De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
(1934)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 357]
| |
Q. Horatius Flakkus van de Dichtkunst.
| |
[pagina 358]
| |
20 uit? Endelijck een yeder werckstuck zy slechts enckel, en eenwezigh. Wy,Ga naar voetnoot20 21 het meeste deel der poëten, ghy vader, en ghy jongelingen, die dien vader 22 waerdigh zijt, worden door schijn [van waerheit] bedrogen. Ick trachte kort te 23 zijn, en worde duister. Zenuwen en zin beswijcken dien, die lichte zaeckenGa naar voetnoot23 24 volght. Die groote dingen voor heeft, is opgeblazen. Die al te veiligh wil gaen,Ga naar voetnoot24 25 en voor onweder vreest, kruipt langs de aerde. Die dan een zelve zaeck zooGa naar voetnoot25 26 byster wil veranderen, doet eveneens of hy Dolfynen in den woude, enGa naar voetnoot26 27 wilde zwijnen in zee schilderde. Die het gebreck vermijt, vervalt in het 28 gebreck, zoo het hem aen de kunst ontbreecke. Een slecht beelthouwer,Ga naar voetnoot28 29 beneden het Emilische schermschool wonende, zal wel nagels uitbeelden,Ga naar voetnoot29 30 en het zachte hair in koper nabootsen, maer in het voltoien van het werk 31 ongeluckigh zijn, om dat hy het geheel niet wel weet te stellen. Indien ickGa naar voetnoot31 32 iet woude maecken, 'k zou dezen niet meer willen gelijcken, dan dat ick 33 leven zoude, en gezien worden met eenen krom gebochelden neus, zwarteGa naar voetnoot33-34 34 oogen, en zwart hair. Ghy die schrijven wilt, kies een stof, die met uwe 35 maght overeenstemt; en legh te deeghe over wat uwe schouders draegenGa naar voetnoot35 36 kunnen of niet: die dan een stof naer zijne maght gekozen heeft, dien zal 37 welspreeckentheit nochte duidelijcke orden ontbreecken. Indien het myGa naar voetnoot37 38 niet en mist, zoo zal hier in de deught en schoonheit des ordens bestaen,Ga naar voetnoot38 39 dat hy nu zegge het geen gezeit moet zijn, en veele dingen, die te zeggenGa naar voetnoot39 40 zijn, uitstelle, en voor dien tijdt oversla. De heldendichter volge dit en vliedeGa naar voetnoot40 41 dat; omzichtigh en spaerzaem in zijne woorden. Het zal braef gezeit zijn,Ga naar voetnoot41 42 indien een geestige te zamenstellinge een nieu woort bekent maecke. ZooGa naar voetnoot42 43 het by geval noodigh zy der dingen geheimenissen door nieuwe tekens aenGa naar voetnoot43 44 te wijzen, zultghe moeten nieuwe woorden verzieren, die de gegorde CetegenGa naar voetnoot44 45 noit hoorden; en het zal u vry staen, indienghe het slechts bescheidelijckGa naar voetnoot45 46 doet: en de nieuwe en onlangs verzierde woorden zullen gangbaer wor- 47 den, zooze, uit de Grieksche bron vloeiende, weinigh gebogen worden.Ga naar voetnoot47 48 Doch wat zal het Roomsche volck aen Cecilius en Plautus toestaen, hetGa naar voetnoot48 | |
[pagina 359]
| |
49 geenze in Virgijl en Varius niet en willen lijden? Waerom benijt men hetGa naar voetnoot49 50 my, indien ick eenige Latijnsche woorden kan vinden, naerdien Katoos en 51 Ennius tong 't lants tale verrijckt, en nieuwe namen der dingen voortge-Ga naar voetnoot51 52 brogt heeft? Het was en zal altijt geoorlooft zijn gelt van gangbare munteGa naar voetnoot52 53 uit te geven. Gelijck de bosschen jaerlijcks hunne bladers veranderen, enGa naar voetnoot53 54 de eerste afvallen, zoo vergaet oock de oude eeuw der woorden; en dieGa naar voetnoot54 55 onlangs opquamen, groeien en bloeien, gelijck de jeught. Wy en alle onze 56 wercken zijn den ondergang onderworpen; het zy 't lant de zee inruimende,Ga naar voetnoot56 57 de vlooten voor de Noordewinden beschut; dat een koningklijck werck- 58 stuck is: of dat een lang onvruchtbaar moerasch, en bequaem voor deGa naar voetnoot58-59 59 galeien, de nabuurige steden voedt, en omgeploeght wort: het zy een vliet, 60 eenen beteren wegh vindende, zijn kil, de vruchten nadeeligh, door kunstGa naar voetnoot60 61 verleit hebbe; al dit en wat menschen gemaeckt hebben zal vergaen: hoeGa naar voetnoot61 62 veel te min is de eere en levendige bevalligheit der woorden geduurzaem.Ga naar voetnoot62 63 Veele woorden, nu niet gangbaer, zullen in zwang komen, en die nu gang-Ga naar voetnoot63 64 baer zijn zullen slijten, indien het gebruick, waer by het gezagh, Recht enGa naar voetnoot64-65 65 regel van spreken bestaet, dat zoo believe. Homeer heeft aengewezen met 66 wat eene maete der Koningen en Vorsten daden en droevige oorlogenGa naar voetnoot66 67 beschreven mogen worden. Voor eerst is de klaghte, in vaerzen met onge-Ga naar voetnoot67 68 lijcke voeten gepaert, beschreven; daer na oock