De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
(1932)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 750]
| |
Inhoudt.1 Eneas begraeft Kajete, zijn voester, en noemt de plaets naer heuren naem. Hier na vaert 2 men langs Circes hof, en roeit voorspoedigh den mont des Tybers in, en voort dien stroomGa naar voetnootr. 2 3 op, tot aen den Laurentijnschen bodem. Hier, uit Askaens woorden vernemende, hoe ditGa naar voetnoot3 4 lant hem by nootlot belooft was, zont hy Gezanten aen Latinus, Koningk over dit Rijck, 5 om hem in zijnen naem geschencken aen te bieden, en plaets te verzoecken, om een stadtGa naar voetnoot5 6 te mogen stichten. Latinus de Gezanten gehoor gunnende, biedt Eneas, boven het toestaenGa naar voetnoot6 7 van dit verzoeck, noch van zelf ten echte zijn eige dochter, die, volgens zijn vader FaunusGa naar voetnoot7Ga naar voetnoot7-8 8 orakels, en d'antwoorden der Waerzeggeren, hem belast wert aen eenen uitheemschen 9 te besteden. Iuno ondertusschen, der Trojanen voorspoet benijdende, daghvaert om denGa naar voetnoot9 10 pais te steuren, uit den afgront der helle, Alekto, die eerst Amate, Latinus gemalin, daer naGa naar voetnoot10 11 Turnus zelf aen 't hollen helpt, en voort, zich wendende naer de Trojaensche jeught (toenGa naar voetnoot11 12 by geval met jagen bezigh) haer in den mont jaegt een mack en getemt hart, waer op de 13 kinders van Tyrrheus, 'sKonings veeharder, bijster verslingert waren; het welck van AskaenGa naar voetnoot13 14 met eenen pijl geschoten, al 't lantvolck op de been en in wapenen tegens de TrojanenGa naar voetnoot14-15 15 aen holp; dies Alekto, uit een hooge plaetse, den horen blies, waer over Almon, Tyrrheus 16 outste zoon, en Galezus, de rijckste ackerman des lants, in dat oproer gesneuvelt, dootGa naar voetnoot16 17 in stadt gebroght wierden; dies Turnus en Amate Koningk Latinus aenprickelden, om in 18 oorloge te treden, en dit ongelijck gewapender hant te wreken: maer overmits hy, desGa naar voetnoot18 19 nootlots en verbonts, onlangs met den Trojanen ingegaen, gedachtigh wezende, niet konGa naar voetnoot19Ga naar voetnoot19-20 20 verstaen hun vyandelijck t'ontzeggen, zoo bonsde Iuno zelf d'oorlooghspoort open. 21 Mezentius volght met zijnen zone Lausus den krijgh. onder Turnus beleit; oock Aventijn,Ga naar voetnoot21 22 Herkules zoon, by Rhea gewonnen; Katillus en Koras, beide Tiburtijnschen, en gebroeders; 23 Kamille uit der Volscen afkomste een dappere vrouw; en noch meer anderen, welckerGa naar voetnoot23Ga naar voetnoot23-24 24 monsteringe dit boeck besluit. 25[regelnummer]
Na dat Hesperische aerde Eneas Voester deckt,Ga naar voetnoot25
Vermijt hy Circe, komt den Tyber ingeloopen,
Aen 't langgewenschte lant, en slaet zich neêr, en weckt
Latinus uit den droom, die zet zijn grenzen open,Ga naar voetnoot27-28
Ia biet zijn dochter hem ten echt; dies Iuno raest,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En noopt de Razerny om dit verdragh te stooren.Ga naar voetnoot30
Amate schreit, en tiert: neef Turnus zit verbaest:Ga naar voetnoot31
Het volck wort hantgemeen, en loopt den Vorst om d'ooren.Ga naar voetnoot32
Men smijt de krijghspoort op, in weerwil van 't Pallais,Ga naar voetnoot33
En monstert volck by volck, tot steurnis van dien pais.Ga naar voetnoot34
35 O Kajete, Eneas voester, die hier uw leven endighde, ghyGa naar margenoot+ 36 beschonckt oock onze kusten met een eeuwige vermaertheit, enGa naar voetnoot36 37 uw graf (zoo eenige eere den overleden navolge) blijft noch inGa naar voetnoot37-38 38 eere, en uw gebeente naemhaftigh door geheel Hesperie. Maer 39 na dat de godtvruchtige Eneas zijn vaders jaergetijde kerckplichtighGa naar voetnoot39 40 geviert, de grafstaetsi gehouden had, en het onweder op zeeGa naar voetnoot40 41 bedaerde; zoo gingk hy t'zeil, en verliet de haven: tegens denGa naar margenoot+Ga naar voetnoot41 42 nacht kregenze een koelte: de klare maen quam op, en hun den | |
[pagina 751]
| |
Het zevenste boeck.Kajete, voester van Eneas, die uw leven
Hier endighde, gy hebt ons zeekust oock verheven
Met eenen eeuwigen onsterfelijcken naem,
En uwe grafstê, zoo noch eenige eer en faem
5[regelnummer]
Den overleden volght, behoudt noch haer waerdye,
Uw koudt gebeent zijn' naem, in 't groote Hesperye.Ga naar voetnootvs. 5-6
Maer als Eneas nu zijn vaders jaergety,
De staetsi van het graf kerckplichtelijck hier by
Geviert hadde, en de zee en 't weêr raeckte aen 't bedaeren,
10[regelnummer]
Zoo ging hy t'zeil, en is de haven uitgevaeren.
De nacht viel naulijx, of een labberkoelte rees,Ga naar voetnoot11
Op 't rijzen van de maen, die hun den zeewegh wees,
| |
[pagina 752]
| |
43 wegh wijzen; en de maneschijn flickerde op het water. Zy gingen 44 strijken, recht langs den wal hene, en de kaep van Circe, hierGa naar margenoot+Ga naar voetnoot44 45 naest aen gelegen, en daer de zorghelijcke wouden gedurighGa naar voetnoot45 46 wedergalmen, op 't gezangk van de rijcke dochter der zonne, die,Ga naar voetnoot46 47 binnen het prachtige gewelf, haer ruischende spoel by nacht doorGa naar voetnoot47 48 de fijne stof schietende, tortsen van welrieckenden ceder brant. 49 Van hier hoort men grimmige leeuwen razen, die noode aen bant,Ga naar voetnoot49 50 noch spade in den nacht brullen; en hoe geborstelde zwijnen en 51 beeren in het hock knorren en brommen, en groote wolven huilen. 52 Circe, de wreede Godin, schudde door krachtige kruiden hun deGa naar voetnoot52 53 menschelijcke gestaltenis uit, en schootze muilen en huiden van 54 dieren aen. Neptuin (om de godtvruchtige Trojanen voor zoodanigeGa naar voetnoot54-55 55 ondieren te bevrijden, en op datze in die haven gevoert, niet 56 zouden dat vervloeckte strant betreden) verleende de vloot goeden 57 wint en spoet, en voerdeze voorby die barnende wadden.Ga naar voetnoot57 58 En alree bloosde de zee van morgenstralen; d'oranje dageraetGa naar voetnoot58 59 blonck aen den hoogen hemel op den roosverwigen wagen; de 60 winden gingen haestigh leggen; het wert overal stil op 't water,Ga naar voetnoot60 61 en de riemen hielden slagh in het weecke marmer; wanneer EneasGa naar voetnoot61 62 uit der zee een geweldigh groot bosch voor zich zagh leggen, vanGa naar voetnoot62 63 waer de blonde Tibergodt eenen genoeghelijcken vliet en snellenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot63 64 maelstroom uitstorte, die met veel zants in zee quam bruizen. 65 Allerhande vogels, gewoon zich om en ontrent oevers en vlieten 66 te houden, streelden hier de lucht met wiltzangk, en vlogen doorGa naar voetnoot66 67 het bosch. Hy beval de maets te wenden, den voorsteven naer 68 lant toe te zetten, en voer vrolijck den belommerden stroom op.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 753]
| |
En over 't water scheen, en flickerde in de vloeden.
Zy gingen strijcken by den oever heene, en spoedden
15[regelnummer]
Langs Circes zeekust, die hier allernaest aen leit,Ga naar voetnoot15
En daer 't gevaerlijck woudt doorgaens met weêrgalm vleit,Ga naar voetnoot16
Op 't liefelijck gezangk van 't hooft der toverinnen,Ga naar voetnoot17
De rijcke dochter van de zonne, die hier, binnen
Het trots gewelf, by nacht, het schietspoel met haer hantGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Door fijne scheering schiet, en cedre fackels brant,Ga naar voetnoot20
Een' aengenaemen geur. men hoort van hier de leeuwen
Van gramschap brullen, die te node aen bant, vast schreeuwen
Heel spa, by nacht, en hoe met schrickelijck geschalGa naar voetnoot23
Geborstelt zwijn en beer vast razen in den stal,
25[regelnummer]
De groote wolf niet rust van huilen, en van tieren.
De wreede Circe schoot hun aen de grijns van dieren,Ga naar voetnoot26
En ruige huidt, en muil, en schudde eerst door haer kruit
En toverkracht den schijn van 't menschlijck wezen uit.Ga naar voetnoot28
Neptuin, om dees godtvruchte uitlandige gemoeden
30[regelnummer]
Van Troje voor gedroght en ongediert te hoeden,Ga naar voetnoot29-30
Te hindren datze, hier gehavent en bestreên,Ga naar voetnoot31
Niet zouden, tot hun ramp, dit heiloos strant betreên,Ga naar voetnoot32
Verleent de vloot voor wint, en heil en spoet in 't vaeren,Ga naar voetnoot33
En voertze, zonder noot, langs barningen, en baren.
35[regelnummer]
Het water bloosde alree van 't heldre morgenroot:
d'Oranje dageraet bescheen den hemelkloot
Daer boven met den glans van haeren roozewagen:
De wint ging leggen: men vernam 'er buy noch vlaegen:
De zee wert stil, en kalm: de riemen hielden slagh
40[regelnummer]
In 't weecke marmer: als Eneas voor zich zagh,
Van verre en uit der zee, een bosch met hooge boomen,
Waer door de blonde Godt des Tybers af komt stroomen,
Met eenen zoeten en genoeghelijcken vliet,
En snelle wieling, die veel zants in 't zeeschuim giet.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Men zagh'er vlught by vlught, en allerhande vogels,Ga naar voetnoot45
Gewoon, rondom de kil en oevers, op hun vlogelsGa naar voetnoot46
Te zweven, hier de lucht vast streelen met hunn' zangk,
En wiltzangk, en door 't bosch heenvliegen, vry van dwangk.Ga naar voetnoot48
De vorst verheught, geboodt de mackers voort te wenden,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Te stuuren strandewaert, en voer met zijn bekendenGa naar voetnoot50
Den stroom in, van het loof beschaduwt, koel en luw.
| |
[pagina 754]
| |
69 Nu welaen, o Erato, ick zal ontvouwen wat Koningen van outsGa naar margenoot+Ga naar voetnoot69 70 Latium regeerden, en hoe het hier stont, en wat 'er gebeurde,Ga naar voetnoot70 71 toen eerst het uitheemsch leger met de vlote aen d'AusonischeGa naar voetnoot71 72 kust belandde; en wil den eersten oirsprongk des oorlooghsGa naar voetnoot72 73 ophalen. O Godin, onderwijs en help zelf uwen Poeet. Ick zalGa naar voetnoot73 74 gruwelijcke oorlogen en veltslagen verhalen, en hoe bitter en bloe- 75 digh de Koningen elckanderen te keer gingen: wat een heirkrachtGa naar voetnoot75 76 Tyrrhenie opbroght; en hoe gansch Hesperie tegens malkandereGa naar voetnoot76 77 in 't harnas stont: ick vang een ry van gewightiger geschiedenissen,Ga naar voetnoot77 78 een gewightiger werck aen. Koningk Latinus, nu bejaert, regeerdeGa naar margenoot+ 79 zijn landen en steden langen tijt vreedzaem en gerust. Men zeit 80 dat Faunus hem by Marika, de Laurentijnsche Nimfe, won. FaunusGa naar voetnoot80 81 vader was Pikus, en Pikus een zoon van Saturnus, stam en oirsprongkGa naar voetnoot81 82 van dit geslacht. Dezen Latinus was van den Goden geen zoon 83 of mannelijck oir beschoren; want hy wert in 't opluicken zijnerGa naar voetnoot83 84 jeught hem ontruckt. Die kroon en erfenis hing een eenige dochterGa naar margenoot+Ga naar voetnoot84 85 alleen, en alree volwassen en huwbaer, boven 't hooft. De braefstenGa naar voetnoot85 86 van geheel Ausonie en Latium stonden naer heur; boven al stont 87 'er d'overschoone Turnus naer, een Vorst van maghtigen huizeGa naar margenoot+ 88 en voorouderen gesproten, en zeer gezien by 's Konings gemalin, 89 die het huwelijck zocht door te drijven: maer de schrick voor ver-Ga naar voetnoot89 90 scheide voortekenen der Goden hielt het slepende. Midden inGa naar voetnoot90 91 het hof en de hofkappelle stont een heilige lauwerboom, menigh 92 jaer uit godtvruchtigheit in eere gehouden. Men zeit dat LatinusGa naar voetnoot92 93 haer vader zelf, toen hy eerst het slot bouwde, dezen boom vondt,Ga naar voetnoot93 | |
[pagina 755]
| |
Welaen, ô Zangheldin, 'k vermelde in vaerzen nuGa naar voetnoot52
Wat vorsten Latium regeerden lang te voren,
Den staet des lants van outs, en hoe 't hier stont geschoren,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Als eerst het uitheemsch heir met zijne vloote, aen 't strantGa naar voetnoot55
En op d'Ausoonsche kust, uit ope zee belant.
Ick wil den oorlogh, van zijn' oirsprong af, verhaelen.
O zanggodin, verlicht den dichter met uw straelen.
'k Zal gruwzaeme oorlogen ontvouwen, en 't gewelt
60[regelnummer]
Der koningen, die, bits en bloedigh in het velt,
Elckandre gaen te keer; wat heirkracht uit Tyrreenen
Te velde quam, en hoe Italie, op de beenen,Ga naar voetnoot62
In 't harnas tegens een gekant stont, hof by hof.Ga naar voetnoot63
Hier wort een lange ry van zaecken, hooger stof
65[regelnummer]
Voor my geboren. 'k vang een werck aen, dat gewightigh
En groot is van belang. Latinus stuurt voorzichtighGa naar voetnoot66
In zijnen ouderdom, als koning, heel gerustGa naar voetnoot67
De steên en landen lang in vre, naer zijnen lust.
Men houdt Godt Faunus en Marike, een nymf, te gader,
70[regelnummer]
Een Laurentynsche nymf, zijne ouders. Faunus vaderGa naar voetnoot69-70
Was koning Pikus, die van Godt Saturnus quam,
Waeruit dit braef geslacht zijn' eersten oirsprong nam.Ga naar voetnoot72
Latinus was van Godt geen manlijck oir beschoren,
Of zoon: want dees wert hem, na dat hy was geboren,
75[regelnummer]
In 't opgaen van zijn jeught, met grooten rouwe ontrooft.
Dees kroon en erfnis hing een dochter boven 't hooft,
Die ree volwassen was, en huwbaer. al de braven
Van gansch Ausoniën en Latium aen 't draven
En dringen naer dees maeght: en boven andre in 't rijckGa naar voetnoot78-79
80[regelnummer]
Stont Turnus oock ten hoof naer zulck een huwelijck;Ga naar voetnoot80
Een vorst, die overschoon, van hoogen huize en stamme,
En by de koningin gezien was, die zijn vlamme
Vast hoop gaf, en dees trou, uit al haer maght en kracht,Ga naar voetnoot83
Zocht door te drijven: maer de schrick van al 't geslachtGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
Voor menigh voorspoock hielt dit sleepen. in het middenGa naar voetnoot85
Van 't hof, en zijn kapel stont, daer men plagh te bidden,Ga naar voetnoot86
Een heilige laurier, godtvruchtigh uit ontzagh
Veel jaeren lang ge-eert. Latinus op dien dagh
Toen hy dit hof eerst boude [indienwe recht verstonden,]
90[regelnummer]
Had Febus dezen boom, zoo dra die wiert gevonden,
| |
[pagina 756]
| |
94 Febus toewijdde, en de bouwtroepen Laurentijners naer dienGa naar voetnoot94 95 lauwer noemde, op wiens top een dicke zwarm byen (ick verhaelGa naar voetnoot95 96 wat wonders) onvoorziens uit de lucht al brommende quam neder 97 zitten, en bleef, met de beenen onderling aen elckanderen ge- 98 vlochten, aen den groenen tack vast hangen. Terstont riep de 99 Waerzegger: wy zien eenen uitheemschen man aenkomen, enGa naar voetnoot99 100 een menighte uit het zelve geweste dit zelve gewest zoecken, en 101 op den hoogen burgh heerschen. Behalve dit, terwijl Lavinie, deGa naar voetnoot101 102 maeght, neffens heuren vader staende, het altaer met heur kuische 103 tortsen ontstack, zoo scheenze de vlam, 't is schrickelijck, in 't han-Ga naar voetnoot103 104 gende hair te vatten; al het hooftcieraet in 't vier te branden, datGa naar voetnoot104 105 het kraeckte; de koningklijcke vlechten te blaken; de kroon van ge-Ga naar voetnoot105 106 steente glinsterende te blaecken: en in roock en gloet gestelt, oockGa naar voetnoot106 107 het gansche hof in lichten brant te zetten. Dit wert voor wat grootsGa naar voetnoot107 108 en een schrickelijck wonder aengezien: want men spelde dat haer 109 een doorluchtige naem en groot geluck beschoren was; doch dit 110 den volcke eenen grooten krijgh aenkondighde. Maer de Koningk,Ga naar margenoot+ 111 over dit gezicht bekommert, gaet naer het orakel van Faunus, 112 zijnen vader, uitlegger van 't nootlot, toe, en leeft raet met deGa naar voetnoot112 113 wouden in het hooge Albunea; daer in het grootste bosch vanGa naar voetnoot113 114 allen een gewijde bron springt, die van loof overschaduwt, eenen 115 zwaren zwaveldamp uitaessemt. d'Inwooners van Italie, en 't ge-Ga naar voetnoot115 116 heele Oenotrische lant komen hier in twijfelachtige zaken bescheitGa naar voetnoot116 117 halen. Wanneer de Priester zijn offergaven herwaert brengt, en 118 by nacht, in de stilte, op de gespreide vachten der geslage schapenGa naar voetnoot118 | |
[pagina 757]
| |
Godtsdienstigh toegewijdt, en dezen boutroep hier
Genoemt Laurenters naer dien boom en lauwerier,
Op wiens verheven top een dicke zwarrem byen
['k Verhael wat wonders,] uit de lucht, van alle zyen,
95[regelnummer]
Al brommende onvoorziens zich zette, en die, met been
Aen been gevlochten, en gestrengelt onder een,
Aen dezen groenen tack in 't endt gerust bleef hangen.Ga naar voetnoot97
De wichlaer riep terstont: wy zien met groot verlangenGa naar voetnoot98
Een uitheemsch hooft alree genaecken met zijn schaer,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Dees lantstreeck zoecken uit die streecken, en zich daerGa naar voetnoot100
Ter neder slaen, en op den hoogen burgh regeeren.
