De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe LXVIII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Salvum me fac, Deus. O goedertieren vader,
Behoeme toch, en bergh uw eenigh zaet:
Ick was de Doot noit nader,Ga naar voetnoot2-3
Nu 't water wast, en op de lippen staet.
5[regelnummer]
Ick ben in slijm gezonckenGa naar voetnoot5
Tot aen den hals, en voel geen' gront om laegh:Ga naar voetnoot6
Ick smoor, bykans verdroncken
| |
[pagina 395]
| |
In zee. de storm verrucktme vlaegh op vlaegh.
Ick riep in zwaericheden
10[regelnummer]
Mijn keel dus heesch, en zagh mijne oogen blint;
Terwijl ick van beneden
Uit hoop mijn oogh naer Godt hief, die my mint.
Mijn haeters, die my quellen
Ontschuldighlijck, en zonder recht en reên,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Zijn eer dan 't hair te tellen,Ga naar voetnoot15
Dan hairen, die mijn beckeneel bekleên.Ga naar voetnoot16
De boozen, die boosaerdigh
My zonder schult dus wassen over 't hooft,
Nu stouter, onrechtvaerdigh
20[regelnummer]
My eischen 't geen ick niemant hebbe ontrooft.
Gy hebt het afgekeecken
Wat dwaesheit my, o Godt, ten schimp gedijt.Ga naar voetnoot21-22
Voor u zijn geen gebreecken
Bedeckt, die elck my toeschuift, en verwijt.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Maer laet, o Heer, mijn lijden
En jammer niet beschaemen noch verslaen
Die uwen naem belijden,
En op uw maght en hulp, als pijlers, staen:Ga naar voetnoot28
Dat zy niet troostloos zwichten
30[regelnummer]
Om my, dus straf mishandelt, en te fel;
Want zij hun heilhoop stichtenGa naar voetnoot31
Op u, o stut van 't stamhuis, Israël.
Gewislijck uwent halve
Verdraegh ick nu zoo veel schandael, en smaet.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Mijn aenschijn, met geen zalve
Begooten, treurt, verdruckt, beschimpt, gehaet.Ga naar voetnoot35-36
Ick schijn by mijnen broeder
Een vreemdeling, zijne oogen onbekent;Ga naar voetnoot38
By d'afkomst van mijn moeder
40[regelnummer]
Een uitheemsch gast, van 's weerelts uiterste endt:Ga naar voetnoot40
Want lust tot uw tapijten
En heilighdom verslont verruckte my.Ga naar voetnoot41-42
Wat boozen u verwijten,
| |
[pagina 396]
| |
Dat lastren treft mijn hart, om u in ly.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Indien ick 't hooft bedecke
Met assche, en vast, dat strecktme tot verwijt.
Zoo ick een' zack aentrecke,
En hairen kleet, men schimpt met my van spijt.
Het poortgerecht, aen 't schimpen,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Belacht en maeltme uit schimp te schendigh af,Ga naar voetnoot50
Die droncken 't licht zien krimpenGa naar voetnoot51
Zijn zingende beholpen met mijn straf.Ga naar voetnoot52
Ick midlerwijl met smeecken
Verbidze, die my quetsen, zonder schult,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Houde aen met u te spreecken,
Beveele, o Godt, u d'uitkomst met gedult.
Verhoor dan mijn gebeden
Naer uw gena, die rijck is zonder endt.
Behoe den aengestreden,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En sterck uw woort en waerheit, wijdt bekent.Ga naar voetnoot60
Verlos my uit den slijcke,
Eer ick versmoor'. bevryme voor den haet,Ga naar voetnoot62
En red, eer 't hart bezwijcke,
Mijn leven uit dien afgront, zonder maet:Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Dat my geen storm verdelge,
Daer zulck een stroom en zeegetijde gaet,Ga naar voetnoot66
Geen diepte my verzwelge,
De put zijn' mont niet sluit, die open staet.Ga naar voetnoot68
Verhoorme, o Heer, daer boven,
70[regelnummer]
Om uw gena, die endtloos is, en groot.
Begunstigh den verschoven
Naer uw gena, die neêrvloeit uit uw' schoot.
Verhoorme snel in lijden,Ga naar voetnoot73
Eer my de noot verslinde, en ondertreck'.Ga naar voetnoot69-74
75[regelnummer]
Keer 't aenzicht niet ter zijden,
Noch wil uw kint niet aanzien met den neck.
Behoe mijn ziel voor 't stranden.
Verlos haer uit de barning van den vloet.Ga naar voetnoot77-78
Ontruckze 's vyants handen,
| |
[pagina 397]
| |
80[regelnummer]
En 's vyants arm, en zoo veel wederspoet.Ga naar voetnoot80
Gy kent alleen mijn schanden,
Ontsteltenis, verwijt, schandaal, verdriet.
Gy kent die my aenranden.
Van hun verwacht ick leedt, en anders niet.
85[regelnummer]
Ick zocht een' medelijder,
En vondt geen' troost. ick wert met gal gevoedt.
Mijn haeter en benijder
Schonckme edick, toen my dorste, flaeu te moedt.Ga naar voetnoot88
Hun eigen disch gedije
90[regelnummer]
Hun tot een' strop, vergeldinge, en schandael.Ga naar voetnoot90
Geen licht hun oogh verblije.
Dat zy gebuckt naer 't graf gaen altemael.Ga naar voetnoot92
Aertswreecker, giet uw' torenGa naar voetnoot93
Op henliên uit, en tastze razende aen.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Men zie hun steên verstooren,
Hun huizen woest en dootsch en ledigh staen:
Want dien gy hebt geslagen
Vervolghden zy, vermeerden, slagh op slagh,
Zijn wonden, en zijn plaegen:
100[regelnummer]
Dat schenck hun in, ten spiegel, en ontzagh.Ga naar voetnoot100
Vermeerder hun misdaeden,
En stapel staêgh het een op 't ander quaet,
Datze uw gerechte paden
Niet wandelen, noch zy, noch al hun zaet.Ga naar voetnoot103-04
105[regelnummer]
Wischtze uit den boeck van 't leven,
Dat eeuwigh duurt, en nimmer zy hun naem
Met vroomen opgeschreven.
Verdelghze met hun bloet, en naem, en faem.
Ick ben wel arm, en druckigh:Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Maer gy, o Godt, behoedt my. 'k zal met lof
Uw' grooten naem geluckigh
Met zang op zang verheffen op dees stof.
Dat zal u meer behaegen
Dan eene vaers, wiens hoorens door de huit
115[regelnummer]
Eerst botten alle dagen,Ga naar voetnoot114-15
Wiens teere klaeuw allengs noch groeit, en spruit.
Laet uw gewillige armen
| |
[pagina 398]
| |
Dit aenzien, zich verheugen. zoeckt verblijt
Hem die u kan beschermen,
120[regelnummer]
Zoo leeft uw ziel in Gode zonder strijt:
Want Godt verhoort de zijnen,
En d'armen, breeckt 's gevangens banden los.
Laet al wat leeft verschijnen,
Hem loven aerde, en hemel, zee, en bosch.
125[regelnummer]
Godt waeckt voor Sions muuren,
En sterckt de steên van Juda voor 't bederf,
Dat sy de nijt verduuren:Ga naar voetnoot126-27
Daer woont d'oprechte, en erft het lant ten erf.Ga naar voetnoot128
Het heiligh zaet der vroomen
130[regelnummer]
Bezit het lant gerust in volle vre,
En al die na hun koomen,
Verbonden aen Godts dienst, bezitten 't me.Ga naar voetnoot132
|
|