vrolijcke zaken, die naerGa naar voetnoot68-69 69 wensch gingen. Wat dichter nochtans de nederige klaghten eerst uitgaf, 70 daerom twisten de letterkunstenaers, en de zaeck hangt noch in 't Recht.Ga naar voetnoot70 71 Een dolheit wapende Archilochus met jamben, gelijck eigen. Blyspelen enGa naar voetnoot71 72 hooghdraevende treurspelen hebben dezen voet bequaem tot gespreck, enGa naar voetnoot72 73 om 't geraes des volcks te verdooven, en tot spelen geboren, aengenomen.Ga naar voetnoot73 74 De Zanggodin leerde met Lyrische vaerzen verhalen Goden en Goden- 75 kinders, en den kampvechter, en het paert, dat in den renstrijt triomfeerde, 76 en der jongelingen bekommeringen, en vrye gelagen. Waerom geef ickGa naar voetnoot76 77 my voor eenen poeet uit, zoo ick niet kan nochte weet alle deelen naer den 78 eisch, en de veranderingen waer te nemen? Waerom wil ick, my t'onrechtGa naar voetnoot78 | |
[pagina 360]
| |
79 schamende, liever niet weeten dan leeren? Een blyspel wil met geene treur- 80 vaerzen beschreven worden. Tyestes gastmael wil mede niet met slechteGa naar voetnoot80 81 vaerzen, en die bykans den blyspele passen, verhaelt worden. Elcke zaeck,Ga naar voetnoot81-82 82 voegelijck uitgekozen, laet behoorlijcke plaets hebben naer zijne stof: En 83 nochtans klinckt somtijts het blyspel deftigh; en de vergramde Chremes kijftGa naar voetnoot83 84 met een' verheven stijl; en de treurspeler klaegt veeltijts met gemeenenGa naar voetnoot84-85 85 kout. Zullen Telef en Peleus, daerze beide arm en balling zijn, eenen hoop 86 opgeblaze en trotse woorden uitworpen, indienze 't hart des aenschou-Ga naar voetnoot86 87 wers door hunne klaghten willen beroeren? Het is niet genoegh dat ge-Ga naar voetnoot87 88 dichten schoon zijn; laetze oock vriendelijck wezen, en 't gemoedt desGa naar voetnoot88 89 toehoorders voeren waerze willen. Het menschelijck aenzicht weet, gelijck 90 het met den lachenden lacht, oock met den weenenden te weenen. Wiltghe 91 hebben dat ick schreie, zoo moetghe zelf eerst schreien. O Telef, o Peleus, 92 dan treffen my uwe ongelucken. Indienghe uw rol qualijck speelt, zoo zal 93 ick slaepen, of u uitlachen. Droeve woorden passen een bedruckt aen- 94 zicht; den verbolgen, woorden vol dreigementen; den spelenden, dartele; 95 den deftigen een ernstige reden: want Natuur geeft ons inwendigh eeneGa naar voetnoot95 96 ploy van allerhande fortuin. Zy verweckt ons tot blyschap, of gramschap;Ga naar voetnoot96 97 of zy benaut ons, en slaet ons door droefheit neder: daer na uitze de 98 hartstoghten door de tong, 's gemoedts tolck. De Ridderschap en het ge-Ga naar voetnoot98 99 meene volck van Rome zullen lachen datze schateren, indien de woorden 100 met des spreeckers staet niet overeenstemmen. Veel scheelt het of meesterGa naar voetnoot100-101 101 of knecht spreeckt; of een bedaeght out man, of een die noch in de hitte 102 zijner bloeiende jeught is; of eene vrou van staet, of eene naerstige voester;Ga naar voetnoot102 103 of een reizent koopman, of een ackerman; een Kolcher, of een Assyrier; 104 een Tebaen, of Argiver, of de schrijver zal het gerucht volgen, of iet ver-Ga naar voetnoot104 105 zieren dat daer mede stemt. Indienge Achilles verheerlijcken wilt, boot-Ga naar voetnoot105 106 zeer hem wacker, verbolgen, onverbiddelijck, straf: hy lochene dat hyGa naar voetnoot106 107 onder de wetten sta: hy sta door zijne wapens naer alles. Medea zy wreet,Ga naar voetnoot107 108 en onverzetbaer; Ino bedruckt; Ixion trouweloos; Jö omzwervende; OrestesGa naar voetnoot108 | |
[pagina 361]
| |
109 droef. Indienge wat ongemeens op het toonneel brengt, en ghy een nieuwe 110 personaedje wilt ten toon stellen; die volharde ten einde toe, als hy vanGa naar voetnoot110 111 den beginne was, en zy altijt zich zelven gelijck. Zwaer valt het van ge- 112 meene zijne eige dingen te maecken. Beter zultghe van Troje doen spelen,Ga naar voetnoot112 113 dan ofghe onbekende en te vore noit gehoorde dingen aen den dagh zoudt 114 brengen. Ghy mooght van gemeene stoffe wel uw eigen maecken, indienghe 115 niet stip blijf staen op de slechte orden, die voor elck een open staet;Ga naar voetnoot115 116 en hen niet al te getrou, van woort tot woort, zoeckt te vertaelen; en als 117 een navolger u in zulck eene engte begeeft, waer uit ghy u door schaemteGa naar voetnoot117 118 en de wet des wercks niet zult kunnen redden; nochte ghy zult zoo be-Ga naar voetnoot118 119 ginnen gelijck eertijts die omlooper:Ga naar voetnoot119 120[regelnummer]
Ick zal Priams fortuin, en eedlen oorlogh zingen.