Behalve dit, terwijl de dochter Godt wil eeren,
En, staende aen 's vaders zy, met haere kuische toorts
't Gewyde altaer ontsteeckt, zoo schijnt zich zorghlijck voortsGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
['t Luidt schrickelijck,] de vlam in 't hangend haer te mengen,
Al 't hooftcieraet in 't vier te blaecken, en te zengen,Ga naar voetnoot106
Te branden dat het kraeckt, de koningklijcke vlecht
Te barnen, en de kroon, gesteente in gout gehecht,
Te schittren, en, in gloet gestelt, met roock te smetten,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En voort het gansche hof in lichten brant te zetten.
Dit wert voor vry wat groots wat wonders aengezien,Ga naar voetnoot111
Als wou 't een' grooten en doorluchten naem bediên,Ga naar voetnoot112
Haer toebeschoren, doch dat dit den staet en volcke
Verkuntschapte eenen brant, die uit een oorloghswolckeGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
Hun hoofden treffen zou. de koning, om 't gezicht
Bekommert, gaet terstont naer Faunus, en zoeckt licht
Uit 's vaders mont, op dat die 't nootlot hem ontvouwe,
Leeft met oraklen raet, in 't godtswoudt der landouwe
Van 't hooge Albunea, daer, diep in 't grootste bosch
120[regelnummer]
Van allen, een gewijde en klaere springbron los
En helder opwelt, die, beschaduwt dicht van blaêren,Ga naar voetnoot120-21
Een' zwaeren zwaveldamp uitademt voor de schaeren.
d'Inwooners van Italje, en 't gansch Enotrisch lant,
Om raet verlegen, hier om raet gelijcker hantGa naar voetnoot124
125[regelnummer]
Verschijnen, en wanneer de priester zijne giften
En offergaven brengt, en 's nachts door 's hemels driftenGa naar voetnoot126
Zich in de stilte streckt op d'uitgespreide vacht
Van heiligh offervee en schaepen, versch geslaght,
| |
[pagina 758]
| |
119 uitgestreckt leit, om te slapen; dan ziet hy wonderlijcker wijzeGa naar voetnoot119 120 allerley spoock hene en weder zwieren; hoort menigerhandeGa naar voetnoot120 121 stemmen, houdt gespreck met Goden, en spreeckt door het holGa naar voetnoot121 122 van Avernus Acheron aen. Haer vader Latinus zelf hier toenGa naar voetnoot122 123 antwoort verzoeckende, slaghte kerckplichtigh hondert schapen;Ga naar voetnoot123 124 en ter aerde leggende op hun gespreide vellen en vachten, zoo 125 quam 'er strax een stem diep uit het woudt: o mijn zoon, zoeckGa naar voetnoot125 126 uwe dochter niet aen Latijnen te besteden: nochte bewilligh inGa naar voetnoot126 127 't huwelijck, het welck men pooght door te drijven. UitheemscheGa naar voetnoot127 128 schoonzoons zijn 'er voorhanden, die door hun nakomelingen on- 129 zen naem hemelhoogh zullen verheffen; en uit welcker struick uweGa naar voetnoot129-130 130 afkomst onder haer voeten zal zien buigen en geregeert wordenGa naar voetnoot130 131 al wat d'op- en ondergaende zon aenschouwt, van d'eene zee totGa naar voetnoot131 132 aen d'ander. Latinus zelf houdt dit antwoort, deze waerschuwing 133 van zijnen vader Faunus, by nacht in de stilte ontfangen, niet by 134 zich; dies had de Faem wijt en zijdt door de steden omvliegende,Ga naar margenoot+ 135 dit alree over Ausonie verbreit, toen Laomedons jeughdige man-Ga naar voetnoot135 136 schap de vloot aen den grazigen oever maerde. Eneas, de voor-Ga naar voetnoot136 137 barighste oversten, en de schoone Julus gaen onder de tacken 138 van eenen hoogen boom leggen, brengen spijs in de weide, leggen 139 den kost op garste teljooren (Jupijn zelf riet hen dit) en rechtenGa naar voetnoot139 140 wilde appels met deze teljooren aen. Toen al de kost verteertGa naar voetnoot140 141 was, en hongersnoot hen perste in de teljooren te bijten, die metGa naar voetnoot141 142 hun handen t'ontwijden, en onversaeght met hunne tanden dezeGa naar voetnoot142Ga naar voetnoot142-143 | |
[pagina 759]
| |
Dan ziet hy in den slaep, te wonderlijck gedreven,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Veel spoockeryen heene en weder ommezweven,
Verneemt veel stemmen, spreeckt met Goden, en, vol schricks
Spreeckt door Avernus mont met Acheron, en Styx.
Latinus, vader van de dochter, ging dees hoecken
En wouden nu, om raet en antwoort, zelf bezoecken.
135[regelnummer]
Hy slaghte naer den stijl een hondertvoude giftGa naar voetnoot135
Van schaepen, leide zich op d'aerde door Godts drift,Ga naar voetnoot136
Op d'uitgespreide vacht en vellen voor Godts kooren.Ga naar voetnoot137
Toen liet zich eene stem ten diepen woude uit hooren:
Besté, mijn zoon, u kint aen geen Latynen uit.
140[regelnummer]
Bestem, om niemants drift, dit huwelijxbesluit.Ga naar voetnoot140
Uitheemsche schoonzoons zijn niet verre, en ree voorhanden,
Die door hunne afkomst eens ons faem, door alle landen,Ga naar voetnoot142
Tot aen den hemel toe verheffen, uit wier struick
Uwe afkomst noch zal zien hoe ieder buige en duick'
145[regelnummer]
Voor haere voetschabelle, en zy, ten lange leste,Ga naar voetnoot145
Beheersche al wat de zon beschijnt van ooste en weste,
Van d'eene aen d'andre zee. Latinus houdt dit woort
Van vader Faunus, en zijn stem, by nacht gehoort,
Niet stil, en ongemelt; dies had de Faem, gevaeren
150[regelnummer]
Door gansch Ausonie en zijn steên, de nieuwe maeren,
Alreede wijdt en zijt verbreit, tot ieders vreught.
Toen nu Laomedons geslacht en manbre jeught
De vloot quam aen de wal en groenen oever meeren,Ga naar voetnoot152-53
Zoo gingk Eneas en d'aenzienelijckste heeren
155[regelnummer]
En schoone Iülus mê zich legren aen den stroom,
In 't lommerkoele loof van eenen hoogen boom.
Men brengt 'er kost en spijs in 't gras, voor volck en vorsten,
En leght het eeten neêr op harde gerste korsten,
[Jupijn gaf hun dit in,] en recht'er onbelaênGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Wilde appels uit het woudt op dees taljooren aen.
De kost was nu verteert, als hongersnoot hen perste
Te bijten met de kies in deze korst, de gerste
t'Ontwijden met den mont, te grijpen met de hant,
En stout de vloocke korst te maelen met den tant,Ga naar voetnoot164
| |
[pagina 760]
| |
143 vlacke korsten (gelijck hun gespelt was) te kaeuwen, dieze billijck 144 behoorden te verschoonen; riep Julus, zonder meer te reppen,Ga naar voetnoot144-45 145 dat hier op sloegh: och, wy eten oock onze disschen. Zoo draGa naar voetnoot145-147 146 zy dit woort hoorden, verstondenze eerst dat hun zwaricheit tenGa naar margenoot+ 147 einde was: en de vader vatte dit allereerst uit zijnen mont, wertGa naar voetnoot147Ga naar voetnoot147-48 148 verbaest om het orakel, en zat stom. Terstont daer op riep hy: 149 weest gegroet, o lant, my by nootlot beschoren: o getrouwe 150 Huisgoden van Troje, weest gegroet. Hier is ons huis: dit is onsGa naar voetnoot150-55 151 vaderlant: want vader Anchises (nu valt het my in) spelde myGa naar margenoot+ 152 door dusdanige geheimenissen mijn fortuin: zoon wanneer de 153 honger u, moede van omsuckelen, aen onbekende kusten persse, 154 na dat al de kost verteert zy, de tafels te eten; dan is het tijdt 155 daer huizen en wallen te bouwen. Dit is die honger, dien men 156 ons spelde: dit is onze leste zwaricheit, die een einde van 't om- 157 zwerven zou maken: welaen dan, laet ons hierom vrolijck, zoo dra 158 de zon begin te schijnen, uit de haven, en een ieder zijns weeghs,Ga naar voetnoot158 159 gaen vernemen naer 's lants gelegenheit; wat voor lieden hierGa naar voetnoot159 160 woonen, en nasporen wat steden hier leggen. Nu drinckt JupiterGa naar margenoot+Ga naar voetnoot160-161 161 met offerschalen toe, en roept Anchises mijnen vader met gebeden 162 aen, en schaft ons wijn op den disch. Zoo spreeckt hy hen aen, 163 bekranst zijn hooft met eenen groenen tack, bidt den PlaetsgodtGa naar voetnoot163 164 aen; en d'Aerde, d'eerste der Godtheên, en de Nymfen, en noch 165 onbekende vlieten: daer na roept hy den Nacht aen, en de starren,Ga naar voetnoot165 166 die by nacht schijnen; en Jupijn van Ide, en de Frygiaensche moederGa naar voetnoot166 167 der Goden, alle naer malkanderen, en beide zijn ouders, VenusGa naar voetnoot167 168 in den hemel, en Anchises in de zalige beemden. Toen donderde | |
[pagina 761]
| |
165[regelnummer]
Gelijck hun was gespelt, te kaeuwen, niet te myen.Ga naar voetnoot165
Toen riep Iülus, doch hy rept geen wichleryen:Ga naar voetnoot166
Helaes, wy eeten oock ons tafels. naulijx wasGa naar voetnoot167
Dit woort noch uit den mont, of zy begreepen ras
Dat hunne zwaricheit een eindt nam, en de vader
170[regelnummer]
Verstont uit zijnen knaep, voor d'andere allegader,
't Orakel, wert verbaest, en zat verruckt, en stom.Ga naar voetnoot171
Hy riep terstont: nu zijt gegroet, en wellekom,
O lant, by nootlot my geschoncken, en beschoren.
Getrouwe Huisgoôn van out Troje, lang verloren,
175[regelnummer]
Zijt hartelijck gegroet, aen dezen waterkant.
Hier is ons huis, en wijck, en eigen vaderlant:Ga naar voetnoot176
Want vader, 't valt my in, door die geheimenissen
My mijn fortuin voorspelde: ô zoon, het zal niet missen,
Wanneer de honger u, van sucklen afgeslooft,
180[regelnummer]
Aen d'onbekende kust zal perssen, hooft voor hooft,Ga naar voetnoot180
Als 't eeten is verteert, de tafels oock te knouwen,
Dan is het tijt daer huis en wal en poort te bouwen.
Dit is de hongersnoet, ons lang voorheen gespelt,
De leste zwaricheit, die nu een einde stelt
185[regelnummer]
Van alle omsuckeling. wel aen dan, laet ons blijde,
Zoo dra de zon verschijne, aen deze en geene zijde,
Ter haven uitgaen, en verneemen allesinsGa naar voetnoot187
Naer 's lants gelegenheit: wat lieden hier en gins
Gezeten zijn; bezien wat steden zy hier stichtten.
190[regelnummer]
Nu drinckt Jupijn, om 't hart van zorgen te verlichten,
Met offerkelcken toe, en roept Anchises aen:
Schaft wijnen op den disch. zoo spreeckt hy onbelaên,
Bekranst zijn haer met loof, en onverwelckbre blaêren.
Hy bidt den Lantgodt aen, en d'Aerde, milt in 't baeren,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
En d'eerste Godtheit, en de Nymfen daer omtrent,
Met een de vlieten, hun noch nieu en onbekent.
Hy roept daerna den Nacht en starren aen met eenen,
Die in de duisternis te klaerder elck verscheenen,
En Jupiter van Ide, en Vesta, moeder vanGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
De Goden, een voor een in 't starlicht hofgespan,Ga naar voetnoot200
Zijne ouders, Venus in de hemelen t'aenschouwen,
Anchises, onder d'aerde, in zalige landouwen.
| |
[pagina 762]
| |
169 d'almaghtige vader driemael uit den hoogen hemel, by helderGa naar voetnoot169-70 170 weder: en zwaeide zelf met zijne vuist in de lucht den blixem,Ga naar voetnoot170-71 171 en een schitterende wolck van gout en heldere stralen viers. 172 Terstont verspreide zich hier een gerucht door alle TrojaenscheGa naar voetnoot172-73 173 troepen, dat de dagh gekomen zy, om de beloofde muren te 174 bouwen. Zy stellen om strijt maeltijden toe, en zetten, om malkan-Ga naar voetnoot174Ga naar voetnoot174-76 175 deren veel gelucks te wenschen, vrolijck de bekers op de hant, 176 en schencken den wijn, dat het schuimt. 177 Zoo dra de zon 's anderen daeghs oprijzende, de weerelt met 178 hare lamp bescheen, gingen zommigen de stadt, zommigen deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot178 179 grenzen, zommigen de stranden dezer lieden bezichtigen: hierGa naar voetnoot179 180 is het meir van Numicius bron: ginder ziet ghy den Tyberstroom:Ga naar voetnoot180 181 daer woonen de strijtbare Latijnen. Anchises zoon beval daer na 182 hondert Gezanten, uit allerhande staet gekoren, alle met PallasGa naar margenoot+Ga naar voetnoot182 183 loof bekranst, naer de heerlijcke vesten des Konings te gaen, omGa naar voetnoot183 184 hem schenckaedjen te brengen, en om pais voor de TrojanenGa naar voetnoot184 185 aen te houden. Men sloft niet: zy spoeden op dat gebodt vaerdighGa naar voetnoot185 186 derwaert hene. Eneas zelf roit terwijl de vesten met den ploegh,Ga naar voetnoot186 187 steeckt graft en erven af, en treckt langs het strant, om d'eersteGa naar voetnoot187Ga naar voetnoot187-88 188 hutten, eenen wal, legerswijze met palissaden gesterckt. De jon- 189 gelingen hun henereis afgeleit hebbende, zien alree de torens enGa naar margenoot+ 190 hooge daecken der Latijnen, en gaen stewaert aen. Buiten deGa naar voetnoot190 191 muren oefenen zich de jongers, en de bloem der opluickendeGa naar voetnoot191 192 jeught te paerde, gewennen de rossen voor den wagen, in het 193 stof, naer hunne hant, of spannen den gestrengen boogh, of worpenGa naar voetnoot193 | |
[pagina 763]
| |
Toen donderde Jupijn wel drymael van om hoogh,
By schoon en helder weêr, en zwaeide uit 's hemels boogh
205[regelnummer]
Den flickerenden strael des blixems voor den volcke,
En schitterde met vier en gout uit eene wolcke.
Terstont verspreide zich 't gerucht op dit geluit
By 't volck van Troje en al de reisgenooten uit,
Dat nu de dagh en tijt hen allen met betrouwen
210[regelnummer]
Den lang beloofden muur en vesten riet te bouwen.Ga naar voetnoot210
Men stelt 'er nu om strijt de maeltijt toe op strant,
En wenscht elckandren, met den wijnkelck op de hant,
Geluck, en kranst den wijn en wijnschael, vry van vreezen.Ga naar voetnoot213
Zoo ras als 's andren daeghs de zon was opgerezen,
215[regelnummer]
En met haer goude lamp de weerelt overscheen,
Ging elck zijns weeghs bezien des lants gelegenheên,
De stranden, en het volck, de stadt, en grens, en paelen.Ga naar voetnoot217
Numikus bronaêr giet dit meer in deze daelen.
Daer woont de Latynist, die geen gewelt ontziet.Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
De Tyberstroom vloeit gins. Anchises zoon gebiet
Hierna een honderttal gezanten, uitgekoren
Uit allerhanden staet, en al met een' geschoren
Olijfkrans, Pallas loof, bevlochten, naer de stadtGa naar voetnoot222-23
En 's konings hooge vest te treden, om door schat
225[regelnummer]
En gaven vrede voor den Troischen te bedingen.
