De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe XLIII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Deus, auribus nostris audivimus. Wy hoorden 't al van outs met eigene ooren:
De vaders lieten klaer,
O Groote Godt, ons uwe daeden hooren,
Te groot en wonderbaer:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Uw wonderen en wercken, dieze zagen,Ga naar voetnoot4-5
In hunnen tijt, zoo breet
Zoo wijt bekent in d'overoude dagen.
Uw hant verstroide en smeet
Het Heidendom uit zijn bezit, en steden,
10[regelnummer]
En plante Jakobs zaetGa naar voetnoot10
Op dezen gront. gy plaeghde alle onbesneden,Ga naar voetnoot11
En zetteze uit hunn' staet.
Godts stammen niet door kracht van hunnen degen
Geraeckten in 't bezit,
15[regelnummer]
Noch wonnen door hunne armen eenen zegen,
Zoo groot en rijck als dit:Ga naar voetnoot16
Maer uwe hant en arm, o maght van boven,Ga naar voetnoot17
Zet hen in 't wettigh goet.Ga naar voetnoot18
| |
[pagina 331]
| |
De straelen van uw aenschijn, waert te loven,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Ontvoncken hunnen moedt:
Want gy, o Heer, schiept wonderlijck behaegen
In Abrahams geslacht.Ga naar voetnoot21-22
O Godt, gy zijt mijn Vorst, en keert de plaegen
Van Jakob af met kracht.
25[regelnummer]
Wy willen door uw maght den vyant wannen,Ga naar voetnoot25
Verstooten uit de steên,Ga naar voetnoot26
Door uwen naem, die Jakobs huis aenrannen,Ga naar voetnoot27
In 't oorloghsperck vertreên.Ga naar voetnoot28
Ick stel mijn hoop voortaen op geene boogen,
30[regelnummer]
Noch pijl, geverft in bloet:Ga naar voetnoot30
Mijn slaghzwaert zal my niet beschutten mogen:
Want gy hebt ons behoedt,
Bewaert voor al die Israël bestreden,
En wat uw erfdeel praemt.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Ons haeters en verdruckers hier beneden
Hebt gy in 't velt beschaemt.Ga naar voetnoot36
Wy zullen bly, zoo lang men Godt hoort noemen,Ga naar voetnoot37
In uwe majesteit,
In uwen naem met recht en reden roemen,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Tot in der eeuwigheit.
Nu hebt gy ons verdreven, en verstooten,
En gy, o Allemaght,Ga naar voetnoot42
Treckt nu niet meer te velt met uw genooten,Ga naar voetnoot43
Noch stijftze door uw kracht.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Gy laet ons vliên voor 's vyants spits, en schachten,Ga naar voetnoot45
Geeft ons hun wraeck ten buit.
Gy levert ons, als schaepen, om te slaghten
Tot spijs door uw besluit.Ga naar voetnoot48
Gy laet ons wijt in 't Heidendom verstrojen,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
En zonder waerde om niet,Ga naar voetnoot50
Als slaven, dus verkoopen, en verschojen,Ga naar voetnoot51
| |
[pagina 332]
| |
Benepen van verdriet.
Wy mogen, op de merckt geveilt, niet gelden.Ga naar voetnoot52-53Ga naar voetnoot53
Wy staen tot een verwijtGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Des nagebuurs, der boozen, die ons schelden.
Men schimpt, belacht, en bijt,Ga naar voetnoot56
En terght ons vast rondom, van alle zijden.Ga naar voetnoot57
Gy stelt ons hier ten spot
En spreeckwoort voor de geen, die ons benijden,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Vervreemt van Jakobs Godt.Ga naar voetnoot59-60
Zy schudden 't hooft. ik moet my billijk schaemen.Ga naar voetnoot61
Ick duick den ganschen dagh,Ga naar voetnoot62
Sta schaemroot: want men schantvleckt ons met naemen.Ga naar voetnoot63
Al wat ons overmagh
65[regelnummer]
Vervolght ons, dus afgrijsselijck gebeeten.Ga naar voetnoot65
Dit komt ons op den hals,
Die uwe wet in 't minste niet vergeeten,
Noch afgekeert en valsch
Uw heilverbont onteeren door gebreeckenGa naar voetnoot67-69
70[regelnummer]
Voor uwen hoogen troon.Ga naar voetnoot70
Ons hart is niet van u te rugh geweecken,Ga naar voetnoot71
Noch van uw wetgeboôn.
Gy liet niet toe dat wy in onzen wandel
Vervielen van uw baen.Ga naar voetnoot73-74
75[regelnummer]
Gy hebt ons hart verneêrt door 's vyants handel,Ga naar voetnoot75
En taste ons vinnigh aen.Ga naar voetnoot76
Gy liet de Doot ons met haer schaduw decken.
Vergaeten wy Godts naem?
Bestonden wy de handen uit te streckenGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
Naer afgoôn, snoot van faem?
Zou Godt dit niet bestraffen, zich des belgen,Ga naar voetnoot81
Die hartekenner heet?Ga naar voetnoot82
Wy worden om uw' naem, als Abrams telgen,Ga naar voetnoot83
Den ganschen dagh dus wreetGa naar voetnoot84
| |
[pagina 333]
| |
85[regelnummer]
Ter doot gevoert, gelijck het schaep gerekent,
Ter slaghtbanck voor de bijl
Gedreven, als een offer staet getekent,Ga naar voetnoot87
Naer slaghters wijs, en stijl.Ga naar voetnoot85-88
Ontwaeck, o Heer, hoe slaept gy nu zoo lange?
90[regelnummer]
Ontwaeck, o Godt, ontwaeck.
Vertoef niet tot op 't uiterst: 't valt ons bange.Ga naar voetnoot91
Bescherm ons goede zaeck.
Hoe keert gy dus uw aenschijn van ons allen,
Vergeet ons by te staen
95[regelnummer]
In onzen noot, en druck, en ongevallen,
Uit noot ter doot belaen?Ga naar voetnoot96
Ick heb mijn ziel vernedert tot op d'aerde,
In assche, slijck, en stof;
Daer kleef ick met mijn lichaem, zonder waerde,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Aen 't slijm. O hemelsch hof,Ga naar voetnoot98-100
Waeck op, en help ons in verlegenheden.
Verlos ons, lieve Heer,
Om uwen naem, met traenen aengebeden,
Om 's hemels prijs en eer.Ga naar voetnoot103-04
|
|