121 Wat zou dees stoffer, 't geen tot zoo groot eenen boha paste, voorGa naar voetnoot121 122 den dagh kunnen brengen? Bergen willen baren, en daer koomt een be- 123 lachelijck muisken voor den dagh. Hoe veel te beter dees, die niet onge-Ga naar voetnoot123 124 rijmts voorneemt?Ga naar voetnoot124 125[regelnummer]
Verhaelme, o Zanggodin, den man, vol listigheden,
Die na den Troischen val zagh veeler lieden zeden,
En zinlijckheen, en steên.Ga naar voetnoot127
128 Hy pooght niet roock uit glans, maer glans uit roock voort te brengen, 129 om glimpelijk hier uit wonderen te laten spruiten; namelijck Antifaet enGa naar voetnoot129 130 Scylle en Kyklops en Charybdis: en hy begint Diomedes wederkomste 131 niet van Meleagers omkomen; nochte den Trojaenschen oorloogh van hetGa naar voetnoot131-32 132 paer aieren: altijt haest hy naer het einde, en verruckt den toehoorder tot 133 het middenste zijner vertellinge; gelijck ofze bekent was; en laet na dieGa naar voetnoot133 134 dingen, waer van hy wanhoopt die cierlijck te kunnen uitbeelden; en liegt,Ga naar voetnoot134 135 en mengt waerheit en logen zoo onder een, dat het middenste van hetGa naar voetnoot135 136 eerste, en het laetste van het middenste niet verscheelt. Hoor ghy eens, 137 hoe ick en het volck het hebben willen. Wiltghe dat de tapijten hangenGa naar voetnoot137-38 138 blijven, en de toehoorder zitte, tot dat de speeler roept: klapt in de handen, 139 zoo moetghe op de zeden van ieders oude letten, en elcks licht verander-Ga naar voetnoot139 | |
[pagina 362]
| |
140 lijcke natuur en jaeren hare eigenschappen byzetten. Het kint, dat nuGa naar voetnoot140 141 spreecken kan, en alleen gaen, heeft eenen treck om met zijns gelijcken 142 te spelen: wort gram, en lichtelijck gepaeit, en verandert alle oogenblicken.Ga naar voetnoot142 143 Endelijck d'ongebaerde jongeling, buiten meesters bedwang, is vermaecktGa naar voetnoot143-44 144 met paerden, en honden, en [een luchtige] oefenplaetse; zoo buighzaem als 145 wasch tot ondeught; vyant van onderwijs; een traegh kenner van zijn oirbaer;Ga naar voetnoot145 146 een spilpenning, fier, begeerigh en wispelturigh van zinnen. De mannelijckeGa naar voetnoot146 147 oude, en het gemoedt, van oeffeninge veranderende, tracht naer rijck-Ga naar voetnoot147 148 dommen, vrientschap, en eere; wacht zich te begaen het geen haest moghtGa naar voetnoot148 149 berouwen. Veel ongeval komt den ouderdom over, om dat hy goedt zoeckt,Ga naar voetnoot149 150 en ellendig zich van 't verkregen onthoudt, en vreest het te gebruicken:Ga naar voetnoot150 151 of om dat hy alles beschroomt en koeltjes bedient, een uitsteller, grootGa naar voetnoot151-52 152 van hope, een suffer, en begeerigh naer het toekomende, korzel, moeielijck, 153 een prijzer van zijnen voorleden tijt, toen hy een kint was, een bestrafferGa naar voetnoot153 154 en bediller der minderjaerigen. De wassende jaren brengen veel gerijfs 155 mede, de afneemende beneemen het. Op dat men een out man niet een 156 jongmans rol late spelen, en een kint een mans rol, zoo moet men altijt 157 blijven in de eigenschappen, die yeders oude passen: of de zaeck wortGa naar voetnoot157 158 gespeelt, of vertelt op het toonneel, als geschiet wezende. Het gehoorde 159 raeckt min het gemoedt dan 't geene men met zijn oogen gezien heeft, enGa naar voetnoot159 160 van den ziender zelf ingenomen wort: nochtans zultghe niet op het tooneelGa naar voetnoot160 161 brengen het geen binnen behoort te geschieden; en veele zaecken zultghe 162 voor den oogen verbergen, die flus van den tegenwoordigh spreeckendenGa naar voetnoot162 163 vertelt zullen worden. Medea vermoorde hare kinders voor den volcke niet;Ga naar voetnoot163 164 nochte de schendige Atreus koocke het menschelijck ingewant niet in 'tGa naar voetnoot164 165 openbaer: nochte Progne werde in vogel, Kadmus in eene slang verandert. 166 Al watghe my zoo vertoont, dat haet ick, als een die het niet gelooft. EenGa naar voetnoot166 167 spel, dat aengenaem zal zijn, en dickwils gespeelt worden, zij korter nochte 168 langer dan vijf bedrijven: nochte mengt'er geenen Godt in, 't en zy datGa naar voetnoot168 169 'er een knoop t'ontwarren is: nochte daer spreecke geene vierde perso-Ga naar voetnoot169 | |
[pagina 363]
| |