Zy sloften niet, zoo dra zy dezen last ontfingen,Ga naar voetnoot226
En spoedden derwaert heen. Eneas rept zich vroegh,
En roit, terwijlze gaen, de vesten met den ploegh,
Steeckt graft en erven af, en treckt om d'eerste hutten,
230[regelnummer]
Langs stroom en strant, een wal, gesterckt, om ramp te schutten,
Met spitse paelen, dicht en legerswijs geheit.
De jeught heeft naulijx noch haer heenreis afgeleit,
Of ziet van verre alree Latynsch gebou, en daecken,
En torens, hoogh van spits, en al de stadt genaecken.Ga naar voetnoot232-34
235[regelnummer]
De bloem der jongkheit, al wat frisch te paerde zat,
Gewent en oefent zich rondom en voor de stadt,
Gewent de rossen in het stof voor haeren wagen,
Of spant den strengen boogh, of durf zijn maets uitdaegen
| |
[pagina 764]
| |
194 met taeie schichten, en braveeren malkanderen met rennen enGa naar voetnoot194 195 schieten; wanneer een bode hen te paerde voorbygestoven, denGa naar voetnoot195 196 stockouden Koningk aendient, dat 'er brave mannen in uitheemscheGa naar voetnoot196 197 draght aengekomen zijn. Hy beveelt dat menze ten hove roepe,Ga naar margenoot+ 198 en zet zich in het midden op zijn grootvaders stoel. Daer de stadtGa naar voetnoot198 199 op haer hooghste leit, staet een heerlijck geweldigh groot gebouw, 200 op hondert pylaren, het hof van den Laurentijnschen Pikus,Ga naar voetnoot200 201 ontzaghelijck om zijn bosch, en den godtsdienst der voorouderen.Ga naar voetnoot201 202 Men plaght hier de Koningen kerckplichtigh te zegenen, wanneerzeGa naar voetnoot202 203 de scepters aenvaerden, en bijlen en bondels hun eerst werdenGa naar voetnoot203 204 opgedragen. Dees kerck verstreckte hun een hof: hier hielt menGa naar voetnoot204 205 de heilige offerbancketten: hier plaghten de Vaders, na het slaghtenGa naar voetnoot205 206 van rammen, aen lange tafels aen te zitten: ja in het poortaelGa naar voetnoot206 207 stonden oock de stambeelden der oude voorvaderen op een ry,Ga naar voetnoot207 208 uit out cederen hout gesneden; Italus, vader Sabijn, de grijze 209 Saturnus, de wijngaertplanter, met zijn krom snoeimes uitgebeelt,Ga naar voetnoot209 210 en het beelt van Janus, met zijn dubbele troni, en andere Koningen,Ga naar voetnoot210 211 van den beginne des Rijcks af, die eerlijck vechtende, hun bloetGa naar voetnoot211 212 voor het vaderlant stortten. Daerenboven hingen vele wapens 213 aen de heilige pylaren, geroofde wagens, kromme bijlen, gekamdeGa naar voetnoot213 214 helmen, vervaerlijcke poortsloten, schichten, beuckelaers, enGa naar voetnoot214 215 snuiten van schepen afgeruckt. Pikus zelf, zoo braef te paerdeGa naar voetnoot215 216 afgerecht, zat hier met den korten purperen wichelrock om zijnGa naar voetnoot216 217 lijf gegort, en droegh den wichelstock van Quirijn in de rechte,Ga naar voetnoot217 | |
[pagina 765]
| |
Te worpen met den schicht, die taey is. dees braveert
240[regelnummer]
Den andren met de pees, of rent, en draeft, en keert;
Wanneer een bode, hen te paert voorbygestoven,
Den ouden koning melt dat brave mans van boven,Ga naar voetnoot242
En in uitheemsche draght, genaecken. hy belast
Die mannen binnen 't hof te roepen, zet zich vastGa naar voetnoot244
245[regelnummer]
Op 's grootvaêrs erfstoel neêr, in 't midden van de zaelen.
Men zagh in 't hooghste van de stadt het hof staen praelen,
Op hondert zuilen, groot en heerelijck gesticht,
Het hof van Pikus, den Laurenter, naer en dicht
Van bosch, ontzaghbaer om den godtsdienst van de vaderen.Ga naar voetnoot248-49
250[regelnummer]
Hier plaghtenze van outs kerckplichtigh te vergaderen,
De koningen met pracht te welkomen, wanneerGa naar voetnoot251
Men hun den scepter gaf, en met eerbiedige eer
De byl en bondel wiert eenstemmigh opgedraegen.
Dit hof verstreckte hun een kerck op hooge dagen.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Men hielt 'er feesten, en 't gewijde kerckbancket.
De vaders plaghten hier, na 't slaghten, op het vet
Der offerrammen, aen den langen disch te teeren.Ga naar voetnoot257
Hier stonden in 't poortael der vaderen en heerenGa naar voetnoot258
Stambeelden op een ry, uit cedrenhout gesneên,
260[regelnummer]
De vader Italus, Sabyn, en oock met een
Saturnus, out en grijs, wiens wijnstock d'eerste bloeide,
Gekent aen 't kromme mes, waermê hy wijngert snoeide,
Oock met twee tronien Godt Janus uitgebeelt,
En andre koningen, van 's rijx begin geteelt,
265[regelnummer]
Die eerlijck in het velt hun bloet voor 't lant vergoten.
Het heiligh pylerwerck hing gestoffeert met sloten
Van poorten, wapenroof, en wagens, kromme bijl,
Gekamde helmen, schilt, rondas, en schicht, en pijl,
Ga naar voetnoot268
En snuiten, 's vyants vloote ontruckt, en afgereeten.Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
De koning Pikus zelf, heel braef te paert gezeten,
Zat met den purperen en korten wichelrock
Om 't lijf gegort, en droegh den krommen wichelstock
Van Godt Quirinus in de rechte hant, in d'ander
| |
[pagina 766]
| |
218 den kleinen gebogen schilt in de slincke hant. Circe, eertijts vanGa naar voetnoot218 219 minne blaeckende, sloegh den Koningk met haer goude roede, 220 veranderde hem door vergift in eenen vogel, en spickelde zijne 221 wiecken met verscheide kleuren. Latinus in dien tempel der Goden 222 op den vaderlijcken troon gezeten, liet de Trojanen binnen roepen, 223 en hief minnelijck aldus aen: zeght my, ghy Dardaners (want uweGa naar margenoot+Ga naar voetnoot223 224 stadt en geslacht zijn ons niet onbekent, en men heeft al gehoort, 225 hoe ghy over zee herwaert aen quaemt) wat zoeckt ghy? wat 226 oirzaeck, of wat nootdruftigheit drijft u door zoo veel blaeuwe 227 baren naer de kusten van Ausonie? Het zy ghy dezen stroom 228 ingeloopen zijt, en in de haven leght, uit onkunde van den wegh,Ga naar voetnoot228 229 of door onweder hier aengesmeten wiert; gelijck den zeeman inGa naar voetnoot229 230 het razende water veel avontuurs over 't hooft waeit: schroomt 231 niet hier te havenen; aengezien wy Latijnen Saturnus volck zijn,Ga naar voetnoot231 232 dat zonder dwangk en wetten van zelfde billickheit en de gewoonte 233 der oude eeuwe volght: en my gedenckt [het magh weinigenGa naar voetnoot233 234 heugen] dat d'oude Aurunken ons wisten te zeggen, hoe DardaenGa naar voetnoot234 235 in dit lant geboren, optrock naer Ida, en de steden van Frygie;Ga naar voetnoot235 236 en naer Samos, dat aen Thracie leggende, nu Samothracie genoemtGa naar voetnoot236 237 wort. Hier na van Korithus in Tyrrhenie voort gereist, wert hyGa naar voetnoot237 238 van daer in 't gouden hof des starlichten hemels op den troon 239 gewelkomt, en nu op 't altaer gezet, onder de Goden gerekent.Ga naar voetnoot239 240 Zoo sprack hy, en Ilioneus volghde hem aldus: o Koningk, braveGa naar margenoot+Ga naar voetnoot240 241 afkomst van Faunus, storm nochte onweder zette ons uit der zee 242 hier op uwen bodem; nochte wy komen door verbijstering vanGa naar voetnoot242 243 gesterrente of strant uit onze streeck hier verzeilt. Wy gedrevenGa naar voetnoot243 | |
[pagina 767]
| |
Den kleenen vloocken schilt. vrou Circe, schalck en schrander,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
En eertijts blaeckende van ongetoomde min,Ga naar voetnoot275
Sloegh met haer goude roe den vorst, herschiep hem in
Een' vogel door vergift, en spickelde zijn veêrenGa naar voetnoot277
Met veelerhande verf. Latinus, voor zijn heeren,
In dezen tempel van de Goôn, op vaders troon
280[regelnummer]
Gezeten, liet terstont de Troischen binnen noôn,
En hief dus minzaem aen: nu zeght, gy Dardanieren:
Want uw geslacht, en stadt, en zede in 't volck te stierenGa naar voetnoot282
Zijn ons niet onbekent: oock heeft men al gehoort
Hoe gyliên over zee u spoet naer dezen oort;
285[regelnummer]
Wat zoecktge? wat 's uw wit? wat noot heeft u gedrevenGa naar voetnoot285
Door zoo veel blaeuwe zeen en baren om te zweven,Ga naar voetnoot286
Naer onze Ausoonsche kust. het zy gy dezen stroom
Gekozen hebt, en in de haven, buiten schroom,Ga naar voetnoot288
Geraeckte, by gebreck van kennisse der wegen;
290[regelnummer]
Of aengesmeten wiert, door storm en wint verlegen;Ga naar voetnoot290
Gelijck den zeeman, van de baren omgezwaeit,Ga naar voetnoot291
Veel onweêrs over 't hooft, by tijt en ontijt, waeit;
Gy mooght hier havenen, en hebt geensins te schroomen:
Want wy Latynen, van Saturnus zijn gekomen,
295[regelnummer]
Een volck, dat, zonder dwangk van wetten aengeport,Ga naar voetnoot295
De billijckheit de wijs, den oudren ingestort,
Gewilligh volght: en my gedenckt [het is geen leugen,Ga naar voetnoot296-97
Al magh het weinigen, die nu noch leven, heugen,]
Dat d'oude Aurunken ons vermelden hoe Dardaen,
300[regelnummer]
Geboren in dit lant, naer Ide, en hooger aen,
De steên van Frygie en naer Samos trock, dat tegen
Out Thracie over, daer den naem af heeft gekreegen.Ga naar voetnoot302
Hierna van Korithus tot in 't Thyrreensch gezagh
Gereist, wert hy van daer in eenen schooner dagh,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
In 't gouden hof der lucht, in 't hemelsch hof, vol lichten,
Gewelkomt op den troon, en ziet altaeren stichten
Voor hem, die in 't getal der Goden wort gekent.
Ilioneüs volght Latinus dus in 't endt:
O koning, brave telgh van Faunus, geene baren
310[regelnummer]
Noch stormen dwongen ons aen uwe kust te vaeren,
Noch 't heeft aen kennis van gestarnte of strant gefeilt:Ga naar voetnoot311
Wy komen herwaert niet uit onze streeck verzeilt.
| |
[pagina 768]
| |
244 uit een Rijck, zoo treffelijck, als oit van de zon uit den oosten 245 beschenen wert, komen al te zamen met voorbedachten raet, en 246 vryen wille, naer deze stadt toe getrocken. Wy rekenen den 247 oirsprongk onzes geslachts van Jupijn: de Dardaensche jeughtGa naar voetnoot247 248 beroemt zich op Jupijn, haeren voorvader. Eneas de Trojaen, onsGa naar voetnoot248 249 Koningk, uit het bloet van den oppersten Jupijn gesproten, zent 250 zelf ons naer uw hof toe. Hoe groot een storm uit het wreede 251 Mycenen opkomende, over de velden van Ide gingk; daer beideGa naar voetnoot251Ga naar voetnoot251-52 252 de weerelden van Europe en Asie, door het nootlot gedreven, op 253 elckandere toestieten; dat quam oock hun ter ooren, die misschienGa naar voetnoot253 254 ergens achter afgeschoven, het allerveerste lant bewoonen, omGa naar voetnoot254 255 het welck d'Oceaen ebt en vloeit: en die misschien, op denGa naar voetnoot255Ga naar voetnoot255-57 256 gespannen riem des brandenden Kreefts, in het midden der vier 257 riemen, van anderen zitten afgescheiden. Wy uit dien springvloetGa naar voetnoot257 258 door zoo veel wilde woeste golven omgesleept, smeken u om een 259 kleene verblijfplaets voor onze vaderlijcke Goden; en om 't onnozeleGa naar voetnoot259 260 strant, en lucht en zee, die toch een iegelijck even na zijn. WyGa naar voetnoot260 261 zullen ons in het Rijck niet wanschickelijck dragen, ghy niet luttelGa naar voetnoot261 262 eere inleggen, en de gunst van zoo groot eene weldaet wil nietGa naar voetnoot262-63 263 licht haren geur verliezen: nochte het zal Ausonie nimmermeerGa naar voetnoot263 264 berouwen, dat het Troje in zijnen schoot opnam. Ick zweere uGa naar voetnoot264-65 265 by Eneas nootlot, en maghtigen arm, het zy iemant, in vrede of 266 in oorloogh en 't harnas, zijne trouw ervaren hebbe; dat vele 267 volcken, vele lieden (versma ons niet, schoon wy u eerst komenGa naar voetnoot267 268 bidden en aenzoecken, en den bondel olijftacken aenbieden) metGa naar voetnoot268 269 ons in bontgenootschap zochten te treden: maer het nootlot der | |
[pagina 769]
| |
Wy, uit een rijck, zoo trots als 't licht magh overschijnen,
Gejaeght, bezoecken met ons vlooten uw Latynen,
315[regelnummer]
Uw hof, en deze stadt, en koningklijcken staet,
Uit onzen vryen wil, met voorbedachten raet.
Wy rekenen Jupijn, der Goden hooft en vader,
Voor oirsprongk van ons bloet. al Dardans jeught te gader
Draeght moedt op Jupiter, haer' grootvaêr. een TrojaenGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
Eneas, uit Jupijn gesproten, heeft ons aen
Uw maghtigh hof gestuurt. een krijghsstorm [opgesteecken
Uit wreet Myceene, en uitgestort op al de streecken
Om Ide, en zijn gewest, daer Asie en Euroop,
Twee weerelden, genoopt van 't nootlot, overhoopGa naar voetnoot324
325[regelnummer]
En tegens een gekant, elckandre op 't spits ontmoetten,]Ga naar voetnoot325
Quam oock ter ooren, die misschien, uit aller voetenGa naar voetnoot326
Geschoven achteraf, bewoonen 't veerste lant,
Daer d'Oceaen om vloeit en ebt op 't zoute strant;
En die zich op den riem der dieren, dwers gespannen,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Daer 't Kreeftvier brant op 't hooft der zwarte Mooremannen,Ga naar voetnoot330
In 't midden van de vier gewesten, zette alleen.Ga naar voetnoot331
Wy, uit dien weereltvloet, door zoo veel wilde zeenGa naar voetnoot332
En golven omgesleept, en nau den noot ontvloden,
Verzoecken wat verblijfs voor vaderlijcke Goden,
335[regelnummer]
Een voet onnozel strants, en zee en lucht, elck een
Al even na. betrou wy zullen in 't gemeenGa naar voetnoot336
Ons in 't Latijnsche rijck niet ongeregelt draegen,Ga naar voetnoot337
En gy niet luttel eer inleggen by uw dagen.Ga naar voetnoot338
De gunst van zulck een deught verliest haer' geur niet licht,
340[regelnummer]
Noch 't zal Ausonie oit berouwen onverplicht
De Troischen in haer' schoot te bergen, en t'ontfangen.
Ick zweer by 't nootlot, dat Eneas aen blijft hangen,Ga naar voetnoot342
By zijnen dappren arm, 't zy iemant oit in vre,
Of in den oorelogh en 't woeste harnas mêGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
Zijn trou ervaeren hebb', dat allerhande lieden
En veele volcken [ay, versma ons niet, al bieden
Wy u de tacken van olyven met gebeên,]
Met Troischen wenschten in een vast verbont te treên:
| |
[pagina 770]
| |
270 Goden en hunne geboden dreven ons voort, om uw lant te zoecken.Ga naar voetnoot270 271 Dardaen uit dit lant gesproten, vordert ons weder hier, en Apollo 272 dringt en drijft ons heftigh door zijne bevelen weder herwaert 273 naer den Tyrrheenschen Tyber, en het heilige meir van NumiciusGa naar voetnoot273 274 bron. Eneas vereert u daerenboven deze geringe gaven, uit den 275 brant van Troje geborgen; kentekens van zijnen voorleden staet. 276 Zijn vader Anchises offerde met dezen gouden kop op 't altaer: 277 wanneer Priaem gedaghvaerde volcken, naer de gewoonte, wettenGa naar voetnoot277-78 278 voorschreef, dan was dit zijne draght, zijn heilige tulbant, zijnGa naar voetnoot278 279 scepter, en gewaden, van Trojaensche Jofferen gewrocht. Op deze 280 rede zagh Latinus Ilioneus sterck aen, en zijn gezicht rontomGa naar margenoot+Ga naar voetnoot280 281 slaende, bleef stijf zitten staroogen naer beneden. Geen geborduurtGa naar voetnoot281 282 purper, nochte Priaems scepter gaen den Koningk zoo ter harte, 283 als hy om het besteden en begeven zijner dochter zich bekommert;Ga naar voetnoot283 284 terwijl zijn gemoedt het antwoort van den ouden Faunus overleit:Ga naar voetnoot284 285 hoe dees van een uitheemsche plaetse gereist, hem by nootlotGa naar voetnoot285 286 tot eenen schoonzoon door wondertekens toegeleit, en door eenGa naar voetnoot286 287 zelve maght tot het Rijck beroepen wort: hoe hier uit een afkomst 288 te verwachten sta, die braef en dapper in 't harnas, de geheeleGa naar voetnoot288 289 weerelt met hare wapenen zal bemaghtigen. Endelijck zeit hy met 290 een helder gelaet: de Goden zegenen onzen aenvangk, en hunneGa naar voetnoot290 291 orakels: o Trojaen, uw verzoeck wort u toegestaen: ick versmadeGa naar voetnoot291 292 uwe schenckaedjen niet: zoo lang Latinus Koningk is, zal het u 293 aen geenen vruchtbaren acker, nochte rijckdom van Troje ont-Ga naar voetnoot293 294 breken. Laet Eneas slechts zelf [treckt zijn hart zoo naerons: haeckt | |
[pagina 771]
| |
Maer 't nootlot van de Goôn en hun geboden dreven
350[regelnummer]
Ons voort, om naer dit lant te zoecken, en te streven.
