De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe CXV. Harpzang.Ga naar voetnoot*Credidi propter quod locutus sum. Ick hebbe uit mijn betrouwen,
Ontdeckt met mijnen mont
Waer 's levens hoop op stont,
My slecht en recht gehouwen.Ga naar voetnoot1-4
| |
[pagina 508]
| |
5[regelnummer]
Ick sprack, verruckt van zin:
Al 't menschdom steunt op logen.Ga naar voetnoot5-6
Hier steeckt niet zekers in.
Wat aerdtsch is, wort bewogen.Ga naar voetnoot7-8
Wat zal ick Gode geven?
10[regelnummer]
Hoe zijn genoote deught
Vergelden? 'k wil met vreught
Den offerkelck, gedrevenGa naar voetnoot12
Van waere danckbaerheit,
Aenvaerdende, hem loven,
15[regelnummer]
En voor zijn majesteit
Opsteigeren naer boven.Ga naar voetnoot16
Ick wil den Heer betaelen,
Met eene danckbre stem,
Mijne offergaven, hem
20[regelnummer]
Belooft in zijn poortaelen
En hutte voor elx oogh.Ga naar voetnoot20-21
Der Heilgen doot is waerdigh
Voor Godt, die van om hoogh
Hun onrecht wreeckt rechtvaerdigh.Ga naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Ick ben, o Heer van boven,
Een knecht van uwen troon,
Uw knecht, en dienstmaeghts zoon.
Gy braeckt in 't hof der hoven,
Toen ick was afgestreên,Ga naar voetnoot28-29
30[regelnummer]
Mijn banden:'k zal 't belijden,
Uw' naem met lof bekleên,
En u danckoffer wijden.
Ick wil den Heer betaelen,
Met eene danckbre stem,
35[regelnummer]
Mijne offergaven, hem
Belooft in zijn poortaelen
En hutte, in 's volcks gezichtGa naar voetnoot33-37
Godt dancken, daer Levijten
Op Sion Arons plicht
40[regelnummer]
Bekleên in Godts tapijten.Ga naar voetnoot38-40
|
|