170 nadie. De Rey neeme den persoon eenes speelers waer, en zy deftigh, enGa naar voetnoot170 171 mannelijck: en zinge niet midden onder de bedrijven het geen ter zaecke 172 niet diene, en niet bequaem daer op passe. Hy begunstige den vromen,Ga naar voetnoot172 173 en rade de vrienden ten beste, en breidele de vergramden, en heb ze lief, 174 die schuw voor gebreken zijn. Hy prijs korte maeltijden, heilzaeme recht-Ga naar voetnoot174-75 175 vaerdigheit, en den vrede met ope poorten. Hy bedecke 't vertroude, en 176 bidde, en smeecke de Goden dat het geluck den ellendigen zijn aenschijn 177 biede, en den hoovaerdigen verlaete. De fluit was toen niet als nu met 178 koper overtrocken, en geene nabootster der trompette, maer dun en enckelGa naar voetnoot178 179 met weinige gaetjes, dienstigh om te blazen en de reien te helpen; en nietGa naar voetnoot179 180 bequaem om de noch niet al te dicht bezette zitplaetsen met geluit te ver-Ga naar voetnoot180 181 vullen, daer het kuische zuinige en stemmige volck in zoo kleen een getalGa naar voetnoot181 182 vergaderde, dat het telbaer was. Maer sedert het, als overwinner, begon 183 lant te winnen, en den kreits der vesten wijder uit te dringen, en den geestGa naar voetnoot183 184 op vierdagen onbestraft by dage met wijn te toeven; toen kregen vaerzenGa naar voetnoot184-85 185 en gezangen meer vryheits. Want hoe zou de ruwe boer, van zijnen arbeit 186 rustende, onder het stedevolck, en d'oneerlijcke met den eerlijcken ge-Ga naar voetnoot186-87 187 mengt, zich kunnen bestieren? Alzoo heeft de pijper gebaer en overdaet 188 by de oude kunst gevoeght, en heene en weder zwierende zijn gewaet 189 langs het toonneel gesleipt. Alzoo zijn oock de toonen met de deftigeGa naar voetnoot189 190 snaren aengegroeit, en de vloeiende welspreeckentheit heeft eene onge- 191 woone tael voortgebrogt, en het nutkundigh voorstel, een voorspeller vanGa naar voetnoot191 192 toekomende zaecken, verscheelde niet van de Delfische Godspraeck. Die 193 met treurzangen naer den prijs van eenen slechten bock stont, heeft kortsGa naar voetnoot193 194 daer na oock wilde Saters naeckt op het toonneel gebroght, en die eerstGa naar voetnoot194 195 hart was heeft er, behoudens de deftigheit der treurspelen, boertery ge-Ga naar voetnoot195 196 zocht in te mengen; om dat de aenschouwer geoffert en wel gedronckenGa naar voetnoot196 197 hebbende, en uitgelaten zijnde, en met aenlockingen en aengename nieu-Ga naar voetnoot197 | |
[pagina 364]
| |
198 wigheit most opgehouden worden. Maer men moet de schimpers en kakel-Ga naar voetnoot198 199 achtige Saters zoo op het toonneel brengen, en het ernstige met het boer- 200 tige zoo mengen, dat niet, zoo wat Godt of helt, met koninglijck gout en 201 purper uitgestreecken, eerst te voorschijn koome, geenen komenypraetGa naar voetnoot201 202 spreke; of terwijl hy schuwt te gemeen te spreecken niet dan wint en roockGa naar voetnoot202 203 voortbrenge. Het treurspel, dat geene slechte vaerzen uitworpen wil, zalGa naar voetnoot203 204 schaemachtigh onder de dartele Saters verkeeren; gelijck een staetige vrou, 205 die op feesten tot danssen gedrongen wort. O Pisones, indien ick schimp-Ga naar voetnoot205-206 206 dichten wou schrijven, 'k zou niet alleen ongebloemde en oncierlijcke eige 207 woorden gebruicken, nochte poogen zoo veel van de treurspelige deftig-Ga naar voetnoot207-208 208 heit te verscheelen, dat 'er geen onderscheit zy of Davus spreecke; of de 209 stoute Pytias, die Simon voor eenen talent gesnoten heeft; of Sileen, eenGa naar voetnoot209 210 dienaer en wachter van den alvoedenden Godt. Ick zal een schimpgedichtGa naar voetnoot210 211 verzieren van bekende zaecken, dat ieder hoopt het zelfde te kunnen doen,Ga naar voetnoot211 212 en die het durf bestaen, daer over te veel zweete en te vergeefs arbeide.Ga naar voetnoot212 213 Zoo veel vermagh de ordre en de t' zamenvoeging. Zoo veel luisters krijgenGa naar voetnoot213 214 de gemeene dingen. De Faunen, uit den bosschen op het toonneel gebrogt,Ga naar voetnoot214 215 hoeden zich, mijns oordeels, datze door al te doorwrochte vaerzen nietGa naar voetnoot215-16 216 dartel zijn, als ofze onder hovelingen en grooten verkeert hadden; nochte 217 vuile of lasterlijcke woorden uitsmijten: want de Ridders, de treffelijcksten,Ga naar voetnoot217 218 en rijcksten stooten