De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe CXLIIII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Exaltabo te, Deus meus Rex. 'K wil, o Godt, uwe eer verbrejen.
'K wil, mijn Koning, uwe faem,
Uwen wonderbaeren naem
Eeuwigh loven, en versprejen,
5[regelnummer]
Met een heerelijck geluit,
Eeuwen in, en eeuwen uit.
Dagh op dagh wil ick u prijzen,
En uwe uitgebreide faem
Loven, op uw' grooten naem
10[regelnummer]
Eeuwigh naer den hemel rijzen,
Met een heerelijck geluit,
Eeuwen in, en eeuwen uit.
| |
[pagina 557]
| |
Gy zijt groot, en wonder eerlijck,Ga naar voetnoot13
En uw grootheit heeft geen endt.
15[regelnummer]
Stam op stam verheft en kent
Uwe wercken, schoon, en heerlijck.
Uw bekende almogenheit
Wort van telgh in telgh verbreit.Ga naar voetnoot18
Zy verkundigen eendraghtigh,
20[regelnummer]
Uw grootdaedigheên alom,
Straelen van uw heilighdom:Ga naar voetnoot21
En uw vlegels, die zoo krachtighGa naar voetnoot22
Treffen wat u tegenstrijt.
Elck verhaelt hoe groot gy zijt.
25[regelnummer]
Zy verhaelen d'overvloeden
Van uw' liefelijcken aert,
Juichen, blijde en onbezwaert,
Met rechtvaerdige gemoeden,
Om uw waerheit, die vertrouwtGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Ieder haer beloften houdt.Ga naar voetnoot27-30
Godt is een getrouw ontfermer,
Een genadigh Heer, alleen
Vol gedult, vol goedigheên,
En een algemein beschermer.
35[regelnummer]
In bermhartigheit zoo sterck,
Overtreft hy al zijn werck.
Laet vry alle uw wercken spreecken,
U verheffen. laet de schaer
Van uw Heiligen te gaêr
40[regelnummer]
U verheffen onbezweecken:
Dat uw rijxeer en uw maghtGa naar voetnoot41
U verheffen uit haer kracht.
Laet hen alle menschen leeren
Uwe maght, de heerlijckheit
45[regelnummer]
Van uw Rijck, vol majesteit,
| |
[pagina 558]
| |
Uw grootdaedigheden eeren:
Dat alom het wonder blijck'
Van uw heerlijckheit en Rijck:
Want uw Rijck is niet vergangbaer,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Maer een Rijck, dat eeuwigh staet,
En uw heerschappye gaet
Al de weerelt door ontfangbaer,Ga naar voetnoot51-52
Van den stam in telge en spruit,
Eeuwen in, en eeuwen uit.
55[regelnummer]
Godt is oprecht in zijne eeden,Ga naar voetnoot55
In beloften vast en sterck,
Heiligh oock in al zijn werck.
Hy verheft den afgestreden,Ga naar voetnoot58
Reickt genaderijck de hant
60[regelnummer]
Wat getreden leght in 't zant.
Heer, alle oogen zien verlegen
Op uw gunst. gy spijst elck een
Op zijn' tijt. uw hant alleen
Opent gy, en schenckt uw' zegen
65[regelnummer]
Allen dieren, en verzaet
Al wat zich op u verlaet.
Godt is oprecht en rechtvaerdighGa naar voetnoot67
In zijn' handel, in elck perck,
Heiligh in een ieder werck,
70[regelnummer]
By d'aenbidders oock mewaerdigh,Ga naar voetnoot70
En niet verre van het hart,
Dat hem oprecht zoeckt in smert.Ga naar voetnoot72
Hy bestemt den wil der geenen,Ga naar voetnoot73
Die godtvruchtigh naer zijn woort
75[regelnummer]
Hem aenbidden, en verhoort
Het gebedt van al die weenen,
En verlost uit hun verdriet
Al wat op zijn noothulp ziet.
| |
[pagina 559]
| |
Godt bewaert al die hem minnen.
80[regelnummer]
Alle boozen gaen te gront.
Ick verhef hem met mijn' mont.
Dat hem elck met hart en zinnen
Lof zinge in zijn heilighdom,
En onendigh prijze alom.
|
|