De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 196]
| |
Ter bruilofte Van den hoogen edelen gestrengen Heere, Peter Nooms,
| |
[pagina 197]
| |
'k Verbintme aen uwen dienst, te kleen voor zulck een waerde,Ga naar voetnoot18
En wijde u d'eerste spruit, uit danck voor dit genot,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Den voorsmaeck van uw heil, een zaligheit op d'aerde.
Zoo bidt hy, en ziet om, vol yver, naer 't poortael,
Daer komt Beatrix met haer moeder aengetreden,
Gelijck een morgenstont, en voert den morgenstrael
In 't voorhooft, en een' glans van schoonheit en van zeden.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Het blonde hair om 't hooft, de lely en de roos,
Vol levens, en vol geurs, op lippen, mont en kaecken,
Getuigen hoe Natuur den morgenstont verkoos
Tot voorbeelt, om door deze een edel hart te blaecken.Ga naar voetnoot28
Zy hoeft geen toisel, noch geene uiterlijcke pracht
30[regelnummer]
Van rijck borduursel, noch gesteente, noch gewaeden:
Dees schoonheit, rijck genoegh, en in haer volle kracht,
Dit lichaem, schoon van leest, ontleent hier geen cieraden.Ga naar voetnoot32
Maer als zy voor 't altaer godtvruchtigh nederknielt,
Zich zegent met Godts Kruis, en toegevouwe handen,
35[regelnummer]
Haere oogen slaet op Godt, die al 't geschapen zielt,Ga naar voetnoot35
En d'oogen schooner dan de zilvre lampen branden;
Dan schijntze hem geen mensch, maer eer een Serafijn,
Wiens gloet zijn hart ontvonckt. o sterfelijke menschen,
Waer ben ick? wie verschijnt my hier in dezen schijn,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Gewis een Zaligheit op d'aerde, om na te wenschen?
Zoo spreeckt hy, en een galm van 't heiligh kerckgewelf
Schijnt hem, alleen en stil, te luisteren in d'ooren:Ga naar voetnoot42
Dat is uw halve ziel: dat is de liefste zelf,
Uw vryheerschap door 't lot des hemels toebeschoren.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Nu staet hy, als verrukt, vereenight zijn gebeên
Met haer gebedt, en zangk, en edele manieren.
Hy wieroockt Gode in 't harte, om dat hem dees verscheen,
Die alle harten treckt en ketent aen haer zwieren.Ga naar voetnoot48
Zy rijst eerbiedighlijck ten leste, aen 's moeders zy,
50[regelnummer]
En scheit van hier, en daelt van d'ingewijde trappen,Ga naar voetnoot50
Vol aendachts, onverzaet van 't feest en jaergety,Ga naar voetnoot51
Gevolght van 's Rijcks Baron, op 't spoor van haere stappen.
Wat diensten vallen hem te lastigh, om haer gunstGa naar voetnoot53
| |
[pagina 198]
| |
Te winnen, dagh op dagh, en d'ouders te beweegen?
55[regelnummer]
De wackre Min is kloeck, en afgerecht op kunstGa naar voetnoot55
Van vryen, daer men hoopt op dien gewenschten zegen:
Die valt hem in den schoot, op 't stemmen van haer' wilGa naar voetnoot57
Met zijnen wil en wensch: en d'onverzierde HymenGa naar voetnoot58
Geleit de bloode Bruit, nu root van schaemte, en stil,
60[regelnummer]
Naer 't kuische bruiloftsbedde, op feestmuzijck en rijmen.Ga naar voetnoot60
De speelnoots zingen: schep nu moedt, ô schoone Maeght:
Wy zien hoe d'Engelen uw ledekant bestrojen,
Hoe 't hooge bruiloftsbed de rijcksbaronnen draeght,
Waer voor d'erfvyanden van 't Roomsche Rijck verschojen.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Zoo mengen Schalckwijck zich, en Arelanderveen,
De Leck en oude Rijn, als trouwe naegeburen,
Outshoren, Egmont, Nooms, en Rammen ondereen.Ga naar voetnoot67
Zoo kan de stam en 't huis den grijzen tijt verduuren.Ga naar voetnoot68
De Lente noopt uw Min, en lacht u weligh toe.Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Terwijlze 't jaer belooft met vrucht en ooft te kroonen,
Uw liefde bloeje en groeje, en nimmer kussens moe,
Verbinde u met een' bant van dochteren en zoonen.
J. v. Vondel.
|
|