zich hier aen: en zy hooren niet gaerne, en prijzen 219 niet het geen de gemeene man prijst. Een korte lettergreep voor een langeGa naar voetnoot219 220 wort een jambes genoemt, een snelvoet; waer van de jambische vaerzen 221 oock den naem van trimeter gekregen hebben, wanneerze zesvoetighGa naar voetnoot221 222 waren. Eerst waren de jambische vaerzen van begin tot het einde al even- 223 eens; onlanghs hebbenze oock voegelijck kunnen lijden, dat 'er vaste spon-Ga naar voetnoot223 224 deen tusschen zijn gevoeght; zulx datze uit de tweede of derde rustplaetsGa naar voetnoot224 225 niet gestooten werden, om wat langsamer en wat deftiger te klincken. InGa naar voetnoot225 226 Attikus edele trimetren worden de jamben zelden gebruickt, in de tweedeGa naar voetnoot226 | |
[pagina 365]
| |
227 of vierde rustplaetsen; en het brantmerckt Ennius vaerzen, die met eenenGa naar voetnoot227 228 grooten boha op het tooneel quamen, datze al te haestigh of achteloos,Ga naar voetnoot228 229 of zonder kennis van de kunst gemaeckt zijn. Alle oordeelaers zien de feilenGa naar voetnoot229 230 der vaerzen niet, en de Romainen loopen'er al te ruigh over. Zal ick daer-Ga naar voetnoot230 231 om in mijne dichten buiten het spoor loopen? of achten dat het my te vry 232 staet en wel afgenomen [zal] worden van allen die mijne feilen zullen zien?Ga naar voetnoot232 233 Endelijck ick heb wel misslagen vermijt, maer geenen prijs behaelt. Door-Ga naar voetnoot233 234 snuffelt ghy nacht en dagh de boecken der Griecken. Maer onze voor-Ga naar voetnoot234-35 235 ouders hebben Plautus vaerzen en boerteryen zeer geprezen; al te jam- 236 merlijck op dat ick niet zegge al te dwaes, zich over beide verwonderende; 237 indien ick en ghy maer kunnen een onbeschoft van een geestigh woortGa naar voetnoot237 238 onderscheiden, en een goet geluit, op onze vingers, en met den ooren 239 oordeelen. Men zeit dat Tespis het onbekende slagh van treurspelen eerstGa naar voetnoot239 240 gevonden, en op wagens gevoert hebbe die gedichten, welcke gezongenGa naar voetnoot240 241 en gespeelt werden van personaedjen, wier aengezichten met wijnmoerGa naar voetnoot241 242 bestreecken waren. Hier na heeft Eschilus, vinder van grijns en heerlijckeGa naar voetnoot242-43 243 kleedinge, een toonneel van lichte balcken gebout, en hooghdravende 244 leeren spreken, en op broozen treden. Na dezen is het oude blyspel metGa naar voetnoot244 245 grooten lof opgekomen: maer de vryheit verviel tot misbruick, en tot een 246 gewoonte diemen met wetten toomen most. De wet is aengenomen, enGa naar voetnoot246 247 de Rey wert stom door verbodt van schimpen. Onze Latijnsche poëten,Ga naar voetnoot247 248 die treur- en blyspelen dichten, hebben niets onbezocht gelaten, en geenenGa naar voetnoot248 249 kleenen prijs behaelt, om datze de voetstappen der Griecken dorsten ver- 250 laten, en hunne eige daden verheffen: en Italie zoude niet maghtiger door 251 zijne dapperheit en befaemde wapens worden, als door zijne welspreec-Ga naar voetnoot251-52 252 kentheit, indien den poëten het vylen en beschaven van hun werck, en 253 het wachten van uitgeven niet verdroot. Ghy lieden van PompiliaenschenGa naar voetnoot253-54 254 bloede berispt de vaerzen, die niet lange onder handen en veel verbetert 255 en tienmael uitgeschrabt zijn geweest. Om dat Demokrijt gevoelde datGa naar voetnoot255 | |
[pagina 366]
| |
256 het vernuft meer vermoght dan de arme kunst, daerom heeft hy de wijzeGa naar voetnoot256 257 poëten buiten den Helikon gesloten. Zommige dichters willen hunne nagelsGa naar voetnoot257 258 niet korten, nochte den baert laeten scheeren. Zy zijn altijt eenzaem, en 259 schuwen de badtstoven; want zy zullen den titel en naem van poeet krijgen,Ga naar voetnoot259 260 indienze noit het hooft, 't welck met geen nieskruit van drie Anticiren teGa naar voetnoot260 261 genezen was, van Licijn hebben laeten scheeren: en ick ben dwaes, dieGa naar voetnoot261 262 mijne gal in de lente zuivere; niemant zou anders beter vaerzen dichten: 263 maer dit is my de pijn niet waert. Ick zelf, niet snedigh zijnde, zal dan eenGa naar voetnoot263 264 wetsteen verstrecken, die het yzer kan scherpen. Niet schrijvende, zal ickGa naar voetnoot264 265 nochtans zeggen watze behooren te doen, die schrijven willen: waer door 266 