Dardaen, gesproten uit dit lantschap, daeght en noodt,
Apollo dwingt en drijft ons heftigh met de vloot
Naer dit geweste toe door errenstigh begeeren,Ga naar voetnoot353
Naer den Tyrreenschen vliet, den Tyber, naer de meeren
355[regelnummer]
En heilge watren van Numikus, en zijn bron.
Eneas boven dit vereert u wat hy kon,Ga naar voetnoot356
Geringe gaven, uit den Troischen brant getogen,
Kentekens van zijn' staet, en 't voorige vermogen.Ga naar voetnoot358
Anchys, zijn vader, plagh met dezen gouden kelck
360[regelnummer]
Op 't outer t'offeren. toen koning Priam elck
En allerhande volck, gedaghvaert naer de wijze,Ga naar voetnoot361
De wetten voorschreef, dan was dit, den staet ten prijze,Ga naar voetnoot362
Zijn draght, zijn scepter, en gewijde tullebant,
En feestgewaet, gewrocht van 's Troische joffers hant.Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Door deze rede zat Latinus opgetogen,Ga naar voetnoot365
Sloegh zijn gezicht rondom, en zagh hem onder d'oogen,Ga naar voetnoot366
Heel sterck, en sloegh 't gezicht in 't endt ter aerde neêr.
Borduurwerck nochte pracht van purper raeckt hem meer,
Noch Priams scepter gaet den koning zoo ter harte,
370[regelnummer]
Als hy, om 't uitbesteên der dochter, met veel smerte
Bezorght is, nu zijn geest aendachtigh 't woudtbescheit,Ga naar voetnoot371
Godt Faunus antwoort, by zich zelven overleit:
Hoe dees, uit een uitheemsch geweste hier gevaeren,
Gelijck een schoonzoon, zal met zijne dochter paeren,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Uit kracht van 't nootlot, en deze openbaere blijck
Van wondermerck, en door een zelve maght in 't rijckGa naar voetnoot375-76
Beroepen wort: hoe hier eene afkomste uit wil spruiten,
Die, braef in 't harrenas, zoo veel gewelts zal stuiten,Ga naar voetnoot378
En met de wapenen al 's weerelts ommeloop
380[regelnummer]
Bemaghtigen. hy zeght ten leste, met die hoop
En blyschap in 't gelaet: de goede Goden zegenen
Hun staetorakels, en dit onverhoeds bejegenen.Ga naar voetnoot382
Gezant van Troje, u wort uw aenzoeck toegestaen.
Ick zal uw gaven en schenckaedjen niet versmaên.
385[regelnummer]
Zoo lang Latinus hier, als koning, zal regeeren,
Zult gy noch vruchtbaer lant noch Troischen schat ontbeeren.
Laet slechts Eneas zelf, [treckt 's konings hart zoo zeer
| |
[pagina 772]
| |
295 hy zoo om hier te lande zijn verblijf te nemen, en ons bontgenoot 296 te worden] voor den dagh, en onbeschroomt onder zijner vrienden 297 oogen komen: ick zal het een pant van vrientschap achten, zoo 298 ick uwen Koningk magh de hant geven. Draeght ondertusschen 299 den Koningk mijn bevel over: ick heb een dochter, die my, nochteGa naar margenoot+Ga naar voetnoot299 300 door d'antwoorden der vaderlijcke orakelkappelle, nochte doorGa naar voetnoot300 301 menige hemelsche openbaringe, wort toegelaten aen iemant onzer 302 lantsluiden te besteden. Zy spellen dat 'er schoonzoons vanGa naar voetnoot302 303 buitenlantsche kusten voorhanden zijn [Latium moet hier opGa naar voetnoot303 304 wachten] die door hun nakomelingen onzen naem tot aen de starren 305 toe zullen verheffen: en my dunckt al dat het nootlot dezen 306 Vorst beroepen hebbe, en ick hoop het oock, zoo mijn geest myGa naar voetnoot306 307 eenighzins de waerheit getuight. Zoo sprack de vader, en koos 308 eenige paerden uit al den hoop. Driehondert gladde rossen stondenGa naar margenoot+ 309 'er in de groote stallen. Terstont gebiet hy deze snelriemen, metGa naar voetnoot309 310 purpere en tapijte deckkleeden voor de borst met gout gegespt, 311 allen Trojanen, elck naer zijnen staet, te brengen. Zy zijn metGa naar voetnoot311 312 gout getoomt, en spelen op het gouden montstuck. Hy zent EneasGa naar voetnoot312 313 eenen wagen, met een paer wagenpaerden daer voor gespannen; 314 die vier ten neus uitsnorcken, en uit hemelschen zade gesproten,Ga naar voetnoot314 315 van dat slagh zijn, het welck door de spitsvondige Circe den vaderGa naar voetnoot315-17 316 Pikus ontguighelt, de moeder deckte, en deze basterden teelde. 317 d'Eneadijnen heerlijck opgezeten, keeren met dusdanige geschen-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot317 318 cken, en deze antwoort van Latinus wederom, en brengen den 319 peis mede. 320 Maer zie Jupijns verbitterde gemalin liet zich van Argos, InachusGa naar margenoot+Ga naar voetnoot320 321 stadt, wederom voeren, hielt boven in de lucht stant, en zaghGa naar voetnoot321 | |
[pagina 773]
| |
Naer ons; indien zijn ziel dus haeckt zich hier ter neêr
Te slaen, en in 't verbont te worden aengenomen;]
390[regelnummer]
Zijn vrienden onbeschroomt vry onder d'oogen komen.
'k Zal 't achten als een pant van vrientschap en verdragh,
Zoo ick uw' koning hier de hant op geven magh.
Gy mooght terwijl mijn' last uw' koning overdraegen.
'k Heb eene dochter, die ick niet op mijn behaegen,Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Noch volgens 't antwoort van mijn vaders woudtkapel,
En veelerhande blijck van godtsmerck en bevel,Ga naar voetnoot396
Vermagh aen inheemsch bloet te huwen, te besteden.
Zy spellen dat alree de schoonzoons herwaert treden,
Uit buitenlantsch gewest, daer Latium op beidt,
400[regelnummer]
Die, door hunne afkomste en voorzichtigh krijghsbeleit,Ga naar voetnoot400
Ons aller naem en faem tot aen den hemel heffen:
En 't nootlot schijnt hierme dien vorst op 't hooft te treffen,Ga naar voetnoot402
Te roepen tot het rijck: oock hoop ick 't, zoo mijn geest
De waerheit my getuight. zoo spreeckt de vader, leestGa naar voetnoot404
405[regelnummer]
De beste paerden uit. dryhondert staen en brallenGa naar voetnoot405
Gehavent aen hun kribbe, in 's konings hooge stallen.Ga naar voetnoot406
De vorst gebiet terstont die snelle kleppers, metGa naar voetnoot407
Hun deckkleên van tapijt en purper, en heel net
En cierlijck voor de borst met gout gegespt, t' ontsnoeren,Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
En, elck naer zijnen staet, den Troischen toe te voeren.Ga naar voetnoot410
Zy zijn met gout getoomt, en speelen al verhitGa naar voetnoot411
Op 't gouden montstuck. vorst Eneas, dien hy bidt
En noodight, zendt hy oock een' wagen met twee paerden,
Die, vier en vlam ten neus met moedt uitsnuivende, aerden
415[regelnummer]
Naer 't hemelsch zaet, waeruit zy sproeten, van zulck slagh
Als Circe loos, ter sluick, de zon, haer' vader, plagh
t'Ontguighlen, toen het stil de moeder deckte, en speelde,
En deze basterden, het puick der stallen, teelde.Ga naar voetnoot415-418
d'Eneadynen, nu dus heerelijck te paert
420[regelnummer]
Gezeten, keeren met die gaven strandewaert,
Met 's konings antwoort, en den toegezeiden vrede.
Maer zie Jupijns gemael verbittert, gaf zich reedeGa naar voetnoot422
Van Argos, d'oude stadt van Inachus, om hoogh,Ga naar voetnoot423
Hielt stant in d'ope lucht, zagh met een nydigh oogh,
| |
[pagina 774]
| |
322 van verre uit den hemel, van Pachijn en Sicilie, de DardaenscheGa naar voetnoot322 323 vloot voor haere oogen; hoe Eneas wel in zijn schick, en het 324 volck uit de schepen alree huizen bouwden; alree het vaste lant 325 onder de zolen hadden. Dat gingk haer aen de zinnen; zy begostGa naar voetnoot325 326 het hooft te schudden, en schudde aldus haren krop uit: och,Ga naar voetnoot326 327 vervloeckt gebroetsel, en Frigiaensch nootlot tegens ons nootlotGa naar margenoot+Ga naar voetnoot327Ga naar voetnoot327-28 328 ingespannen! kondenze in 't Sigeesche velt niet sneuvelen? kon 329 ick dien overwonnen hoop niet overwinnen? kon het brandendeGa naar voetnoot329 330 Troje dit volck niet verbranden? kon het midden door de zwaerden, 331 midden door het vier ontsluipen? Trouwen ick geloof dat mijnGa naar voetnoot331 332 goddelijcke maght ten leste zwichten, of verzaet van wraeckgierig- 333 heit, eens rusten zal. Ja ick bestont hen, ten vaderlande uitgedreven,Ga naar voetnoot333 334 oock grimmigh te water aen te tasten, en klampte den vlughtelingen 335 noch met de heele zee aen boort. Vergeefs spilde men al 't gewelt 336 van onweêr en water tegens de Trojanen. Wat baetten my zant-Ga naar voetnoot336 337 plaet, Scylle, en woeste Charybdis, nu zy bevrijt voor de zee en 338 my, binnen den gewenschten boort des Tybers geborgen zijn? Mars 339 vermoght wel dat vreesselijck volck der Lapithen te bederven:Ga naar voetnoot339 340 de vader der Goden zelf gaf 't overoude Kalydonie wel de wraeckGa naar voetnoot340 341 van Diane ten beste. Wat boosheit der Lapichen, of van Kalydonie 342 verdiende zoo groot een plaegh? Maer ick, Jupijns groote gemalin, 343 die mijn uiterste maght te werck stelde, wat rechte ick toch uit?Ga naar voetnoot343 344 Ick, die het op alle boegen wendde, worde van Eneas gebraveert:Ga naar voetnoot344 345 doch indien mijn goddelijcke maght niet genoegh toereickt, waer-Ga naar voetnoot345 346 achtigh ick ontzie niet te hulp te nemen al wat helpen kan. Kan 347 men den hemel niet vermorwen, ick zal de hel oprockenen. MaerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot347 | |
[pagina 775]
| |
425[regelnummer]
Uit 's hemels troon van verre, en van Pachynus sloten,Ga naar voetnoot425
En 't Siciljaensche strant, Trojaensche kielen vlotenGa naar voetnoot426
Recht voor zich, en hoe vorst Eneas, in zijn' schick,
En 't scheepsvolck huizen bouwt, en reede, buiten schrick,Ga naar voetnoot428
Het vaste lant betreên, en gront en erven winnen.Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Zy schudde voort het hooft [het ging haer aen de zinnen,]
En goot haer' krop dus uit: vervloeckt gebroet, ô schant,
O Dardansch nootlot, dat zich tegens 't onze kant,
Kon ickze al lang niet in 't Sigeesche velt verslinnen?Ga naar voetnoot433
Kon ick 't verwonnen volck niet dempen, en verwinnen?
435[regelnummer]
Kon 't brandend Troje niet verbranden dezen hoop,
Die midden door het spits en vier en vlam ontsloop?Ga naar voetnoot436
Maer trouwen ick geloof mijn wraeck, dus uitgevaeren,Ga naar voetnoot437
Zal endtlijck, moede of zadt, stil zitten, en bedaeren.
'k Bestont oock grimmigh hen, gedreven uit hun rijck,
440[regelnummer]
Te plaegen op de zee, en klampte te gelijck
Den vlughteling aen boort met al de zee en baren.
Men quiste te vergeefs gewelt, en zeegevaeren,
En stormen op het volck van Troje, en hunnen staet.Ga naar voetnoot443
Wat heeft Charybdis, Scylle, of barnend zant gebaet,
445[regelnummer]
Nu zy, beschut voor zee en my, en vry van zorgen,
Dus binnen d'oevers van den Tyber zijn geborgen,
Naer hunnen wil en wensch? Godt Mars vermoght voorheen
De Lapithen, een volck dat vreeslijck is, te treên:Ga naar voetnoot448
Der Goden vader zelf gaf 't oude Kalydone
450[regelnummer]
Dianaes wraeck ten beste: en zoo men dit verschoone,Ga naar voetnoot450
Wat boosheit van Lapyth, of Kalydoners aert
Verdiende zulck een plaegh? maer ick, zoo groot en waert,
Een bedgenoote van Jupijn, wat 's al mijn poogen?Ga naar voetnoot453
Wat rechte ick uit met al mijn krachten en vermogen?
455[regelnummer]
Hoe ick het wende of niet, en waer zich Juno keert,Ga naar voetnoot455
Zy wordt geduurigh van Eneas gebraveert:Ga naar voetnoot456
Doch zoo mijn maght in 't ende en goddelijck vermogen
Niet toereickt, liever dan dit langer te gedoogen
Te hulp genomen al wat helpen kan en raên:
460[regelnummer]
En slaept Jupijn om hoogh, schen Plutoos geesten aen.Ga naar voetnoot460
| |
[pagina 776]
| |
348 men kanze uit het Latijnsche Rijck niet houden, en dat hy Lavinie 349 trouwe, staet by nootlot vast, en pal: het zy zoo: noch maghmenGa naar voetnoot349 350 zoo groot een zaeck wel slepende en in 't war houden; en de landenGa naar voetnoot350Ga naar voetnoot350-51 351 der beide Koningen verwoesten. Laet schoonvader en schoon- 352 zoon op dien koop, en ten bederve der onderzaten vry paren. OGa naar voetnoot352 353 maeght, ghy zult besteet worden met Trojaenschen en RutulischenGa naar voetnoot353 354 bloede: Bellone wil uwe speelnoot zijn: en Cisseus dochter, van eenGa naar voetnoot354 355 fackel bevrucht, baerde alleen geen bruiloftstortsen; maer VenusGa naar voetnoot355 356 baert hier oock de zelve vrucht, en weder eenen anderen Paris,Ga naar voetnoot356 357 en andere lijcktortsen voor het wederinstortende Pergamum.Ga naar voetnoot357 358 Zoo schuddeze haren krop uit, daelde verbolgen op het aertrijck, 359 en verdaghvaerde, uit het hol der vervloeckte gezusteren, en deGa naar voetnoot359 360 helsche duisternissen, de heilooze Alekto, die bloedige oorlogen,Ga naar voetnoot360 361 en gramschap, en lagen, en schendige lasterstucken beyvert. VaderGa naar voetnoot361 362 Pluto zelf, en de Tartarische gezusters gruwen voor dit gedroght;Ga naar voetnoot362 363 in zoo veelerleie tronien verandert het zich: zoo fel grimt het;Ga naar voetnoot363 364 zoo veel zwarte slangen broet het uit. Juno wette haer boosheitGa naar voetnoot364 365 met deze woorden, en sprack aldus: o maeght, dochter van deGa naar margenoot+ 366 Nacht, neem deze moeite aen, en doe my dit ten gevalle, op datGa naar voetnoot366 367 mijn naem en faem ongekrenckt en in hun geheel blijven; enGa naar voetnoot367 368 d'Eneadijnen Latinus om zijn dochters huwelijck niet aen d'oorenGa naar voetnoot368 369 loopen, of zich op den bodem van Italie legeren. Ghy kunt vreed- 370 zame gebroeders in 't harnas tegens elckanderen ophitsen, en 371 heele geslachten door vyantschap het onderste boven smijten: ghy 372 kunt de huizen plagen, in brant zetten, en bederven: ghy hebtGa naar voetnoot372 | |
[pagina 777]
| |
Maer hoe? men kan hem uit Latinus rijck niet houwen,Ga naar voetnoot461
En 't nootlot sluit dat hy Lavinie moet trouwen:Ga naar voetnoot462
Dat zy zoo, evenwel wort zulck een groote zaeckGa naar voetnoot463
Al sleepende uitgestelt, verwart, verlet uit wraeck.
