De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe CXXXVII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Confitebor tibi, Domine, in toto corde. 'K zal u, Heer, uit al mijn harte,
Vry van smerteGa naar voetnoot2
Loven: want gy naer uw woort
My genadigh hebt verhoort.
5[regelnummer]
'K zal, in 't aenschijn van uwe Engelen,
Toonen strengelen,
U verheffen boven 't zwerck,
En aenbidden in uw kerck:
Om uw goetheit, en uw waerheit,
10[regelnummer]
Rijck van klaerheit:
Want gy uw' Gezalfdens naem
Hooger voert dan iemants faem.
Hoor mijn bede t'allen tijden.
Sterckme in lijden,
15[regelnummer]
Als ick treurigh bidde, en smeeck',
En aendachtigh met u spreeck'.
| |
[pagina 545]
| |
Dat u alle Vorsten eeren,
Alle Heeren,
Die u uit uw heilighdom
20[regelnummer]
Hooren donderen alom.
Datze op 's Heeren wegen zingen,
Opwaert dringen:
Want Godts glori, groot van glans,
Overstijght den hooghsten trans:
25[regelnummer]
Want de Heer is hoogh gezeten,
En kan weten
Zien wat laegh is. al het hooghGa naar voetnoot26-27
Ziet hy met zijn verziende oogh.
Trede ick midden in gevaeren,
30[regelnummer]
En bezwaeren,
Gy verquickt mijn ziel, en geest,
Dat mijn hart geen onheil vreest.
Gy kunt 's vyants gramschap temmen
En beklemmen.
35[regelnummer]
Uwe hant en arm bevrijt
My doorgaens in angst, en strijt.Ga naar voetnoot36
Heer, gy houdtme vry van schade.
Uw genade
Duurt oneindigh. och, vergeet
40[regelnummer]
Niet uw werck, aen my besteet.
|
|