men geest krijge: wat eenen poeet aenqueecke, en onderwijze: wat betameGa naar voetnoot266 267 of niet: waer schoonheit en gebreck in besta. Wijs wezen is de bron en 268 oirsprong van het schrijven. Filosoofsche boecken kunnen u stof leveren,Ga naar voetnoot268 269 en de woorden zullen de zaeck van zelf volgen, by eenen die geleert heeftGa naar voetnoot269 270 wat hy den vaderlande en vrienden schuldigh zy; met wat liefde hy zijne 271 ouders, broeder en huiswaert moet beminnen; wat eenes RaedsheerenGa naar voetnoot271 272 en Rechters ampt zy; wat eenes veltheeren plicht in den oorloog vereische.Ga naar voetnoot272 273 Zulck een weet voorwaer elck persoon naer behooren te doen spreecken. 274 Ick wil dat hy, die kunstelijck wil nabootsen, lette op het voorbeelt van 275 leven en zeden, en daer van de tael ontleene. Zomtijts zal een onaerdighGa naar voetnoot275 276 spel, schoon van spreucken, en wel uitgebeelt, en zonder kunst en geest,Ga naar voetnoot276 277 het volck meer vermaecken, en langer ophouden dan vaerzen zonder wijs-Ga naar voetnoot277 278 heit en ratelende grollen. De Zanggodin bestelde den Griecken, nergensGa naar voetnoot278 279 naer staende dan na eere, vernuft, en een deftige uitspraeck. De RoomscheGa naar voetnoot279 280 jeught leert met lange redenen een geheel in hondert verdeelen. LaetGa naar voetnoot280 281 Albijns zoon zeggen, indien een van vijf genomen is, wat'er overschiet?Ga naar voetnoot281-83 282 Vier. Ja ghy zult uw goedt wel kunnen bewaren. Doet een by vijf, watGa naar voetnoot282 283 koomter uit? Zes. Wanneer gelt en goetzucht het hart eens ingenomenGa naar voetnoot283 284 heeft, meenenwe dat'er onsterfelijcke vaerzen zullen kunnen gedicht wor-Ga naar voetnoot284 285 den. De poeten willen nut of vermaeck toebrengen; of te gelijck nutte enGa naar voetnoot285 | |
[pagina 367]
| |
286 genoegelijcke dingen zeggen. Al watghe voorschrijft weest daer kort in, 287 op dat leerzame zinnen haest begrijpen het geen gezeit wort, en dat ge-Ga naar voetnoot287 288 trouwelijck onthouden. Al wat overtolligh is, vloeit uit een volle borst. LaetGa naar voetnoot288 289 het verzierde om 't vermaeck bykans geloofwaerdigh wezen; en de fabelGa naar voetnoot289 290 juist, in al watze wil, geene waerheit schijnen; en het verslonden kint niet 291 weder levendigh uit Lamiaes buick trecken. De Raetsheeren walgen vanGa naar voetnoot291 292 vruchtelooze dingen. De Roomsche jonge Ridders versmaeden hardeGa naar voetnoot292 293 poëzy. Wie den oirbaer met het genoegelijck mengelt, den lezer vermaec-Ga naar voetnoot293 294 kende, en te gelijck onderwijzende, die heeft het rechte wit getroffen.Ga naar voetnoot294 295 Dit boeck wil aen den man: dit gaet over zee, en reckt de faem des ver-Ga naar voetnoot295 296 maerden schrijvers. Nochtans vint men feilen die men over 't hooft moet 297 zien: want altijt klinckt de snaer niet zoo als het hant en gehoor hebben 298 willen; en dickwils schreeuwtze te fijn, wanneermenze grof hebben wil:Ga naar voetnoot298 299 en men treft niet juist altijt het wit, daermen met den boogh naer mickt: 300 maer waer het meestedeel van een gedicht uitsteeckt, daer zal ick my aenGa naar voetnoot300 301 weinige feilen niet stooten, die uit geen verzuim spruiten, of die men van 302 nature niet verhoeden kon. Wat dan? Gelijck een letterzetter, zoo hy altijtGa naar voetnoot302 303 in het zelfde mist, hoewel hy berispt is, niet kan verschoont worden; enGa naar voetnoot303 304 een cyterspeeler bespot wort, die altijt op eene zelvige snaere mist; zooGa naar voetnoot304 305 acht ick hem die dickwils mist, en hy wort Cheriles gelijck; over wien ickGa naar voetnoot305 306 mij al lachende verwonder, wanneer hy twee of driemael een goet vaers 307 dicht; en my jammert, wanneer de goede Homeer eenen misslagh begaet.Ga naar voetnoot307 308 Maer in een lang werck kan men zich lichtelijck vergrijpen. Poëzy moetGa naar voetnoot308 309 wezen als schildery, van dewelcke eenige u meer vermaecken zal, indiengeGa naar voetnoot309 310 dichte bystaet, en andere zooghe van verre staet: deze wil in het doncker 311 staen; de andere, die het scherp oordeel des kenners niet vreest, wil in 't 312 licht gezien wezen: deze wil maer eens aenschout, de andere tienmael met 313 lust gezien worden. Hoewel ghy, o outste broeder, van uwen vader teGa naar voetnoot313-14 314 recht gestuurt wort, en van u zelven wijs genoegh zijt, zoo onthout noch- 315 tans dit: dat zekre dingen eenen middelwegh hebben, en iet daer in teGa naar voetnoot315 316 verdragen is. Een tamelijck rechtsgeleerde en woorthouder verscheelt welGa naar voetnoot316 317 van den welspreeckenden Messala, en weet zoo veel niet als Aulus Kascel;Ga naar voetnoot317 | |