465[regelnummer]
Zoo zien twee koningen verwoesten hunne staeten.Ga naar voetnoot465
Dat schoonvaêr schoonzoon, tot bederf der onderzaeten,
Vry paeren op dien koop. ô maeght, schep hoop en moedt,
Dus wortge met Trojaensch en met Rutulisch bloet
Ten huwelijck besteet. de razende Bellone
470[regelnummer]
Wil gaerne speelnoot zijn van zulck een overschoone.
Cisseüs dochter, van een bruiloftstorts bevrucht,
Heeft niet alleen een torts gebroght in 's levens lucht,
Maer Venus baert hier oock de zelve vrucht niet minder,Ga naar voetnoot473
Een' andren Paris, en een lijcktorts weêr tot hinder
475[regelnummer]
Van 't andre Pergamum, dat instort door dees bruit.
Zoo schudtze haeren krop van wraeck en gramschap uit,
En daelt verbolgen neêr op d'aerde, om stof te zoecken.Ga naar voetnoot477
Zy daghvaert, uit het hol der zustren, een der Vloecken,Ga naar voetnoot478
De helsche Alekto hier uit 's afgronts duistre kaeck,
480[regelnummer]
Die bloedige ooreloge, en laegen, schennis, wraeck,Ga naar voetnoot480
En lasterstucken dicht. de vader van den Tarter,Ga naar voetnoot481
En 's afgronts zusters zelfs verschrickten noit voor zwarterGa naar voetnoot482
Gedroght, of spoock, dat met meer grijnzen u ontmoet,Ga naar voetnoot483
Zoo byster grimt, en zoo veel zwarte slangen broet.Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
De wrockster Juno wet haer boosheit met dees rede,
En sprack aldus: ô maeght, nachtdochter, hoor mijn bede,
Neem deze moeite aen: zijt my hierin ten gevall',
Om mijnen naem en faem geheel en overal
Te houden ongekrenckt, dat geene Eneadijnen,
490[regelnummer]
Om d'echt van 's konings spruit, den koning der Latijnen
Om d'ooren loopen, noch zich neêrslaen op den gront
Van 't vette Italië. gy kunt het vrêverbont
Van broedren, eens gezint, verstooren, wapens spitsen,
Hen aen elckandre fel in 't blancke harnas hitsen,Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Verwarren al 't geslacht, en huis, en bloet, en erf.Ga naar voetnoot495
Gy zijt de stoockebrant, de huisplaegh, en 't bederf,
| |
[pagina 778]
| |
373 duizenterleie middelen, duizenterleie plagen by der hant. Schudt 374 uwen krop eens uit, en hael voor den dagh al wat 'er in steecke:Ga naar voetnoot374 375 stoot den ree gesloten peis om: zaey het zaet des lasterlijcken 376 oorlooghs; op dat de jeught oorlogens gezint, wapen roepe, enGa naar voetnoot376 377 't harnas aenschiete. Alekto van slangegift besmet, ruckt stracksGa naar margenoot+Ga naar voetnoot377 378 naer Latium, en het hooge hof des Laurentijnschen Konings toe, 379 en zet zich al stil op den drempel van Amate, wiens bloet vanGa naar voetnoot379 380 gramschap en bekommeringe, over d'aenkomst der Trojanen, en 381 Turnus huwelijck, op zijn wijfsch begost te schuimen en te zieden.Ga naar voetnoot381 382 De Godin smeet haer een slang uit hare blaeuwe vlechten toe,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot382 383 en stackze in den boezem, tot in het diepste van 't hart: waerGa naar voetnoot383 384 door zy aen 't razen, het gansche huis moght overhoop helpen.Ga naar voetnoot384 385 De slang, tusschen kleeders en gladden boezem heneglyende, 386 kruipt al voort, zonder gevoelt te worden; en haer eenen adder-Ga naar voetnoot386 387 achtigen aert inblazende, verschalckt de razende vrouw. HetGa naar voetnoot387 388 geweldige serpent kringkelt zich om haren hals, gelijck een goude 389 keten: strickt zich om het hair, gelijck een lang hairspanssel, enGa naar voetnoot389 390 kruipt glibberig langs de leden. Toen nu de smet van het klamme 391 vergift voortglippende, eerst de zinnen bevingk, en het vier 't 392 gebeente blaeckte (eer de brant noch, over den heelen boezem, 393 tot aen het hart voortsloegh) sprack Amate, naer der wijven aert,Ga naar margenoot+ 394 zeer weenende, om haere dochter, en het huwelijck met den 395 Frygiaen weemoedigh aldus: o vader, zullen Trojaensche ballingenGa naar voetnoot395 396 Lavinie trouwen? hebt ghy geen medoogen met uwe dochter, 397 en u zelven? hebt ghy geen medogen met de moeder, die hierGa naar voetnoot397-400 398 verlaten zal zitten, wanneer de trouwelooze, met den eerste 399 noorden wint in zee stekende, de maeght, gelijck een vrybuiter, 400 weghvoere? Quam de Frygiaensche herder zoo niet te Lacede-Ga naar voetnoot400 | |
[pagina 779]
| |
Weet duizent middelen, en duizenden van plaegen.
Nu schudt uw' krop eens uit, en hael op mijn behaegen,
Eens voor den dagh al wat hier insteeckt. dit 's mijn bê.
500[regelnummer]
Verstoor en breeck terstont den ree gesloten vrê,
En zaey het schendigh zaet van godtloze oorelogen,Ga naar voetnoot501
Op dat de krijghsgezinde en wulpsche zijn vermogenGa naar voetnoot502
Te wercke stell', zich voort in 't harnas vinden laet',Ga naar voetnoot503
En wapen wapen roepe. Alekto, loos en quaet,
505[regelnummer]
Van slangegift besmet, ruckt voort met haer venijnen
Naer 't Laurentijnsche hof, den rijxstoel der Latijnen,Ga naar voetnoot506
En zet al stil zich in Amates kamer neêr,
Wiens bloet van toorne en angst, om Turnus echt en eer,
En der Trojaenen komst, gewelkomt by de lieden,
510[regelnummer]
Begon, naer vrouwen aert, te schuimen, en te zieden.
Alekto, 't helsche spoock, smeet die vergramde stijfGa naar voetnoot511
Een bitse haerslang uit haer blaeuwe vlecht naer 't lijf,Ga naar voetnoot512
En stackze door de borst en boezem tot in 't harte,Ga naar voetnoot513
Op datze razende, van boos vergift, en smarte,
515[regelnummer]
Het gansche hof alom moght storten overhoop.
De slang, die tusschen kleet en gladden boezem kroop,
Glipte ongevoelijck voort, begon haer in te blazenGa naar voetnoot517
Een' adderigen aert, en broghtze loos aen 't razen.Ga naar voetnoot518
't Geweldige serpent aen 't krollen, loos en valsch,
520[regelnummer]
Weet, als een keten van fijn gout, zich om den hals
Te kringkelen, gelijck een haersnoer, en gegleden
Kruipt glibberigh, van lidt tot lidt, door al de leden.Ga naar voetnoot522
Als nu de smet van 't klam venijn dus heeneglipt,Ga naar voetnoot523
De zinnen eerst bevangt, en in 't gebeente slipt,Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
En blaeckt het, eer de brant, door al de borst ontsteecken,Ga naar voetnoot525
Aen 't hart raeckt, hoort men dus Amate treurigh spreecken:
Zy hief weemoedigh, naer den aert der wijven, aen,
Beducht om 't huwlijck van haer kint met dien Trojaen:
Zal nu Lavinie en de Troische balling paeren?
530[regelnummer]
Hebt gy geen deernis met uw dochter, en heur jaeren,
Noch met u zelve? och, och, ô vader, hebtge geen
Medoogenheit met my, de moeder, die alleen
En eenzaem zitten zoude, indien de trouweloze,
Zoo dra de noordwint waey', de vlught te water koze,
535[regelnummer]
In zee stack, en de maeght vervoerde, als zijnen roof?Ga naar voetnoot535
Quam zoo de Frygiaen, een herder, niet ten hoof,
| |
[pagina 780]
| |
401 mon, en vervoerde Helene, Ledaes dochter, naer de TrojaenscheGa naar voetnoot401 402 kusten? waer is uw oprechte trouw? waer de voorgaende zorgh-Ga naar voetnoot402 403 vuldigheit voor den uwen, en uw woort en hant, zoo menighmael 404 neef Turnus gegeven? Indien men voor de Latijnen eenen schoon-Ga naar voetnoot404 405 zoon onder uitheemsch volck uitzoecke, en dat zoo by u leit, enGa naar voetnoot405 406 vader Faunus bevelen u hier toe perssen; voorwaer ick reken elck 407 lant, dat vry op zich zelf van ons gebiet afgezondert is, uitheemsch, 408 en dat willen de Goden zeggen: en rekent men den eerstenGa naar voetnoot408 409 oirsprongk van Turnus geslacht; Inachus en Akrisius zijn de voor-Ga naar voetnoot409-10 410 vaders, uit den schoot van Argos gesproten. Als zy op deze wijsGa naar margenoot+ 411 by Latinus te vergeefs aenhoudt, en ziet hoe hy haer tegenstaet,Ga naar voetnoot411 412 en de vinnige razerny des serpents heel diep in 't ingewant sluipt, 413 en door alle de leden rijdt, zoo begint de rampzalige, van ditGa naar margenoot+Ga naar voetnoot413-14 414 vervaerlijck gedroght gesteken, wangelatigh en schuimbeckende 415 door de groote stadt te hollen: gelijck gemeenelijck de tol, vanGa naar voetnoot415 416 speelziecke jongers met de klitsende zweep voortgedreven, overGa naar voetnoot416 417 de ruime zael wijdt rontom hene en weder zwiert, slagh op slaghGa naar voetnoot417 418 hem vaert geeft, daer d'onnozele kinders verstomt staen, en jongeGa naar voetnoot418 419 knapen zich vast over het omloopen van 't boschboomen hout 420 verwonderen. Eveneens zwiertze midden door steden en baloorigeGa naar voetnoot420 421 volcken hene, ja durf noch een grooter gruwelstuck aenrechten, 422 een grooter dollicheit bestaen; en zich veinzende van Bacchus 423 Godtheit bezeten, ten bosch invliegen, en hare dochter in ruighteGa naar voetnoot423-24 424 en geberghte versteken; op datze den Trojanen de Bruit ontwel-Ga naar margenoot+ 425 dige, en de bruiloft schutte. Zy gilt: Evohe Bacchus: zy schreeuwt:Ga naar voetnoot425 426 ghy alleen zijt de maeght waerdigh: want u ter eere, droeghzeGa naar voetnoot426 | |
[pagina 781]
| |
Te Lacedemon, en vervoerde naer zijn lusten
Heleene, Ledaes spruit, naer zijn Trojaensche kusten?
Waer is uw zuivre trou, uwe eerste zorgh, die gy
540[regelnummer]
Voor d'uwe droeght? waer is uw woort, en hant, zoo vry,Ga naar voetnoot540
Zoo vast, zoo menighwerf neef Turnus zelf gegeven?
Zoo gy voor Latium een' balling, een' verdreven
Uit vreemde landen tot een' schoonzoon zoeckt, en dit
Dus by u leght, en gy door vader Faunus witGa naar voetnoot544
545[regelnummer]
En last wort aengeperst; voorwaer ick schat met reden
Elck lant, dat op zich zelf van ons gebiet en steden
Is afgezondert, voor uitheemsch, en dat 's de zin
En uitspraeck van de Goôn: en rekent men 't begin
Van Turnus stam; Akrys en Inachus, te zamen
550[regelnummer]
Voorvaders, uit den schoot van 't uitheemsche Argos quamen.
Als zy op deze wijs vergeefs Latinus smeeckt,
En aenhoudt, en verneemt hoe hy haer tegenspreeckt,
En 't vinnige vergift der slange, in 't hart geslopen,
Door al de leden rijdt, begintze, door het noopenGa naar voetnoot554
555[regelnummer]
Van 't schrickelijck gedroght, schuimbeckende op de straet,
Door al de groote stadt, met yslijck wangelaet
Te hollen: eveneens gelijck gedraeide tollen
Van 't speelzieck kint, die snel omzwindelen en rollen,Ga naar voetnoot558
Voor 't klitsen van de zweep, door al de ruime zael
560[regelnummer]
Gedreven heen en weêr, zoo dick en t'elckenmaelGa naar voetnoot560
De slagh hun vaert geeft, daer onnoosle en jonge knaepen
Zich aen 't omloopen van 't boschboomenhout vergaepen.
Zoo zwiertze midden door de steden razend heen,
En door baloorigh volck, en lant, en recht met een
565[regelnummer]
Een grooter gruwel aen, en grooter dollicheden.
Zy veinst zich zelve van Godt Bacchus geest bereden,
En vliegende in het bosch, versteeckt haer dochter vast
In ruigh geberghte, om dus de bruit den Troischen gast
t'Ontweldigen, de feest der bruiloft hem t'ontwrijten.Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Zy gilt 'er: Evoë, Godt Bacchus! valt aen 't krijten:
Gy zijt het, die alleen de dochter waerdigh zijt:
Want u ter eere wert haer hant ten thyrs gewijt.
| |
[pagina 782]
| |
427 den zachten thyrs; voerde de reien om uw outer aen; liet hetGa naar voetnoot427Ga naar voetnoot427-28 428 heiligh hair u ter eere wassen. Dat gerucht vlieght overal, en een 429 zelve dollicheit brengt al d'andere razende wijven op de been, 430 om gelijckerhant elders haer verblijf te nemen. Zy verlaten haerGa naar voetnoot430 431 huizen, steken het hooft in de lucht, en laten het hair om 't hooftGa naar voetnoot431 432 vliegen. Maer andere huilen met bevende keelen, dat 'er de luchtGa naar voetnoot432 433 van waeght, gorden vellen om 't lijf, en zwaeien wijngertstockenGa naar voetnoot433 434 in de lucht. D'yverige Amate zelf midden onder den hoop, draeghtGa naar voetnoot434 435 een barnende pijnboomentorts, zingt het bruilofsliet van Turnus enGa naar voetnoot435 436 hare dochter; en haer roode oogen verdraeiende, begint schichtighGa naar voetnoot436 437 over dwers te zien, en te schreeuwen: o ghy Latijnsche vrouwen,Ga naar voetnoot437 438 waer ghy zijt, rustigh op, hoort na my; indien ghy d'ongeluckigeGa naar voetnoot438 439 Amate uit medoogen noch eenige gunst toedraeght; indien ghyGa naar voetnoot439 440 begaen zijt met het ongelijck, dat een moeder in hare dochterGa naar voetnoot440 441 lijdt; ontsnoert uwe hairvlechten: helpt my het wijnfeest vieren.Ga naar voetnoot441 442 Aldus bereet Alekto de Koningin met Bacchus sporen, doorGa naar voetnoot442 443 wouden en wildernissen. Toen haer nu docht, datze voor eerstGa naar margenoot+ 444 de dollicheit scherp genoegh gewet, en den raet en het ganscheGa naar voetnoot444 445 hof van Latinus overhoop gesmeten had; zoo wort de felle GodinGa naar voetnoot445 446 terstont snel door den wint, op haer vale wiecken, van hier naer 447 de muren des stouten Rutulers henegevoert: een stadt, zoo menGa naar margenoot+Ga naar voetnoot447 448 zeit, gesticht door bouwtroepen, naer Akrisius, haren vader,Ga naar voetnoot448 449 genoemt. De plaets hiet eertijts Ardea by de voorvaders: en nuGa naar voetnoot449Ga naar voetnoot449-50 450 is Ardea een naemhaftige stadt. Maer by geval lagh Turnus nu 451 hier in 't hooge hof, by duister nacht, in het beste van zijnen slaep.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot451 | |
[pagina 783]
| |
Zy voerde uw reien aen om 't outer, liet haer tuiten,Ga naar voetnoot573
Geheilight u ten prijs, dus groeien, nimmer sluitenGa naar voetnoot574
575[regelnummer]
Door haersnoer nochte bant. 't geraes wort lantgemeen.Ga naar voetnoot575
Een zelve dolheit brengt de wijven op de been,
Om razende van honck te zitten afgeschoven.Ga naar voetnoot577
Zy stuiven uit hun huis, en steecken 't hooft naer boven
Vrypostigh in de lucht, en zwaeien 't haer om 't hooft.Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Maer andre huilen luit, dat al de lucht verdooft
Met bevende geschal van keelen, trecken vlockenGa naar voetnoot581
En tygersvellen aen, en zwaeien wijngertstocken
Vol blâren in de lucht. Amate in 't midden zwaeit
Een barrenende torts van pijnhout, gilt en kraeit,
585[regelnummer]
En zingt het bruiloftsliet van Turnus, heel bewogen,Ga naar voetnoot585
En van haer dochter. zy verdraeit haer vierige oogen,
Grimt schichtigh overdwers, en schreeut uit al haer maght:Ga naar voetnoot587
Waer zijn de vrouwen nu van ons Latijnsch geslacht?
Nu rustigh op, en hoort na my in mijne smarte:
590[regelnummer]
Zoo gy het jammer van Amate treckt ter harte,
En haer begunstight: zoo u 's moeders ongelijck,Ga naar voetnoot591
Datze in haer dochter lijdt, beweegen kan, dat blijck'
Nu daetelijck. ontsnoert uw vlechten: valt aen 't tieren,Ga naar voetnoot593
En helpt ons Bacchus vreught en heiligh wijnfeest vieren.
