De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 504]
| |
De CXII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Laudate, pueri, Dominum. Jonge knaepen, valt aen 't loven.
Looft den naem van's hemels heer,
Almaghts naem zy heerlijck boven
Aen gezet in top van eerGa naar voetnoot3-4
5[regelnummer]
Nu voortaen, en t'allen tijden.
Looft dien naem, van daer het licht
's Morgens koomt ter kimme uitrijden,
Tot in 't westen, daer het zwicht
's Avonts in het nederdaelen.
10[regelnummer]
Godt zit hoogh op zijnen troon,
Boven 't volck van alle taelen,Ga naar voetnoot11
Boven 's hemels top ten toon,
In zijn gloririjcke glanssen.
Waer is ergens Godts gelijck,
15[regelnummer]
Die zich boven 's hemels transsen,
Zette in 't licht van 't eeuwigh rijck,
En beneên zich 's hemels rondenGa naar voetnoot17
En den aerdtkloot zincken ziet?
Hy verheft uit diepe grondenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Hulpeloozen, vol verdriet.
Armen ruckt hy uit moerassen,Ga naar voetnoot21
Zet hen heerlijck in 't gezagh
Onder Vorsten, opgewassen
Om te heerschen in den daghGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Van gebiedende Overheden,
Daer het volck zich onder boogh.Ga naar voetnoot26
Moeders, lang op 't hart getreden,Ga naar voetnoot27
Welcker borst noit kint en zoogh,Ga naar voetnoot28
Zegent hy, na haar verminderen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Met gezonde vrucht op vrucht,
Met een huis vol schoone kinderen,
's Vaders blyschap, en genught.Ga naar voetnoot32
|
|