[pagina 368]
| |
318 maer evenwel houtmen iet van hem. Middelmatigh in Poëzy te zijn laetenGa naar voetnoot318 319 Goden, nochte menschen, nochte schouburgen toe. Gelijck een ontsteldeGa naar voetnoot319 320 muzijck, op groote maeltijden, dicke balssem, en mankop met SardischenGa naar voetnoot320 321 honingh, onaengenaem zijn; om dat men wel zonder die maeltijt houden 322 kan; zoo wort oock de Poëzy, die om het hart te verquicken opgekomenGa naar voetnoot322-23 323 en gevonden is, indienze een weinigh van de volmaecktheit afwijcke, gansch 324 niet geacht. Die niet kan speelen, onthoude zich van kampvechten; die op 325 den bal, worp en tolspel niet is afgericht, houde zijn rust, op dat de me-Ga naar voetnoot325 326 nighte der toezienderen hem niet met reden uitlachen. Die geen verstant 327 van dichten heeft, wil evenwel vaerzen maecken. Waerom niet? Ick benGa naar voetnoot327 328 een vrye en welgebooren, byzonder daermen my schattende bevint dat ick 329 Ridders goet hebbe, en niemant wat op my te zeggen heeft. Hebtge na- 330 tuur niet te baet, onderwint u niet te zeggen nochte te dichten. Ghy hebtGa naar voetnoot330-31 331 het oordeel wel, en de voorzichtigheit. Indienghe nochtans voor dezen iet 332 geschreven hebt, laet Metius uw vader en ick dat hooren, en daer vanGa naar voetnoot332 333 oordeelen, en hou u schriften negen jaren by u t'huis. Wat niet uitgegeven 334 is kan men t'elckens uitschrabben. Een eens gesproken woort wil nietGa naar voetnoot334 335 weder te rugge. De heilige Orfeus, der Goden tolck, heeft de woeste men-Ga naar voetnoot335 336 schen van moort en het goddelooze leven afgeschrickt; hierom zeit men 337 dat hy tigers en verslindende leeuwen temde; en Amfion, de bouwer van 338 het Tebaensche slot, de steenen met zijn luitspel en vleiende gebeden leide,Ga naar voetnoot338 339 waer hy wilde. Dit was de wijsheit van outs, het gemeen van 't eigen, hetGa naar voetnoot339 340 heilige van 't onheilige te scheiden: te beletten dat men zonder onder- 341 scheit niet by elckanderen sliep: huwelijcksregels voor te schrijven: steden 342 te bouwen: wetten in te stellen. Aldus zijn de heilige poëten en vaerzenGa naar voetnoot342 343 aen naem en faem geraeckt. Hier na hebben de treffelijcksten, Homeer,Ga naar voetnoot343 344 en Tyrteus, de manhaftige harten met hunne vaerzen ten oorloogh aen-Ga naar voetnoot344 345 gestoockt. De orakels zijn door vaerzen uitgesproken, en zoo is de wegh 346 des levens aengewezen: der Koningen gunst is door dichtmaet verkregen: 347 de tooneelspelen gevonden, en de rest des langen arbeits gevonden; opGa naar voetnoot347-48 348 datghe u immers der Zanggodinne, op de lier uitgeleert, en om Apolloos 349 gezangen niet behoeft te schamen. Men heeft onderzocht, of men doorGa naar voetnoot349 | |
[pagina 369]
| |
350 natuur of door kunst een goet vaers dicht. Ick zie niet wat voordeel het 351 staen naer de kunst, zonder eene rijcke ader, inbrenge; nochte oockGa naar voetnoot351 352 niet wat nut een ongeslepen vernuft bare. Het een behoeft des andersGa naar voetnoot352 353 hulp, en zy passen wel te zamen. Wie tot zijn voorneemen wil komen,Ga naar voetnoot353 354 moet in zijne jongkheit veel lijden, en doen; veele hitte en koude uit- 355 staen; van wijn en minnespel zich onthouden. Die, in Pytische spelen,Ga naar voetnoot355-56 356 op de fluit speelde, leerde eerst, en ontzagh zijnen meester. Nu is het 357 genoegh datmen zegge: ick dichte wonderlijcke gedichten: de krampGa naar voetnoot357 358 vaer hem in zijne knie, die de leste is: ick achte het schande achter te 359 blijven, en te bekennen dat ick, het geen ick niet geleert hebbe, nietGa naar voetnoot359 360 wete. Gelijck de stadts roeper de lieden om iet te koopen te zamen roept, 361 zoo doet de poeet, die lantrijck is, en veel gelts op woecker zet, de vleiersGa naar voetnoot361 362 tot het gewin loopen. Is het een die iemant wel