De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 239]
| |
De IX. Harpzang.Ga naar voetnoot*Confitebor tibi, Domine. Getrouwste noothulp in mijn smart,
Ick wil uit al mijn hart
U loven, en ontvouwen
Uw wonderdaeden op een ry.
5[regelnummer]
Ick wil, in u verheught en bly,
(Mijn opperste betrouwen,)
Al juichende met zang en snaer,
U eeren in het openbaer.
Gy broght mijn' vyant op de vlught.
10[regelnummer]
Al 't heir op dat gerucht
Verloor den moedt in 't vechten;
Verstoof voor uw gezicht beschaemt;
Toen gy mijn zaeck ter harte naemt;
En, om 't geschil te slechten,
15[regelnummer]
Gezeten op den troon van 't Rijck,Ga naar voetnoot15
Mijn haeters stelde in 't ongelijck.
Gy snoerde 't Heidendom den mont.
De boosheit ging te gront.
Gy hebtze aen stof gewreven,
20[regelnummer]
Zoo kleen gemorselt, dat'er nietGa naar voetnoot19-20
De bloote naem van overschiet,Ga naar voetnoot21
Die uitging met haer leven.Ga naar voetnoot22
De vyant quam geweer te kort.Ga naar voetnoot23
Gy hebt zijn steden omgestort.
25[regelnummer]
Zijn naem gedachtenis en huis
Verdween met een gedruisch:
Maer zonder te bezwijcken
Bleef Godt, die zijnen rechterstoel
Gestelt heeft boven 't aertsch gewoel,
30[regelnummer]
Om 't vonnis vlack te strijckenGa naar voetnoot30
In billijckheit, en met een woort,
Elck recht te geven, dien 't behoort.
Daer zit de Heer, der armen wijck,
Zijn hulp in ongelijck
| |
[pagina 240]
| |
35[regelnummer]
En druck: en hierom hoopen
En zienze op u in noot en strijt,
Die recht beseffen wie gy zijt:
Want al wie derwaert loopen
Om troost te zoecken, vinden raet
40[regelnummer]
By u, die niemants klaght versmaet.
Jerusalemsche burgers, kroontGa naar voetnoot41
Hem, die op Sion woont,
Met Harpzang in zijn kooren.Ga naar voetnoot41-43
Verkondight Godts beleit alom
45[regelnummer]
By 't onverlichte Heidendom,
Die 't bloet van zijn' verkorenGa naar voetnoot43-46Ga naar voetnoot46
Hun afeischt, en in harteleetGa naar voetnoot47
't Geschrey der armen niet vergeet.
Ontfarm u mijns, en sla toch gaGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Hoe 's vyants ongena
En haet mijn Recht verdruckte.
Aenschouw het, Heer, die in den nootGa naar voetnoot52
My menighmael de poort der Doot,Ga naar voetnoot53
Door uwe maght ontruckte,
55[regelnummer]
Op dat mijn mont uw' lof getrouw
In Davids poorte zingen zou.
Ick zal door u, van 't juck verlicht,
Met vreught voor uw gezicht
Gaen juichen, triomfeeren,
60[regelnummer]
En my verheugen zegenrijck:
Dewijl mijn vyant steeckt in 't slijck:Ga naar voetnoot61
Die fors my wou verneeren,
En smooren bleef, gelijck 't behoort,Ga naar voetnoot63
Daer hy my heenjoegh zelf gesmoort.
65[regelnummer]
Wat onbesneden, tegens Recht,
My looze laegen leght,
Die sneuvelde in zijn laegen.Ga naar voetnoot65-67
| |
[pagina 241]
| |
Zijn voet bleef hangen in den strick,
Waer me hy heimlijck, zonder schrick,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Uw' dienaer zocht te plaegen,
Te vangen: die my stricken hing
Door uw beleit zich zelven ving.Ga naar voetnoot68-72
De billijckheit des hemels blijckt,
Als Godt het oordeel strijckt.
75[regelnummer]
De godeloozen smeedenGa naar voetnoot75
Voor andre een moordtuigh, wreet en valsch,Ga naar voetnoot76
En voelen 't eerst op hunnen hals.
De booswicht vaert beneden
Ten afgront, langs het duistre padt,
80[regelnummer]
Daer Godt vergeet die hem vergat.
Maer d'arme, die op Godt betrouwt,
Al zat hy lang benouwt,
Wort boven niet vergeeten
Ten ende toe. Godt kent elx schult.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Der armen lijden, en gedult,
Die heele jaeren sleeten,
Vergeet de Hooghste niet altoos,
En d'uitkomste is niet vruchteloos.Ga naar voetnoot86-88
Sta op, sta op, o noothulp, stijf
90[regelnummer]
Geen godeloos bedrijf,Ga naar voetnoot90
Noch trotsen, dus vermeeten.
Verschijn in uw gerecht om hoogh.
Verschrickze met uw grimmigh oogh.
Bestel een', die, gezetenGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
In 't recht, hun wetten stell', en toon'
Datze assche zijn voor uwen troon.Ga naar voetnoot96
Waer steecktge, o schutsheer van 't geslacht
Der vroomen, met uw maght
Zoo lang en stil verborgen?
100[regelnummer]
Waerom verzuimtge, verre en wijt
Van d'uwen, hen ter rechte tijt
| |
[pagina 242]
| |
Te redden door uw zorgen,
En hulp, uit hunnen noot, en druck,
Zoo hardt geperst van 't ysren juck?