595[regelnummer]
Dus wort de koningin bereên van Razery,Ga naar voetnoot595
Genoopt van Bacchus drift door woudt, en woestyny.Ga naar voetnoot596
Maer toenze in haeren zin genoegh de dolheit wette,Ga naar voetnoot597
Latinus hof en raet dus overende zette,
Zoo wort de zelve Alekte, op haere vaele schacht,
600[regelnummer]
Voor wint af naer het hof des Rutulers gebraght,
Daer Danaë een stadt, gelijck men zeght, liet bouwen
Door troepen, die Akrys haer vaders naem behouwen.Ga naar voetnoot602
De plaets, die Ardea by hun voorvaders hiet,Ga naar voetnoot603
Is nu een stadt, zoo trots vermaert, gelijck men ziet.
605[regelnummer]
Hier lagh prins Turnus by geval in slaep gevallen
Heel diep, by duister nacht, in 't hof met hooge wallen.Ga naar voetnoot606
| |
[pagina 784]
| |
452 Alekto leit haer vervaerlijck opzicht en byster gelaet af, schietGa naar voetnoot452 453 een out wijfs gedaente aen, ploeght het voorhooft met lelijckeGa naar voetnoot453 454 rimpelen, snoert haer grijze vlechten op, vlecht 'er olijftacken in,Ga naar voetnoot454 455 verandert in Kalybe, een oude best, en Priesterin van Junoos 456 tempel, en verschijnt voor 's jongelings oogen, met deze rede: o 457 Turnus, staet u te lijden, dat ghy zoo vele moeite te vergeefsGa naar margenoot+Ga naar voetnoot457 458 spilde? en men uwe scepters den Dardaenschen bouwtroepenGa naar voetnoot458 459 opdrage? De Koningk weigert u huwelijck en huwelijcksgoet,Ga naar voetnoot459 460 dat u zweet en bloet koste, en men zoeckt eenen vreemdelingkGa naar voetnoot460 461 ten erfgenaem des Rijcks. O beschimpte, ga nu hene, en geef uGa naar voetnoot461 462 zelven, zonder hoop van vergeldinge, in gevaer: ga hene, vel 463 Tyrrheensche heirspitsen; help Latium aen veiligen pais. SaturnusGa naar voetnoot463-64 464 almaghtige dochter zelf beveelt my u dit in den slaep t'openbaren. 465 Welaen dan, schiet rustigh het harnas aen: wapen uw volck:Ga naar voetnoot465 466 laet de havens krioelen, en verbrant de brave schepen, met deGa naar voetnoot466 467 Frygiaensche Vorsten, die veiligh binnen den stroom leggen. DeGa naar voetnoot467 468 Goden belasten u dit wel scherpelijck. Laet Koningk Latinus zelf, 469 zoo hy u het huwelijck niet toesta, en zijn woort nakome, endelijck 470 eens gevoelen en gewaer werden wat voor een' man Turnus in 471 't harnas zy. De jongelingk beloegh de Waerzeggerin, en beje-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot471 472 gendeze aldus: my is al ter ooren gekomen, hoe de vloot den 473 Tyber inquam: dicht my zulck een vrees niet op: de KoningklijckeGa naar voetnoot473 474 Juno vergeet ons niet: maer ghy, o moeder, suft van hoogenGa naar voetnoot474 475 ouderdom, en zijt, dewijl het waerzeggen met de jaren verstorvenGa naar voetnoot475 476 is, met ydele bekommeringe beladen, en door onnutte vrees voorGa naar voetnoot476-77 477 der Koningen wapenen, in uwe profecye bedrogen. Bemoey u | |
[pagina 785]
| |
Alekto leght terstont haer opzicht, straf en stijf,Ga naar voetnoot607
En bystre grijns af, schiet de grijns van een out wijfGa naar voetnoot608
En haer gestalte aen, en zy ploeght het hooft met voren.
610[regelnummer]
Zy snoert de grijze vlecht, en vlecht rondom haere ooren
Olijfloof in het haer, verandert zich op 't lest,
Wort Kalybe gelijck, eene overoude best
En Junoos priesterin, bewaerster van haer' tempel.
Zy komt met deze rede in 't hof, op Turnus drempel:Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
O Turnus, lijdtge dit, dat gy dus lang om niet
Zoo groot een' arbeit quiste? verdraeghtge dat men ziet
Uw scepters den Dardaen, een' vreemden boutroep, schencken.
De koning, zonder aen uw bloet en zweet te dencken,
Ontzeght u huwelijck en bruitschat te gelijck,
620[regelnummer]
En zoeckt een' vreemdelingk ten erfgenaem van 't rijck.
Beschimpte, ga nu heene, en geef u, zonder hoope
Van loon, in lijfsgevaer. dat nu uw deught vry sloopeGa naar voetnoot622
Tyrreensche benden. help nu Latium aen pais.
Saturnus dochter zelf beveelt dit in 't palais
625[regelnummer]
U t'openbaeren, daer gy suft, en stil blijft slaepen.Ga naar voetnoot625
Welaen dan, rustigh, schiet het harnas aen, en wapen
Uw volck, en burgery, dat haven woele en strant.
Ga steeck de vlooten met den Troischen heer in brant,Ga naar voetnoot628
Die binnen dezen stroom gerust en veiligh leggen.
630[regelnummer]
De Goôn belasten scherp en streng u dit te zeggen.
Laet zelf Latinus, zoo hy 't huwlijck niet bestemt,
En zijn belofte houdt, gevoelen, dat het klemt,Ga naar voetnoot632
Hoe Turnus in het velt voor niemant hoeft te schroomen.
De jongeling belacht de priesterin in 't droomen,Ga naar voetnoot634
635[regelnummer]
Bejegent haer aldus: ick heb alree gehoort
Hoe deze vloot uit zee al binnen 's Tybers boort
Geraeckt is: achtme niet van zulck een vrees bezeten.
Vrou Juno heeftme niet verwaerloost noch vergeeten.
Maer gy, ô moeder, suft van hoogen ouderdom,
640[regelnummer]
En zijt, naerdien de kracht van spellen, doof en stom,Ga naar voetnoot640
By u verstorven is, met ydle zorgh beladen,
En door onnutte vrees voor koningklijcke daeden
En wapenen, te verre in wichlery misleit.
Bemoey u met de kercke, en beelt en heiligheit
| |
[pagina 786]
| |
478 met kercken en beelden der Goden gade te slaen: laet mannen,Ga naar voetnoot478 479 en dien het oorlogen past, oorloogh voeren. Alekto ontstack vanGa naar margenoot+ 480 verbolgenheit, om deze woorden. Toen begost de jongelingk haerGa naar voetnoot480-81 481 te smeecken, over al de leden te sidderen, en zijn gezicht bleef 482 stijf staen; zoo gruwelijck piepte de Razerny hem met alle haerGa naar voetnoot482 483 slangen aen, en zulck een paer blicken spalckteze op: daer naGa naar voetnoot483 484 verdraeideze de gloeiende oogen, en keerde den jongelingk, dieGa naar voetnoot484 485 noch haperde, en veel te zeggen had, den neck toe; rechtte eenGa naar voetnoot485 486 paer slangen uit heure vlechten overendt, klaterde met de zweep, 487 en knoopte al schuimbeckende deze rede hier aen: ben ick eene, 488 die van hoogen ouderdom suffe, en dewijl het waerzeggen met 489 de jaren verstorven is, door onnutte vrees voor der Koningen 490 wapenen bedrogen werde? Keer uw gezicht herwaert: hier benGa naar voetnoot490-91 491 ick uit het hol der vervloeckte Gezusteren tegenwoordigh: ick 492 heb oorloogh en doot in mijne hant. Aldus sprekende smeetzeGa naar voetnoot492-93 493 den jongelingk een fackel toe, en stack hem een roockende enGa naar margenoot+ 494 doncker brandende torts in den boezem. Hy sprong van geweldigenGa naar voetnoot494 495 schrick al bevende uit zijnen slaep, en het zweet brack hem uit 496 over alle zijn leden. Hy schreeuwt al razende om wapens, zoecktGa naar margenoot+Ga naar voetnoot496 497 wapens op het bedde, en in de kamer: hy haeckt naer geweer,Ga naar voetnoot497 498 wort van schelmschen oorlooghslust bereden: en zijn gramschapGa naar voetnoot498 499 gelijckt de vlam, die vervaerlijck kraeckt, wanneer men den rijs-Ga naar voetnoot499 500 bosch onder den koperen ketel stoockt, dat die van hitte walt enGa naar voetnoot500 501 ziedt, en het water schuimt en spartelt tot overloopens toe; zooGa naar voetnoot501 502 dat de ketel te kleen valt, en de zwarte waessem naer bovenGa naar voetnoot502 503 vlieght. De pais aldus eenen krack krijgende, zent hy de treflijcksteGa naar voetnoot503Ga naar voetnoot503-6 504 jongelingen naer Koningk Latinus toe, om hem aen te zeggen, 505 dat men de wapens gereet houde, Italie verdadige, den vyant 506 buiten zijn palen drijve, en kent zich alleen sterck genoegh, om | |
[pagina 787]
| |
645[regelnummer]
Van Goden ga te slaen: laet mannen wapens roeren:Ga naar voetnoot645
Laet mannen, wien het past, den dappren oorlogh voeren.
Alekte ontstack van toorne en gramschap op dat woort.
De jongelingk begon van angst te smeecken, voort
Te siddren over al zijn leên van onvermogen.Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
't Gezicht bleef stijf staen, en bestorven in zijne oogen:Ga naar voetnoot650
Zoo gruwzaem piepte hem de dolle en razende aen
Met al haer slangen: zoo ziet hy haer blicken staen
In 't aenzicht opgespalckt: hierna, van haet bewogen,
Verdraeideze in haer hooft de roode en gloeiende oogen,
655[regelnummer]
En keert den jongling, die noch veel te zeggen hadt,
En stamelt, haeren neck afkeerigh toe, en prat.Ga naar voetnoot656
Twee slangen rechteze uit haer vlecht op, als twee pesten.
Zy klatert met de zweep, en schuimbeckt, knoopt ten lesten
Hier deze woorden aen: ben ick een die, verduftGa naar voetnoot659
660[regelnummer]
Van hoogen ouderdom, dus kintsch sta, en versuft,
En, nu 't waerzeggen met der tijt al is verstorven,
Door eene onnutte vrees voor krijghsvolck, nieugeworven
By koningen, my zelf bedriegh door wichlery?Ga naar voetnoot663
Keer herwaert uw gezicht, en oogen. hier zijn wy,
665[regelnummer]
Van 't hol der zusteren, de Vloecken, opgetogen.Ga naar voetnoot665
De doot en oorlogh staen alleen in ons vermogen.
Zoo spreecktze, en smijt dien heere een fackel toe, en raeckt
Den boezem met een torts, die roockt, en smoockt, en blaeckt.
Hy springt uit zijnen slaep, en beeft, van schrick bestreden,Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
En 't zweet breeckt uit van angst door al zijn lijf en leden.
Hy raest om wapens, zoeckt naer wapens op zijn bedt,
In al de kamer, haeckt naer wapens, wort ontzetGa naar voetnoot672
Van dollen oorloghslust, vervoert en aengedreven.
Zijn gramschap slacht de vlam, die kraeckende aenkomt streven
675[regelnummer]
Wanneer men rijsbosch om den kopren ketel stoockt,Ga naar voetnoot675
Dat die van hitte walt, en ziedt, en 't water koockt,
En schuimt, en spartelt, en geraeckt aen 't overloopen,
Het vat te kleen valt, en de waessem, om een open
Te vinden, zwart en dick naer boven vlieght en stijght.
680[regelnummer]
Na dat de rust en vrede een' krack van binnen krijght,
Maent hy Latinus aen door brave jongelingenGa naar voetnoot681
De wapens voor den dagh te haelen, voor 't bespringen
Italje te voorzien, den vyant uit het rijckGa naar voetnoot682-83
Te drijven, kent zich sterck om tegens twee gelijck,
| |
[pagina 788]
| |
507 tegens beide, zoo Trojanen als Latijnen aen te gaen. Dit belast hy, 508 en belooft den Goden vele offerhanden, en de Rutulers rockenen 509 om strijt malkanderen op, om Turnus te dienen; d'een om zijnGa naar voetnoot509 510 schoonheit en jongkheit; d'ander om zijn Koningklijck geslacht; 511 de derde om zijn doorluchtige daden. 512 Terwijl Turnus den Rutulers hart en moedt geeft, zoo rucktGa naar voetnoot512 513 Alekto met hare helsche vleugelen naer de Trojanen toe, enGa naar margenoot+Ga naar voetnoot513 514 bespiet erghlistigh op een nieuw, waer de schoone Julus op strantGa naar voetnoot514 515 het wilt belaeght en najaeght. Hier joegh de Kocytische maeghtGa naar voetnoot515 516 den winthonden haestigh een razerny aen, en gaf hun lucht vanGa naar margenoot+Ga naar voetnoot516 517 een hart, op datze 'r te vieriger achter her zaten; het welck d'eerste 518 oirzaeck der ellenden was, en d'onbeschofte huislieden ten oorloghGa naar voetnoot518 519 ophitste. Een overschoon hart was 'er met geweldige horens, het 520 welck den uier der moeder ontruckt, opgevoedt wert by de zonenGa naar voetnoot520 521 van Thyrrus, hoeder van 's Konings vee en wijtstreckende lan-Ga naar voetnoot521 522 deryen. Sylvie, de zuster, had dit naer heure hant gewent, en wasGa naar voetnoot522 523 gewoon de horens zinnelijck met versche kranssen te bevlechten,Ga naar voetnoot523 524 te vercieren; het te kemmen, en in de klare bron af te wasschen.Ga naar voetnoot524 525 Het hart gewoon zich met de hant te laten streelen, en aen zijns 526 heeren tafel te gaen, weide in het bosch, en wist by nacht, hoe 527 spade het viel, weder van zelf zijn huis en hock te vinden. JulusGa naar voetnoot527 528 dolle honden hadden op de jaght hier dapper achter her geweest, 529 en het verjaeght; toen het by geval naer de beeck afsteegh, omGa naar voetnoot529 530 op den groenen oever zijnen versmachten dorst te verslaen. Askaen,Ga naar voetnoot530 531 oock zelf belust om prijs te behaelen, schoot het met zijnenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot531 532 gespannen boogh eenen pijl naer 't lijf: Alekto holp hem micken, 533 en dreef het snorrende riet door den buick in de darmen, dat hetGa naar voetnoot533-34 | |
[pagina 789]
| |
685[regelnummer]
Trojaen en Latynist, te komen aengestoven.
Zoo luidt zijn last: hy zelf belooft den Goôn daer boven
Veele offerhanden. al de Rutulers ontsteltGa naar voetnoot687
Elckandre ophitsen, om, tot weering van gewelt,
In Turnus dienst te treên; d'een om zijn lichaems gaven,
690[regelnummer]
En jeught, en d'ander om de koningen en braven
Van zijn geslacht; de derde om zijnen oorloghslof.
Terwijl nu Turnus vast de Rutulers in 't hof
Dus moedight, ruckt de helsche Alekto met haer pennen
Naer 't volck van Troje toe, bespiet in 't luchtigh rennenGa naar voetnoot694
695[regelnummer]
Erghlistigh op een nieu waer schoone Iülus jaeght,
En langs het zandigh strant het vlughtigh wilt belaeght.
Daer noopt de maeght van Styx zijn' winthont met de smerteGa naar voetnoot697
Van dollicheit, geeft hem een lucht van zeker harte,Ga naar voetnoot697-98Ga naar voetnoot698
Om vieriger in 't velt te streven naer dit wilt;
700[regelnummer]
Dat oirzaek is van ramp, en 't lantvolck, traegh gestilt,Ga naar voetnoot700
En onbeschoft, en woest, ten oorlogh kon vertoornen.
In 't lantschap was een hart, gekroont met hooge hoornen,
En schoon van verwe en leest, zijn moeders uier vroegh
Ontruckt, en by de zoons van Tyrrus milt genoegh
705[regelnummer]
Gevoedt, en opgevockt: want Tyrrus in die tyen
Behoede 'skonings vee, en groote landeryen.
De zuster Sylvia gewent het naer heur hant,
En was gewoon doorgaens de horens, net geplant,Ga naar voetnoot708
Met versche kruiden loof en kranssen te bevlechten,
710[regelnummer]
Te cieren, met den kam het vel heel glad te slechten,Ga naar voetnoot710
Te zuiveren van stof in bronnen, klaer en frisch.
Het hart de hant gewoon in 't streelen, aen den dischGa naar voetnoot712
Van zijnen heer te gaen, ging in bosschaedje weiden,
En wist, hoe spa het viel, by nacht van zelf te scheiden,
715[regelnummer]
Te keeren naer zijn hock. Iülus dolle jaght
En honden hadden dit nu op de loop gebraght,
Gejaeght, terwijl hy by geval, van dorst verlegen,Ga naar voetnoot717
Quam van den groenen kant naer eene beeck gestegen.Ga naar voetnoot718
Askaen, oock zelf belust om prijs te haelen, schiet
720[regelnummer]
Met zijn' gespannen boogh naer 't hygend wilt een riet.