toeven, en voor den licht-Ga naar voetnoot362-63 363 bewogen armen hals borgh blijven kan, en hem uit een verwert pleit red- 364 den, het zal my wonder geven, zoo die zalige man eenen logenachtigen,Ga naar voetnoot364 365 uit eenen waren vrient kan onderkennen. Ghy, het zy ghy iemant wat 366 gegeven hebt, of geven wilt, laet die, vol van vreugt, tot uwe gedichte 367 vaerzen niet gebrogt worden; want hy zal schreeuwen: schoon, fraey, 368 braef: hy zal'er om besterven, oock tranen uit zijne oogen storten: hy zalGa naar voetnoot368 369 opspringen, met zijne voeten op de aerde stampen; gelijck die gehuurt 370 zijn om het lijck te beschreien, meer misbaers bedrijven dan de van harteGa naar voetnoot370 371 bedroefden; alzoo ontstelt zich de schimper meer dan de waerachtigeGa naar voetnoot371 372 prijzer. Men zeit dat de Koningen met veel wijns opvullen, en tot drinc-Ga naar voetnoot372 373 ken parssen dienze willen doorgronden of hy hunne vriendschap waer- 374 digh zy. Wiltghe vaerzen dichten, laet u met geen vossenvel bedriegen.Ga naar voetnoot374 375 Wanneerghe iet voor Quinctilius laest, zoo sprack hy: ay, lieve, verbeterGa naar voetnoot375 376 dat en dat: indienghe zeide datghe niet beter kont, en te vergeefs twee of 377 driemael onderzocht had; dan beval hy het uit te wisschen, en de qualijckGa naar voetnoot377 378 gedichte vaerzen te hersmeden. Indienghe uw gebreck liever woudt voor-Ga naar voetnoot378-79 379 staen dan verbeteren, zoo sprack hy niet een woort meer, of dede geene 380 verlore moeite, op datghe te min u en uwe vaerzen zonder naeryveraerGa naar voetnoot380 381 alleen zoudt liefkoozen. Een goet en voorzichtigh man zal kunsteloozeGa naar voetnoot381 | |
[pagina 370]
| |
382 vaerzen berispen, de harde bestraffen, de oncierlijcke doorhalen, al teGa naar voetnoot382 383 overdadige cieraden besnoeien: die niet helder genoegh zijn, zal hy eenen 384 luister geven: het twijfelachtige wraecken: en het geen verandering eischtGa naar voetnoot384 385 aenwijzen. Een Aristarchus zal hy worden, en niet zeggen: waerom zal ikGa naar voetnoot385 386 mijnen vrient om beuzelingen versteuren? Deze beuzelingen zullen denGa naar voetnoot386 387 eenmael beschimpten en qualijck onthaelden tot groote gebreken ver-Ga naar voetnoot387-88 388 voeren. Wijze lieden ontzien eenen dwazen poeet te genaecken, en vlieden 389 voor hem, als van eenen, die met schurft of geluwe, of zinneloosheit, ofGa naar voetnoot389 390 bezetenheit geplaeght wort. De jongers jagen hem, en neskebollen volgenGa naar voetnoot390 391 van achter. Dees, terwijl hy hooghdravende vaerzen uitrispt, en dwaelt,Ga naar voetnoot391 392 valt, gelijck een vogelaer, die op merlen gaept, in put of graft. HoewelGa naar voetnoot392 393 hy lange schreeut: helpt burgers helpt! niemant wil hem uithelpen. Indien 394 iemant hem wil helpen, en een tou nederlaten, ick zal zeggen: wat weetghe 395 of hy al willens hier ingesprongen is, en geholpen wil wezen? en ick zal 396 u het omkomen des Siciliaenschen poeets vertellen. Terwijl Empedokles,Ga naar voetnoot396 397 voor eenen onsterflijcken Godt, wil gehouden wezen, springt hy al koutGa naar voetnoot397 398 in den brandenden Etna. Laet de poëten, lust het hun, sterven, en be- 399 derven. Wie iemant tegens zijnen danck behoudt, doet zoo veel of hyGa naar voetnoot399 400 hem doot sloegh; en hy heeft het meer als eens gedaen: en of hy al uit- 401 getrocken waer, hy zal evenwel geen mensch weder worden, en de liefde 402 eener schandelijcke doot niet afleggen: en het blijckt niet genoegh waeromGa naar voetnoot402 403 hy vaerzen dicht: of hy in zijn vaders asschen gepist heeft: of hy bloet- 404 schendig eene bezoedelde plaets, van den blixem getroffen, omgewroetGa naar voetnoot404 405 heeft. Zeker hy raest, en de moeielijcke opzegger van zijne vaerzen ver-Ga naar voetnoot405 406 jaegt geleerden en ongeleerden; gelijck de beer, die de tralien van zijn 407 kot gebroken heeft: maer dien hy by de slippen krijgt, houdt hy, en ver-Ga naar voetnoot407 408 moort hem met lezen, en als een bloetzuiger, laet het vel niet los, voor 409 dat hy droncken van den bloede is.
EINDE. | |
[pagina 371]
| |
AMSTELODAMI,
Impressit Christophorus Cunradus, Typographus in fossa vulgò dictâ de Aegelantiers-gracht / Anno 1654. DRUKKERSMERK VAN DE OUDSTE UITGAVE |
|