De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe LXXXIX. Harpzang.Ga naar voetnoot*Domine, refugium factus es. Hanthaver van al wat wy hier aenschouwen,
Gy waert alleen ons toevlucht, en betrouwen,
En hoop, van stam tot stam:
Eer uwe hant verhief der bergen kruinen,
5[regelnummer]
Den aerdtkloot vormde, eer 't zeestrant met zijn duinenGa naar voetnoot5
In 't licht te voorschijn quam,
Waert gy en blijft de Godt van eeuwigheden,
Die eeuwigh leeft. versteeck toch hier beneden
Den laegh verneêrden mensch
10[regelnummer]
Niet van uw gunste, en levendige straelen.
Gy riept: o mensch, bekeer u: blijf niet dwaelen.
Bekeer u naer Godts wensch:
Want duizent jaer zijn voor uwe alziende oogen
Gelijck de dagh van gistren, snel vervloogen.
15[regelnummer]
Des menschen jaeren zijn
By niet geacht in 't rekenen: zy duuren
Niet langer dan een schiltwacht van dry uuren,
By nacht, en maeneschijn:Ga naar voetnoot17-18
Gelijk het gras vroegh opgaet, slaet aen 't quijnen,
20[regelnummer]
Vroegh bloeit, verwelckt, en 's avonts moet verdwijnen,
En afvalt, en verdort.
Uw gramschap kon den draet des levens knacken,
Uw grimmigheit des menschen stant verzwacken,Ga naar voetnoot23
Die schichtigh is, en kort.
25[regelnummer]
Gy stelde klaer ons boosheit voor uwe oogen:
Ons tijts beloop, van wolck noch mist betoogen,Ga naar voetnoot26
Stont voor uw aengezicht:
| |
[pagina 452]
| |
Toen kortten meer en meer ons lange dagen.
Uw grimmigheit en aengeterght mishaegen
30[regelnummer]
Verkortten 's levens licht.
Wy slijten hier ons jaeren met de zinnen,
Die ydel ragh en spinnewebben spinnen,
Gelijck de spinnekop.Ga naar voetnoot31-33
Hier duurt de tijt slechts vijfmael veertien jaeren.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
De sterckste kan geen tachtentigh vergaêren:Ga naar voetnoot35
Dat is zijn hooghste top.
De korte tijt van 't leven hier beneden,
Wat baertze? niet dan moeite, en zwaerigheden,
En arbeit, en verdriet.
40[regelnummer]
In 't endt begint de geest en moedt te slappen,Ga naar voetnoot40
En d'ouderdom let beter op zijn stappen,
Als hy zijn struickling ziet.Ga naar voetnoot41-42
Wie kan, o Heer, uw grimmigheit beseffen,
En reecknen al de plaagen, die ons treffen,
45[regelnummer]
Als 't menschdom u verstoort.
Laet ons uw maght, gelijck uw wraek, bevroeden.Ga naar voetnoot46
Stort wijsheit uit, en gietze in ons gemoeden,
En leer ons voort en voort.Ga naar voetnoot48
Vertoon ons weêr uw aenschijn, als voorheenen.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Verhoor uw knechts, en dienaers, die hier steenen.
Zy vallen u te voet:Ga naar voetnoot51
Dan zal uw gunst ons vroegh verquicking geven:Ga naar voetnoot52
Wy zullen voor u juichen al ons leven,
Verheught, en wel gemoedt:
55[regelnummer]
Dan zal de vreught des tijts, dus lang gesleeten
In druck, en ramp, ons leeren ramp vergeeten,
En boeten druck, en ramp.
Verlicht uw knechts, en sterck hen, en hun zoonen
In uwen dienst, terwijlze op aerde woonen
60[regelnummer]
In 's levens korten damp.Ga naar voetnoot59-60
De Godtheit lichte ons allen met de straelen,
Die uit zijn' troon van boven nederdaelen
Op alles wat hier leeft.
| |
[pagina 453]
| |
O Godt, bestier ons werck naer uw behaegen.
65[regelnummer]
Bestier ons werck, en hantwerck t'allen dagen,
Eer ons de tijt begeeft.
|
|