De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDe VIII. Harpzang.Ga naar voetnoot*Domine Dominus noster. O Heer, ons aller Heer,
Hoe schiet de zon van uwen naem en eerGa naar voetnoot2
Haer heldre wonderstraelen
Zoo verre om d'aerde, en over alle paelen!Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Want uwe heerlijckheit,
| |
[pagina 238]
| |
Uw goetheit, maght, en wijsheit, uitgespreitGa naar voetnoot6
In 't scheppen, wyder springen
Dan 't groot begrijp der heemlen, en hun ringen.Ga naar voetnoot8
Het kleentje, dat noch zuight
10[regelnummer]
Aen moeders borst, van uwen lof getuight,
Zoo klaer, datze al te zamen,
Die uwen naem ontheiligen, zich schaemen.Ga naar voetnoot12
Wanneer ick, 's avonts spa,
Uw werreckstuck, den hemel gade sla,
15[regelnummer]
Den loop van starre en maene,
Die gy geleit op 't spoor van haere baene:
Dan spreeck ick: hoe bezintGa naar voetnoot17
Gy dus een' worm, een' mensch, een menschenkint!Ga naar voetnoot18
Wat is de roem des menschen,
20[regelnummer]
Datge om hem denckt, hem gaslaet naer zijn wenschen!Ga naar voetnoot19-20
Gy hebt hem zulcks verrijckt,Ga naar voetnoot21
Dat hy bykans uwe Engelen gelijckt.
Gy kroonde hem met merckenGa naar voetnoot23
Van eere en prijs tot Heer van alle uw wercken.
25[regelnummer]
Gy stelt hem in uw steGa naar voetnoot25
In 't hoogh gezagh der weerelt, over 't vee,
De schaepen in de heiden,
En ossen, die in 't velt en beemden weiden:
Oock over 't pluimgediert,
30[regelnummer]
Dat door de lucht met vlugge pennen zwiert;
En visschen, die zich reppen
In zee, en stroom, en daer hun' adem scheppen.
O Heer, ons aller Heer,
Hoe schiet de zon van uwen naem en eer
35[regelnummer]
Haer heldre wonderstraelen
Zoo verre om d'aerde, en over alle paelen.
|
|