De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe LXIX. Harpzang.Ga naar voetnoot*Deus, in adjutorium meum. O Noothulp in gevaeren,
Nu helpme, en let
Wat angsten my bezwaeren.
Och, haest u, redt
5[regelnummer]
My flux: ick roep om bystant.
Beschaem, vertsaegh
Mijn' haeter, en dootvyant.Ga naar voetnootvs. 5-7
Beschaem, verjaegh
Die mijn bederf begeeren.
10[regelnummer]
Verjaegh, beschaem
Die my met schimp braveerenGa naar voetnoot11
Om uwen naem.Ga naar voetnoot12
Verheugh hem, dat hy springe,
Al die u zoeckt.
15[regelnummer]
Dat hy u lof toezinge,
En, hoe men vloeckt,
| |
[pagina 399]
| |
U eere, als zijn' behoeder.
Maer ick ben arm,
En naeckt, dies helpme, alvoeder.
20[regelnummer]
Beschut, bescherm,
Bevry ons, zonder toeven,
Nu wy uw hulp behoeven.
|
|