105[regelnummer]
Terwijl de razende tyran,
En 't godeloos gespanGa naar voetnoot106
Zich zelven verhoovaerdight
Op zijnen voorspoet, jaer op jaer,
Zucht d'onderdruckte, droef en naer.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
De booswicht schijnt gewaerdight
Tot zulck een lot: d'oprechte klaeghtGa naar voetnoot110-111
Dat d'Opperste geen kennis draeght.Ga naar voetnoot112
De booswicht wort by elck ge-eert,
En juicht, en triomfeert,
115[regelnummer]
Terwijl hy naer zijn wenschen
't Geluck der weerelt heeft ten vrient,
Het onrecht hem ten zegen dient,
Gezien by alle menschen.Ga naar voetnoot118
Dees beelt zich in, nu 't wel beslaet,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Dat hy noch rechte gangen gaet.Ga naar voetnoot113-120
Dees trotse, drencken van zijn lot,
Vergramt verbittert Godt.
Zijn gramschap, noit bewogen,
Groeit aen, en zoeckt de Godtheit niet,
125[regelnummer]
Die zijn verkeertheit hoort, en ziet.
Hy heeft Godt niet voor oogen.
Waer dees zijn voeten keert of zet,
Zijn wandel is doorgaens besmet.Ga naar voetnoot128
Dees ziet uw oordeel niet te moet,
130[regelnummer]
En trapt, gelijck verwoet,
Dien hy zijn' vyant schatte,
Voor zijne voetschabel, en zeghtGa naar voetnoot132
Met zijn gedachten: ick zit hecht.
Wat stoel oit schranckte, en spatte,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Mijn staet zal duuren, hoogh geacht
Door al de ry van mijn geslacht.
| |
[pagina 243]
| |
De mont braeckt laster overal,
Bedrogh, en bittre gal.
Hy neemt vergift van draeckenGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Op zijne tong, die baert verdriet,
En smart by al wat zy beschiet.Ga naar voetnoot140-141
De rijcken met hem waecken,
Die heimlijck uit zijn lagen pastGa naar voetnoot143
Dat hy d'onnozelheit verrast.
145[regelnummer]
Hy vlamt op d'armoede, ieders vloeck,
Bespietze uit zijnen hoeck,Ga naar voetnoot146
Gelijck in donckre holen
De wreede leeuw verborgen leit.
Hy loert op d'arme onnozelheit,
150[regelnummer]
Op dat hy, stil gescholen,
Den armen vange, en in zijn net
Magh sleipen, daer hem niemant redt.Ga naar voetnoot152
Dan valt hy den gevangen stijf
Met al zijn maght op 't lijf,
155[regelnummer]
Grijpt toe, en houdt hem onder
De klaeuwen van zijn tiranny:
Want hy besluit: wie hindert my?
Godt keert zich in 't byzonder
Aen niemants klaghten, nochte ziet
160[regelnummer]
Het goet en quaet, dat hier geschiet.
O Heer, sta op, hef op uw hant,
En drijf 't gewelt in 't zant.
Vergeetze niet t'ontzetten,
Die overweldight, arm en bloot,
165[regelnummer]
Uw hulp behoeven in der noot.Ga naar voetnoot165
Geweldenaeren wetten
Hun boosheit, in der armen smart,Ga naar voetnoot166-67
Met dit besluit al stil in 't hart:
Waerom zou Godt, de hooghste maght,
170[regelnummer]
Zich om der armen klaght
Vergrammen, en verstooren?
| |
[pagina 244]
| |
De Godtheit, hooger dan het zwerck
Gezeten, moeit zich met geen werck
Van 's aerdtrijcks ingeboren,
175[regelnummer]
Noch recht noch onrecht, leeft gerust,
Van 's menschen handel onbewust.
Neen zeker, neen: wel degelijck
Ziet Godt, der vroomen wijck,
Den druck, de zwaericheden
180[regelnummer]
Der kermenden van boven af.
De dwingelant zal zijne straf
Gevoelen hier beneden.
Hy zal uw handen niet ontvliên,
En dan zijn reuckeloosheit zien.Ga naar voetnoot169-84Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Gy zijt der armen toeverlaet,
De vader vooght en raet
Der ouderlooze weezen.
Och, breeck des ongerechten maght,
Den arm der boozen door uw kracht:
190[regelnummer]
Men vint gewis na dezen
In hem geen boosheit, nochte smet,
Hoe scherp men op zijn' handel let.Ga naar voetnoot190-92
De Heer zal heerschen naer zijn' zinGa naar voetnoot193
Alle eeuwen uit en in,
195[regelnummer]
De boozen uit zijn paelen
Verdrijven al de weerelt door.
Hy weet en luistert met zijn oor,
Eer zy hun leedt verhaelen,Ga naar voetnoot198
De be der armen, en hun smart,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
En kent de spraeck en tong van 't hart.Ga naar voetnoot200
Bescherm en hanthaef in haer RechtGa naar voetnoot201
De wees, die onder leght,
Zoo veel verschovelingen,Ga naar voetnoot203
Voor hun verdruckers. helpze ras,
| |
[pagina 245]
| |
205[regelnummer]
Op dat de mensch, slechts stof en asch,
Zich wachte te bespringen
d'Almogenheit van 't hemelsch hof,
Te sterck voor zulck een brosse stof.Ga naar voetnoot208
|
|