De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendAen de jongkvrouw Margareta van Ryn
| |
[pagina 213]
| |
De versche bloemen op de wangen,
De zwier van 't blonde hair, de mont,
15[regelnummer]
Een opgelooken morgenstont,
De harten prikken met verlangen.
Dat poesligh en gezielt albastGa naar voetnoot17
Des blanken boezems, ô dat sopjeGa naar voetnoot18
Van schaepestremsel, lekker kropje,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Gy noot een' Engel zelf te gast.
Doch schoonheit, zonder pit van zeden,Ga naar voetnoot21
Waer slechts een bloote schors: nu zweeft
Een geest hier in, die leven geeft
Aen die volschapenheit der leden.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Wie plukt dees roos? wie trouwt dit pant?
Wie anders als een Konings hant?Ga naar voetnoot26
MDCLVI.
|
|