Alekto holp den knaep in 't micken, dreef, och armen,
Het snorrend riet door vel en buick tot in de darmen,
| |
[pagina 790]
| |
534 kraeckte: maer 't gewonde dier vlughtte naer zijn meesters huis 535 toe, quam al steenende in den stal, bloedde, kermde en jammerde 536 over al het huis; gelijck een die zijnen noodt klaeght. De zuster 537 Sylvie, d'eerste van allen, slaet met hare handen voor de borst,Ga naar voetnoot537 538 krijt om hulp, en roept al de ruwe huisluiden te hoop. Zy komenGa naar voetnoot538 539 (want de felle Razerny leit in 't stille wout op hare luimen) on-Ga naar voetnoot539 540 voorziens aengesprongen; dees met een branthout, die met eenGa naar voetnoot540 541 quastige knodts gewapent, en wat elck gereetst by der hant vindt,Ga naar voetnoot541 542 om zich in zijne gramschap hier mede te behelpen. Zoo TyrrhusGa naar voetnoot542-43 543 by geval eenen eicken boom, waer in de beitels klemden, in vier 544 stucken kliefde, greep hy de bijl, vloeckte afgrijsselijck, en riep 545 de troepen te hoop. Maer de wreede Godin uit haren wachttorenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot545 546 bequamen tijt om te beledigen aentreffende, stijght boven op hetGa naar voetnoot546 547 dack, en geeft uit den oppersten top van eenen stal den harderenGa naar voetnoot547 548 de leus, en blaest den krommen lanthoren, uit al haere maght,Ga naar voetnoot548 549 zoo dat strax alle wildernissen en diepe wouden van dit helschGa naar margenoot+Ga naar voetnoot549 550 getoet dreunden en daverden. Het meir van Diane hoorde dit vanGa naar voetnoot550 551 verre: Nar, de witte zwavelstroom, en de Velijnsche bronnenGa naar voetnoot551 552 hoorden dit; en de vrouwen druckten al bevende de kinders aen 553 hare borsten. D'ackermans uitgelaten, grijpen naer hun geweer,Ga naar voetnoot553 554 loopen gezwint op dat geluit te zamen derwaert, daer de ver- 555 vloeckte toethoren onraet blaest: en de Trojaensche jeught het 556 leger openende, stuurt Askaen krijghsvolck te hulp. Zy zetten zichGa naar voetnoot556 557 in slaghorden: men vecht nu niet op zijn huismans met hardeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot557 558 stocken, of gebrande tuinstaken; maer beslecht het krackeel metGa naar voetnoot558 | |
[pagina 791]
| |
Zoo vreeslijck dat het kraeckt. 't gewonde neemt de vlughtGa naar voetnoot723
Naer meesters huis, en stal, en bloet, en steent, en zucht,
725[regelnummer]
En kermt, en jammert vast door al het huis by vlaegen,Ga naar voetnoot725
Gelijck een die zijn noot en hartewee wil klaegen.
De zuster Sylvia begint haer borst te slaen,
En schreit om hulp, en roept het ruwe lantvolck aen.
Zy komen daetlijck [want de wrock der Razernye
730[regelnummer]
Leght op haer luimen in de stille landerye,]
Hier aengesprongen, onverwacht, en onvermoedt,
Dees met een branthout, die gewapent met een' kloet,Ga naar voetnoot732
Of knods, vol quasten, en wat elck gereedtst kan vatten,
Om zich te dienen van geweer, en uit te spatten.Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
Zoo Thyrrus by geval een vreeslijcke eicke grieft,Ga naar voetnoot735
Waer in de beitel klemt, in vieren houwt, en klieft,Ga naar voetnoot736
Grijpt hy de bijl, begint afgrijsselijck te roepen,
Te vloecken, en verdaeght alle omgelege troepen.Ga naar voetnoot738
De schendende Godin, die uit haer' wachttrans lagh,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Zoo ras zy nu den tijt en d'uur geboren zagh
Om quaet te stoocken, steegh ten daecke op, uit een stulpe,Ga naar voetnoot741
En gaf den herderen de leus, en stack, om hulpe
Te haelen van alom, den horen van het lant,
Zoo luide uit al haer maght, dat flux aen elcken kant,
745[regelnummer]
De wildernis en 't woudt, wiens toppen overleunen,Ga naar voetnoot745
Op zulck een helsch getoet nu daveren, en dreunen.
Het staende water van Diane schrickt van schroom.
De bronnen van Velijn, en Nar, de zwavelstroom,
Verschricken wijdt en zijt. de bange vrouwen gruwen,
750[regelnummer]
Verschricken datze 't kint aen haere borsten duwen.
Alle ackermannen woên, van bant geslaeckt, ontzint.Ga naar voetnoot751
Zy grijpen naer geweer, en geven zich gezwint
Op dit geluit dat heen, daer dees vervloeckte horenGa naar voetnoot753
Vast toet, en onraet blaest. de Troische jeught, vol toren,
755[regelnummer]
Ontsluit het leger, stuurt flux krijghsvolck om Askaen
Te helpen. ieder kiest zijn rot en standertvaen.Ga naar voetnoot756
Nu vecht men niet, gelijck de huisliên onder 't wrocken,Ga naar voetnoot757
Met een' gebranden staeck en knods, en lange stocken,
Maer slecht het lantkrackeel met lemmers, scherp, en spits.
| |
[pagina 792]
| |
559 tweesnedige lemmers: men ziet wijdt en breedt een' gruwzamenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot559Ga naar voetnoot559-60 560 oegst van bloote zwaerden: de zon schittert in het yzeren harnas,Ga naar voetnoot560 561 dat haer weerglans tegens de lucht aenflickert: gelijck wanneerGa naar voetnoot561 562 de wint het water eerst wit verft, de zee dan allengs begint teGa naar voetnoot562 563 rijzen, en heur baren hooger te verheffen, daer na van den ondersten 564 bodem naer den hemel op te steigeren. Hier wort Almon, een 565 jongelingk, Tyrrhus outste zoon, vooraen in d'eerste slaghorden, 566 van eenen snorrenden pijl gevelt: want de pijl bleef onder in zijne 567 keel steken, en het bloet benam hem spraeck en aemtocht. Menigh 568 man quam by hem te sneuvelen, oock d'oude Galesus; terwijl hyGa naar voetnoot568 569 vreedzaem van aert hen zocht te scheiden, en een oprecht man,Ga naar voetnoot569 570 en in dien tijt de lantrijckste van Ausonie was: hy weide vijfGa naar voetnoot570 571 blatende kudden schapen, vijf kudden horenvee, en bouwdeGa naar voetnoot571-72 572 hondert ploegen lants. Terwijl men aldus in het velt voor de vuistGa naar margenoot+Ga naar voetnoot572 573 vocht, en de Godin haer belofte volbroght; toenze den krijgh doorGa naar voetnoot573 574 bloetstortinge ingewijdt, en den oorloogh met deze dooden ontgostGa naar voetnoot574 575 had; zoo verlietze Hesperie, en varende door 't gewelf des hemels,Ga naar voetnoot575 576 sprack trots en opgeblazen Juno aen: zie, daer heb ickze, u tenGa naar voetnoot576 577 gevalle, aen malkandere gehitst. Datze nu vry huwen, en in 578 bontgenootschap treden; dewijl de Trojanen van Ausonisch bloetGa naar voetnoot578 579 besprengt zijn: ja maghmen op uw besluit staen, ick wil 'er ditGa naar voetnoot579 580 noch op klampen; d'aengrenzende steden door oorlooghsge-Ga naar voetnoot580 581 ruchten ophitsen, de harten in dollen krijgslust ontvoncken, en 582 het velt met wapenen bezaeien, op dat 'er elck zich insteecke.Ga naar voetnoot582 583 Toen antwoorde haer Juno: Al schricks en bedroghs genoegh:Ga naar voetnoot583 584 het zaet des oorlooghs is nu gezaeit: men is al hantgemeen: het | |
[pagina 793]
| |
760[regelnummer]
Men ziet'er, wijdt en breet, in zijnen vollen krits,Ga naar voetnoot760
Een' oogst van bloot geweer. men ziet het harnas blickeren,
Den weêrglans van de zon in stael en yzer flickeren,
En schittren in de lucht: gelijck wanneer de wint
Het water wit verft, als de zeestorm eerst begint,
765[regelnummer]
De zee al hooger rijst, de watren zich verheffen,
Daerna van onder op den hoogen hemel treffen,
En steigren aen 't gestarnte. een jongling Almon, fier
Van moedt, en outste zoon van herder Tyrrus, hier
De voorste van den troep, wort met een' pijl geschoten,
770[regelnummer]
Die onder zijne keel bleef steecken. 't bloet, aen 't vloten,Ga naar voetnoot770
Benam hem spraeck, en lucht, en vryen ademtoght,
En menigh aen zijn zy wert deerlijck omgebroght,
Quam flux te sneuvelen, oock d'outste in al de weiden,
Galezus, zacht van aert, die dit geschil wou scheiden;
775[regelnummer]
Een oprecht man, de rijckste in al 't Ausoonsche lantGa naar voetnoot775
Van lantgoet in dien tijt. hy weide aen dezen kantGa naar voetnoot776
Vijf kudden schaepen, zoo veel koeien, zijn genoegen,
En boude al eigen lant met hondert ysre ploegen.
Terwijl men dus in 't velt vast toetast voor de vuist,Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
En dees Godin haer woort volbrengt, eer zy verhuist;
Toen zy den krijgh met bloet, gelijck haer was geboden,
Dus inwijde, en ontgost met deze onnoosle dooden,Ga naar voetnoot782
Verlietze Hesperye, en, vaerende terstontGa naar voetnoot783
Door 's hemels blaeu gewelf, spreeckt Juno, dieze vondt,
785[regelnummer]
Dus trots en moedigh aen: zie daer, ick heb hen alleGa naar voetnoot785
Met kracht aen een gehitst, uw Godtheit ten gevalle.
Zy huwen nu hun beste, en treên vry in verbont,Ga naar voetnoot787
Terwijl d'Ausonischen van Troischen dus gewont
En bloedigh zien besmet: en staenwe op uw besluiten,Ga naar voetnoot788-89
790[regelnummer]
Ick klamp 'er dit noch aen. ick wil de steên van buiten
En d'aengegrensden fors door ooreloghsgeruchtGa naar voetnoot791
Ophitsen, volck by volck ontvoncken met een lucht
Van dollen oorloghslust, het velt met stael bezaeien,Ga naar voetnoot792-93
Dat elck zich des bemoeie, en zich geensins laet' paeien.Ga naar voetnoot794
795[regelnummer]
Vrou Juno zeght: al schricks al lists genoegh gewracht.Ga naar voetnoot795
Het zaet des oorloghs is gezaeit naer uwe maght.
| |
[pagina 794]
| |
585 geweer, dat men gereetst by der hant vondt, is voor eerst metGa naar voetnoot585-86 586 bloet beklat. Laet Venus brave afkomst en Koningk Latinus zoo 587 trouwen, zoo te bruiloft gaen. De vader en regeerder des hoogenGa naar voetnoot587 588 Olymps wil niet dat ghy langer zoo uitgelaten door de lucht rontomGa naar margenoot+Ga naar voetnoot588 589 zweeft: vertreck: mangelt 'er noch iet aen, dat zal ick zelf welGa naar voetnoot589 590 beschicken. Zoo spreeckt Saturnus dochter: en Alekto rept hare 591 snorrende slangewiecken, verlaet de weerelt, en vlieght naer 592 Kocytus, hare woonplaets. Midden in Italie leit, onder hoogeGa naar voetnoot592 593 bergen, een plaets, die vermaert en in vele gewesten befaemt, 594 de Heelheilige dalen genoemt wort: van wederzijde omheintGa naar voetnoot594 595 haer een zwarte bosschaedje, wel dicht gewassen, daer een beeck 596 midden door stroomende, met kromme wielingen tegens de scherpeGa naar voetnoot596 597 rotsen aen ruischt. Hier toont men de nare spelonck, waer door 598 de wreede Pluto lucht en adem schept; en een vervaerlijcke poel 599 spalckt hier door den geborsten Acheron zijn stinckende keel op;Ga naar voetnoot599 600 waer in de Razerny, een gehaete Godtheit, verzinckende, hemel 601 en aerde van dien last verlichtte.Ga naar voetnoot601 602 Niettemin houdt Saturnus Koningklijcke dochter ondertusschenGa naar margenoot+ 603 de hant aen den krijgh, om dit stuck te voltrecken. Al de hardersGa naar voetnoot603 604 komen uit den slagh in stadt aengeronnen, en brengen de dooden 605 mede, den jongen Almon, en Galesus, met zijn bebloet aengezicht; 606 roepen klaeghlijck de Goden aen, en willen dat 'er Latinus inGa naar voetnoot606 607 verzie: Turnus by der hant, verdubbelt, onder 't verlasteren desGa naar voetnoot607 608 moorts en hun hitte, noch den schrick: dat men Trojanen in hetGa naar voetnoot608 609 Rijck haelt: zich met Frygiaenschen stamme vermengt, hem uitGa naar voetnoot609 | |
[pagina 795]
| |
Men is al hantgemeen. 't geweer, gereetst gevonden,
Is al in bloet geverft, en dootelijcke wonden.Ga naar voetnoot798
Laet Venus brave telgh, en vorst Latinus vry
800[regelnummer]
Dus trouwen, bruiloften met deze leckerny.Ga naar voetnoot800
De vader en de vooght des hemels wil niet lijden
Datge uitgelaeten in de lucht aen alle zijden,
Dus omzweeft: dies vertreck: wat aen 't berocknen schort
Bestelle ick zelve, en dat het afgesponnen wort.Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Zoo sprack Saturnus zaet. Alekto rept nu weder
Haer vleugels, en zy snort met haere slangeveder,
Verlaet de weerelt, vlieght naer Styx, haer woonplaets heen.
Een plaets leght midden in Italië, beneên
En onder 't hoogh geberght, die, onder veele taelenGa naar voetnoot809
810[regelnummer]
Veel volcks befaemt, den naem van Overheilge dalen
Voorlang behouden heeft. van wederzijde omringtGa naar voetnoot811
Heur een bosschaedje, naer en dicht: daer vloeit en dringtGa naar voetnoot812
Een beeck in 't midden door, die kringkeligh gaet glippen,Ga naar voetnoot813
En ruischt met wielingen langs harde en scherpe klippen.
815[regelnummer]
Men toont 'er 't naere hol, waer door het spoock zich rept,Ga naar voetnoot815
En wreede Pluto ruimte en lucht en adem schept.
Een diepe slijmpoel spalckt door opgeborste kloven
Van Acheron zijn keel, vol stancks, om hoogh naer boven,
Waerin de haetelijcke Alekto nederzonck,
820[regelnummer]
En van dien last de lucht verlichte op eenen sprongk.Ga naar voetnoot820
Der Goden koningin blijft evenwel rumoeren,Ga naar voetnoot821
En houdt de hant aen 't werck, om 't oorlogh uit te voeren.Ga naar voetnoot822
De herders komen voort gelijckerhant in stêGa naar voetnoot823
Geronnen, brengen 't lijck van jongen Almon mê,
825[regelnummer]
En oock Galesus, in zijn aengezicht te schendigh
Van bloet bemorst. elck kermt, en klaeght, en roept elendigh
De Goôn aen, wil dat hier Latinus raet in schaff'.
Vorst Turnus, by der hant, verzwaert de vrees en straf,Ga naar voetnoot828
Verlastert dezen moort, en hunne oploopentheden,Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Dat men Trojaenschen huist en inhaelt in de steden,
Met een' uitheemschen stam en Frygen zich vermengt,
| |
[pagina 796]
| |
610 het hof jaeght. De dolle vrouwen, die ter zijde af in de bosschenGa naar voetnoot610Ga naar voetnoot610-613 611 ten reie gaende, Bacchus ter eere juichen, komen (want de naem 612 van Amate vermagh niet luttel by haer) van alle kanten te hoop,Ga naar margenoot+ 613 en roepen zonder ophouden: wapen, wapen. Alle te zamen vanGa naar voetnoot613-14 614 eenen averechtsen geest gedreven, willenze, dat hy zonder voor- 615 tekens, zonder der Goden antwoorden aen te zien, op staenden 616 voet, den gruwelijcken oorloogh bewillige: en zy dringen elckGa naar margenoot+Ga naar voetnoot616 617 om strijt op Latinus hof. Hy wederstaet hun, gelijck een onverzet-Ga naar voetnoot617 618 bare steenrots de zee: gelijck de steenrots in zee op haer eige 619 zwaerte steunt, wanneer het geweldigh gedruis van rontom bruis- 620 schende baren op haer aenperst, de schuimende klippen en steenenGa naar voetnoot620-21 621 vergeefs rontom haer ruisschen, en het wier op haere borst breeckt 622 en afstuit. Maer na dat hy niet maghtigh is dien verbijsterdenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot622Ga naar voetnoot622-23 623 raetslagh te breken, en de zaeck van de wreede Juno naer heuren 624 wensch gaet; zoo neemt de vader vruchteloos t'elckens de GodenGa naar voetnoot624 625 en den hemel tot getuigen. Och, zeit hy, het nootlot overweldight 626 ons, en de storm sleept ons mede: o ellendigen, ghy zult dit zelfsGa naar voetnoot626 627 met uw godtloos bloet ontgelden: o Turnus, u is wat schrickelijcks 628 en een droeve doot beschoren: te spade zult ghy de Goden met 629 beloften willen paeien: want mijn rust is geboren: ick ga metGa naar voetnoot629 630 eenen voet in 't graf en kan 'er slechts een eerlijcke lijckstaetsiGa naar voetnoot630 631 by verliezen. Meer zeit hy niet, sluit zich op binnen 't hof, enGa naar margenoot+ | |
[pagina 797]
| |
En hem ten hove uitjaeght. elck man stuift op, en brengt
Zijn klaght uit bergh en bosch, daer vrouwen afgescheienGa naar voetnoot833
Godt Bacchus eeren, met gejuich, en zang, en reien
835[regelnummer]
Rinckincken: want de naem van haere koninginGa naar voetnoot835
Amate heeft gezagh by dit verbaest gezin.Ga naar voetnoot836
Zy rotten snel te hoop met heele ontzinde troepen.Ga naar voetnoot837
Men hoortze zonder rust al wapen wapen roepen.Ga naar voetnoot838
Altzamen aengevoert van een' verkeerden geest,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Begeerenze dat hy geen hemelsch voorspoock vreest,Ga naar voetnoot840
Noch antwoort van de Goôn ontzie, maer dat het klemmeGa naar voetnoot841
Den gruwelijcken krijgh bewillige en bestemme.Ga naar voetnoot842
Zy dringen, elck om 't felste, op 't hof des konings aen.
