De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 202]
| |
Lyckklaght Over D. Antonio de Gamarra, Kolonel van een regement paerden, zoon van zijne Excelentie
| |
[pagina 203]
| |
Voor zon, uit zijnen leger brullen,Ga naar voetnoot18
Woestijn en wildernis vervullen
20[regelnummer]
Met zijnen nuchtren schreeuw.Ga naar voetnoot20
De voncken branden uit zijne oogen.
Het felste tygerdier
Moet zwichten voor dat vier,
En deizen, waer hy komt gevloogen.
25[regelnummer]
In zulck een' gloet en schijnGa naar voetnoot25
Verscheurt hy vaenen en geledenGa naar voetnoot26
Des vyants, die, dus overstreden,Ga naar voetnoot27
De zwangre karrabijnGa naar voetnoot28
Quam op zijn' boezem los te drucken,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En schoot hem d'arrempijp,Ga naar voetnoot30
Te vroegh ten oorlogh rijp,
In 't barnen van dien storm, aen stucken.Ga naar voetnoot32
Zoo baent hy OostenrijckGa naar voetnoot33
Den wegh ter stede in met zijn benden,
35[regelnummer]
Die over 's vyants neêrlaegh renden.
Gamarra, 's vroomen wijck,Ga naar voetnoot36
Ghy sterft voor uwen ouden Vader
Te jong, die aen de Kroon
Zijn eenigh pant, en zoon,
40[regelnummer]
En erfgenaem (wat raeckt hem nader!)
Zoo milt ten beste geeft,Ga naar voetnoot41
En spreeckt, al schreit het lant om 't deerlijckst:
‘Dus offer ick mijn bloet op 't heerlijckst.Ga naar voetnoot43
‘Hy storf geensins, maer leeft.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
De brave Pallas quam EvanderGa naar voetnoot45
Dus t'huis, van zijnen toght,
Eer Troje prijs bevocht,Ga naar voetnoot47
En won met zegenrijcken stander:
Maer dees Kornel verwon,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Zoo lang voor 't sterven en doots vlaegen,Ga naar voetnoot50
Zagh eerst de zege in 't velt opdaegen,
En rijzen met de zon.
Och, had het lot der oorelogen
| |
[pagina 204]
| |
Dien trouwen Helt gespaert,
55[regelnummer]
En, naer zijn vaders aert,
In 's vaders ampten opgetoogen;Ga naar voetnoot56
Wat vruchten had het Rijck
Genooten, noch een ry van jaeren!
Bestroit met onverwelckbre blaêren
60[regelnummer]
Dit zegenwaerdigh lijck.
‘Al wat ter weerelt leeft is sterfelijck.
‘Het lichaem smilt, als Was:
‘De zerck bestulpt onze asch:Ga naar voetnoot63
‘De Deught alleen is onbederfelijck.Ga naar voetnoot64
J. v. Vondel.
t'Amsterdam, voor de Weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam. 1656. |
|