De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 370]
| |
De LIX. Harpzang.Ga naar voetnoot*Deus, repulisti nos. Gy hebt, o Heer, ons algelijck
Van uw gezicht
Verstooten, en het gansche Rijck,
Waervoor elck zwicht,
5[regelnummer]
Verwoest door 's vyants handen,
In 't branden
Van uwe wraeck,
Die met vermaeck
Ons voerde in vreemde landen.Ga naar voetnoot1-9
10[regelnummer]
Ten leste hebt gy u ontfermt
In onzen noot,
En uwe stammen afgekermtGa naar voetnoot12
In uwen schoot
Ontfangen, vry van stricken,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En schricken,
Na lang bederf
Herstelt in 't erf,
Daer zy hun hart verquicken.Ga naar voetnoot10-18
Het gansche lant, toen gy de stut
20[regelnummer]
Van uw gena
Den gront ontruckte, heeft geschudt,
En tot elx scha
Gedavert, dat de reeten
En spleetenGa naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Verslonden stal,
En vee, en al
Wat neder wert gesmeeten.Ga naar voetnoot19-27
Genees de wonden van den Staet,
Gelijck een arts,
30[regelnummer]
Die vier en yzer neemt te baet,
En na veel smerts
| |
[pagina 371]
| |
Het kranckbed heelt, dat krancken
Hem dancken:
Dewyl hy trouw
35[regelnummer]
Hen heelen wou
Door pijn en bittre drancken.Ga naar voetnoot29-36
Gy gaeft naer uw gestrengheit elck
Een harde proef,
En schonckt ons heilsaem dezen kelck
40[regelnummer]
Des drucks zoo droef,
En heelde alle ons gebreken;Ga naar voetnoot41
Een teken
Dat wie u vrucht,Ga naar voetnoot43
Uw pijlen vlught,
45[regelnummer]
Van u niet wort versteecken.Ga naar voetnoot45
Behoe my dan door uwe hant:
Verhoor mijn be,Ga naar voetnoot47
Op dat ick, hooft en Heer van 't lant,
De vroomen me
50[regelnummer]
Magh troosten, en bevrijden
In lijden,
En ongeluck,
En noot en druck,
In 't schocken van de tijden.Ga naar voetnoot46-54
55[regelnummer]
Godt heeft door mijnen mont belooft,Ga naar voetnoot55
En sprack in 't endt:
'K zal Sichem troosten, als haer hooft,Ga naar voetnoot57
En Jakobs tent
En lanthut niet vergeeten,Ga naar voetnoot58-59
60[regelnummer]
Maer meeten
Op mijn besluit
Haer paelen uit,
Tot rust voor d'ingezeten.Ga naar voetnoot63
| |
[pagina 372]
| |
Manasses lantschap vleck en stadt,
65[regelnummer]
En Efraïm,
Vol dapperen; en Galaäd,Ga naar voetnoot66
Hoe hoogh men klimm',
Hoe wijdt en zijt zy strecken,Ga naar voetnoot68
Zijn plecken
70[regelnummer]
My lief en waert,
Om Josefs aert,Ga naar voetnoot71
Mijn' dienaer, zonder vlecken.
Ick gaf aen Juda kroon en staf
Tot 's vollex tucht,
75[regelnummer]
Waeronder Moab zich begaf,
Een pot, vol vrucht
En spijs, niet licht te breecken.Ga naar voetnoot76-77
De streecken
Der Idumeen
80[regelnummer]
Zal ick vertreên,
De Filistijn my smeecken,Ga naar voetnoot81
Wie voertme nu tot Edom toe,Ga naar voetnoot82
En in de stadt,
Die, Sterck van muuren, op haer hoe,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Elck troost zoo prat?
Zult gy 't, o hoogh geprezen,Ga naar voetnoot86
Niet wezen,
Die ons verstiet?
Wel trecktge niet,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
En leertze ons heirkracht vreezen?
O eenige verlosser, sta
Ons by in noot:
Want menschen schutten niemants scha:
Zy staen te bloot:Ga naar voetnoot93-94
95[regelnummer]
Uw maght kan ons bevrijden
In 't strijden:
Gy kunt alleen
De hoop vertreên
Van al die ons benijden.
|
|