Hy pooghtze een wijl, gelijck een rots, te wederstaen,
845[regelnummer]
Die op haer eige zwaerte in zee steunt onder 't ruisschen,
Wanneer 't gewelt der zee en baren om haer bruisschen.
De steenklip keert vergeefs het schuimende geluit,
En 't wier, dat op haer borst en boezem breeckt, en stuit.
Maer als hy maghteloos, nu van zijn wit versteecken,Ga naar voetnoot849
850[regelnummer]
Dat bijstre raetslot niet betemmen kan, noch breecken,Ga naar voetnoot850
En Junoos opzet nu geluckt naer heuren wil,
Zoo neemt de vader, in dit zinneloos geschil,
Vergeefs de Goden en den hemel tot getuigen.
Och, zeght hy, 't nootlot, niet te stuiten, niet te buigen,
855[regelnummer]
Verweldight ons. de storm sleept hof en koning voort.
Elendigen, gy zult dit zelf met bloet en moort
Ontgelden. Turnus, och, die nergens naer wilt hooren,
U is een schrickelijcke, een droeve doot beschoren:
Te spade paeitge dan de Goôn met offergaef.
860[regelnummer]
Mijn rust is voor de handt: ick ga alree ten graef,Ga naar voetnoot860
Met eenen voet in 't graf, en kan by dit verkiezenGa naar voetnoot861
Hier niet dan d'eer van een lijckstaetsie aen verliezen.
Meer zeght hy niet, versteeckt zich zelf in 't hof, en laetGa naar voetnoot863
| |
[pagina 798]
| |
632 laet den teugel der regeeringe glijden. Van overouts was in HesperieGa naar margenoot+Ga naar voetnoot632Ga naar voetnoot632-33 633 en Latium een manier, die gedurigh by d'Albaensche steden,Ga naar voetnoot633 634 gelijck heiligh, onderhouden wert; nu wortze te Rome, het treffe-Ga naar voetnoot634-35 635 lijckste van al wat 'er is, noch onderhouden, wanneer de Romainen 636 eerst te velde trecken; het zy datze den beschreielijcken oorlooghGa naar voetnoot636 637 tegens Geten willen voeren, of zich toerusten tegens Hyrkaners,Ga naar voetnoot637-39 638 of Arabiers; of naer Indien strevende, den dageraet volgen, en 639 den Parthen hunne standaerden weder afeisschen. Een paerGa naar voetnoot639 640 oorlooghspoorten is 'er (zoo noemtmenze) die den wreeden Mars 641 toegeheilight, groot ontzagh toegedragen wort. Men sluitze met 642 hondert kopere boomen, en yzere staven, een eeuwigh werck:Ga naar voetnoot642 643 Janus, de wachter, zet niet eenen voet over den drempel. WanneerGa naar voetnoot643 644 de Raetsheeren den oorloogh vast besloten hebben, dan ontsluitGa naar margenoot+Ga naar voetnoot644 645 d'eerste Burgemeester zelf (op zijn Quirijns met den purperenGa naar voetnoot645Ga naar voetnoot645-46 646 tabbert aen, en op zijn Gabijns heel braef omgegort) deze poorten 647 en gierende deuren: en roept zelf den oorloogh uit: al de jeughtGa naar voetnoot647 648 volgt zijne stem, en de kopere horens blazen op met een heesch 649 getoet. Toen belastemen Latinus oock op die wijze den EneadijnenGa naar voetnoot649 650 t'ontzeggen, den krijgh aen te kundigen, en de droeve poortenGa naar voetnoot650 651 t'ontsluiten. De vader ontzagh deze poorten aen te raken, schuwdeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot651 652 afkeerigh dat schendige werck, en verstack zich heimelijck in 'tGa naar voetnoot652 653 hof. Saturnus dochter, Koningin der Goden, toen van den hemelGa naar margenoot+ 654 afstijgende, bonsde zelf met hare vuist op de geslote poorten, | |
[pagina 799]
| |
Den teugel glijden van den konincklijcken staet.
865[regelnummer]
Van overouts was in het maghtigh Hesperye
En Latium een wijs, die by de heerschappyeGa naar voetnoot866
Van Albe en zijne steên doorgaens heel heilighlijck
In zwang was, en noch wortze in Rome, 't hooft van 't rijck,
Het allergrootst van al, geduurigh onderhouden:
870[regelnummer]
Wanneer Romainen eerst te velde trecken zouden,
't Zy datze Geten den beschreielijcken Mars
Toevoeren willen, of toerusten om al verschGa naar voetnoot871-72
Hirkanje of Arabiers te treffen, of, verbolgen
Naer Indus strevende, den dageraet te volgen,
875[regelnummer]
Den standaert wederom te haelen van den Parth.
Twee oorloghspoorten, zoo genoemt, en yzerhardt,
En wien een groot ontzagh van outs wert toegedraegen,Ga naar voetnoot877
Zijn Mavors toegewijt. men sluitze, op zijn behaegen,Ga naar voetnoot878
Met hondert boomen, hardt van koper, en wel sterck
880[regelnummer]
Met ysre staven, hardt van stael, een eeuwigh werck.
De wachter Janus, daer gezeten in dien tempel,
Zet nimmer eenen voet of schrede voor den drempel.
Wanneer het krijghsbesluit bestemt is in den raet,Ga naar voetnoot883
De burgermeester, die dan boven aenzit, gaetGa naar voetnoot884
885[regelnummer]
Met zijnen purpren rock, op zijn Quirynsch gesloten,
Omgort op zijn Gabynsch, en sluit voor zijn genooten
Dit gierende gewelt van poorten uit zijn slot,
En roept den oorlogh uit. de jeught volght zijn gebodt.
De kopre krijghstrompet blaest op met heesche klancken.
890[regelnummer]
Latinus hiet toen oock de Pergamasche ranckenGa naar voetnoot890
Ontzeggen op dees wijs, den krijgh te melden, voortGa naar voetnoot891
t'Ontsluiten in der yl de droevige oorloghspoort.
De vader schrickte zelf die poorten aen te raecken,
En, uit een' afkeer van die lasterlijcke zaecken,Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
Verstack zich diep in 't hof. Saturnus dochter, strafGa naar voetnoot895
Van aert, en koningin der Goden, komt voort af-
Gestegen uit de lucht, en bonst, om pais te steuren,
Met haere harde vuist op die geslote deuren,
| |
[pagina 800]
| |
655 sloeg d'yzere boomen in stucken, en zette de krijghsdeur open. 656 Ausonie, te vore zoo gerust en stil, geraeckt overendt: zommigenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot656 657 maecken zich gereet om te voet te dienen: zommigen razen omGa naar voetnoot657 658 trots te paerde gezeten, in het stof te draven; al te zamen eischenze 659 wapens: Zommigen vegen lichte schilden en spietsen glat, enGa naar voetnoot659 660 smeerenze met vet, en wetten de bijlen met den wetsteen: hetGa naar voetnoot660-661 661 vermaeckt hen dat men de standaerden voor den dagh brenge, 662 en de trompet steke. Het maghtige Atine, het trotse Tibur, Ardea,Ga naar voetnoot662 663 Krustumerium, en het torenrijcke Antemne, vijf hooftsteden, 664 hersmeden wapens en staele helmen op het anbeelt; en vlechtenGa naar voetnoot664 665 willigeschilthorden: anderen trecken smijdigh koper- en zilver-Ga naar voetnoot665-66 666 draet tot pantsers en gladde laerzen. Al de voorgaende lust tot 667 kouter, ploegh en eere der zeissen is omgeslagen: het vaderlijckeGa naar voetnoot667 668 lemmer gloeit in de smidtse om hersmeet te worden: alreedeGa naar voetnoot668 669 blazen de trompetten: en de wacht ontfangt het woort. DeesGa naar voetnoot669 670 rucktal verbaest den helm van den wandt: die spant zijn brieschendeGa naar voetnoot670 671 paerden onder het juck, schiet zijn pantser, drie dick van goudeGa naar voetnoot671 672 malien, en zijn rondas aen, en gordt den degen op de zijde.Ga naar voetnoot672 673 O Godinnen, zet nu uwen Helikon open, en zingt ons, watGa naar margenoot+Ga naar voetnoot673 674 Koningen ten oorloge opgerockent wierden; wat standaerden elckGa naar voetnoot674 675 te velde broght; wat brave mannen het vruchtbare en bloeijendeGa naar voetnoot675 676 Italie toen alreede uitleverde, en hoe het in 't harnas blonck: want, 677 o Godinnen, het gedenckt u, en ghy kunt het verhalen; wy hebbenGa naar voetnoot677-78 678 naulix een lucht hier van geroken. 679 Eerst treckt de felle Mesentius, een godtslasteraer, van deGa naar voetnoot679 680 Tyrrenische kusten ten oorloogh, en wapent zijn troepen: zijn | |
[pagina 801]
| |
Slaet zelf de poorten van metael en stael in twee,
900[regelnummer]
En zet de krijghspoort op, tot 's konings hartewee.
Ausonie, eerst gerust en stil, raeckt overende.
d'Een wapent zich te voet, een ander om de bende
Te volgen op zijn paert, te draven in het stof.
Elck eischt zijn wapens, vaeght de lichte schilden, of
905[regelnummer]
De spiets, of smeert met vet, of wet de stompe bylen
Op zijnen wetsteen. het vermaeckt hen onderwijlen
Den standert voor den dagh te haelen, onverzetGa naar voetnoot907
Het hart te moedigen by steeckende trompet.Ga naar voetnoot908
Het maghtige Atine, en het trotse Tibur mede,
910[regelnummer]
En Krustumerium, de torenrijcke stede,
Antenne, en Ardea, vijf hooftsteên, op de been,
Hersmeden wapens, zwaert en helmen ondereen
Op 't anbeelt, en men vlecht den schilt van wilge teenen,
Schiet pantsers aen, en treckt de laerzen aen de beenen,Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
Van smijdigh koper en van fijnen zilverdraet
Getrocken naer de kunst. al d'eerste lust vergaet.
De lust tot kouter en tot ploegh leght nu vertreden.
De zoon laet by den smidt zijn vaders zwaert hersmeden.
d'Aenschennende trompet verdaghvaertze aen de poort.Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
De wacht ontfangt de leus. de krijgsman wacht op 't woort.
d'Een ruckt den hellem van den want af, spant de paerden
En hengsten onder 't juck, neemt zijn rondas, bint zwaerden
Op zijde, en schiet verhit het goude pansser aen,
Dry dick van malien, die trots en cierlijck staen.
925[regelnummer]
Nu zet uw' Helikon, ô Zanggodinnen open,
En zingt wat koningen dees zucht in 't velt kon noopen,Ga naar voetnoot926
Wat voor standaerden elck groothartigh broght in 't velt,Ga naar voetnoot927
Wat brave mannen, en hoe menigh oorloghshelt
Het Italjaensch gewest, zoo vruchtbaer in zijn bloeien,
930[regelnummer]
Uitlevren kon, en hoeze in 't blancke harnas gloeien:Ga naar voetnoot930
Want gy Godinnen kunt ons melden 't geen gy weet.
Wy roocken pas een lucht van zulck een' oorloghskreet.
Eerst treckt Mezentius de felle, die Godt lastert,
Van zijn Tyrreensche kust ten oorlogh, heel verbastert
935[regelnummer]
Van vrede, en wapent al zijn troepen hooft voor hooft.Ga naar voetnoot934-35
| |
[pagina 802]
| |
681 zoon Lausus, de schoonste van allen, uitgezeit de LaurentijnscheGa naar voetnoot681 682 Turnus, treckt neffens hem op; Lausus, zoo braef te paerde, en 683 op de zwijnejaght afgerecht, brengt uit de stadt Agylline duizentGa naar voetnoot683 684 mannen op, die hem op zijnen ongeluckigen toght volgen: hy isGa naar voetnoot684 685 waerdigh op zijn vaders troon te zitten, en moght wenschen dat 686 Mesentius zijn vader niet waer. 687 Na hen braveert de brave Aventijn, van den braven HerkulesGa naar voetnoot687 688 geteelt, over het velt, met zijne zeeghhaftige paerden, op den 689 wagen met den palmtack verciert; en hy voert zijn vaders wapenGa naar voetnoot689 690 in den schilt, hondert slangen, en een Hydre, die van adderenGa naar voetnoot690 691 krielt. Priesterin Rhea, een maeght, van eenen Godt beslapen,Ga naar voetnoot691-92 692 broght hem gesloken, in het bosch des Aventijnschen heuvels, 693 ter weerelt; toen de zegenrijcke Tirynther, na het ombrengen vanGa naar voetnoot693 694 Geryon, op den Laurentijnschen bodem quam, en d'IberiaenscheGa naar voetnoot694 695 ossen in den Tyberstroom afwiesch. Zy voeren schichten, en felleGa naar voetnoot695 696 palsters in de vuist, en steken van zich met Sabijnsche spietsen,Ga naar voetnoot696Ga naar voetnoot696-97 697 met een ront langworpigh yzer beslagen. Hy zelf te voet, schiet 698 een vreesselijck leeuwsvel met ysselijcke gekemde locken en witteGa naar voetnoot698 699 tanden, over zijn hooft aen: zoo afgrijsselijck met Herkules draghtGa naar voetnoot699 700 om 't lijf gedost, treet hy het Konings hof in. 701 Daer na komen Katillus en de trotze Koras, twee gebroeders,Ga naar voetnoot701-702 702 jongelingen van Argos, en stichters van Tibur, met het volck naer 703 den broeder Tiburtus genoemt herwaert: zy voeren, onder deGa naar voetnoot703-704 704 dichte heirspitsen, den voortoght aen: gelijck twee Centauren | |
[pagina 803]
| |
Zijn erfzoon Lausus, die in schoonheit wijt verdooftGa naar voetnoot936
[Behalve Turnus van Laurentum,] alle borsten
En braven, treckt met hem, prins Lausus, d'eer der vorsten
Te paerde, en op de jaght der zwijnen afgerecht.
940[regelnummer]
Hy heeft uit Agillyn tien vaenen opgerecht,Ga naar voetnoot940
Die op den dwazen toght hem volgen, die met redenGa naar voetnoot941
Zijn vaders troon verdient, moght wenschen met gebeden
Dat niet Mezentius zijn eigen vader waer.
Na hen komt Aventyn braveeren voor zijn schaer,
945[regelnummer]
Zoo braef gelijck hy is uit Herkules gesproten.
Hy komt zeeghaftigh met zijn paerden aengestooten,Ga naar voetnoot946
Op zijnen wagen, met den pallemtack geciert,
En voert zijn vaders schilt, waer in een Hydra zwiertGa naar voetnoot948
Met hondert adderen, en krielt van zwarte slangen.
950[regelnummer]
De boschnon Rea had dien dapperen ontfangen,Ga naar voetnoot950
Na dat haer Mars besliep. zy broght het kint met pijnGa naar voetnoot951
Ter weerelt, en ter sluick in 't bosch van Aventyn,
Toen Herkles 't lantschap quam van Gerion verlossen,
Den Mauritaenschen gront betreên, Iberische ossenGa naar voetnoot954
955[regelnummer]
Afspoelen in den stroom aen 's Tybers waterkant.
Zy voeren schichten, en hun palsters in de hant,
En steecken met een schacht, gelijck Sabynen dragen,
Met een langwerpigh en ront yser voor beslagen.
Hy treet te voet, en schiet een vreeslijck leeusvel aen,
960[regelnummer]
Met ruige locken, die de schoft en hals beslaen.
De muil en tanden 't hooft en aengezicht bedecken.
Dus vreesselijck komt hy, gelijck een Herkles, trecken,
En treet na d'anderen het hof des konings in.
Katil en Koras, twee gebroeders, eens van zin,
965[regelnummer]
En jongelingen van Mycene, die de veste
Van Tibur stichtten, en het volck uit dit geweste,
Het welck de broeders naem Tiburt noch heden draeght,Ga naar voetnoot967
Verschijnt'er mede in 't hof. zy voeren onvertsaeghtGa naar voetnoot968
Den voortoght, in den drang van 't heir en d'oorloghsvolcken,Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
Als twee Centauren, zoons van zwerck en luchte wolcken.Ga naar voetnoot970
| |
[pagina 804]
| |
705 uit wolcken geteelt; wanneerze van Omole, en den besneeuwdenGa naar voetnoot705Ga naar voetnoot705-6 706 Othrys, en de hooge kruin des berghs met vollen ren nederstijgen: 707 het geweldige bosch maeckt ruimbaen voor hunnen snellen tredt, 708 en de teenen wijcken al kraeckende voor hunnen gangk.Ga naar voetnoot708 709 Koningk Cekulus, stichter der stede Preneste, ontbrack 'er niet:Ga naar voetnoot709 710 van outs geloofde een ieder, dat hy, die op het velt, onder hetGa naar voetnoot710-11 711 domme vee, by de smidtze gevonden wiert, Vulkaens zoon was. 712 Een keurbende van huisluiden vergezelschapt hem breet over 'tGa naar voetnoot712 713 velt, en mannen, die het hooge Preneste, de landen van JunoosGa naar voetnoot713 714 Gabie, den koelen Anio, en de Hernische steenrotsen, van vlietenGa naar voetnoot714 715 bevochtigt, bewoonen: die van het rijcke Anagnie, en die van 716 vader Amaseen gevoet worden. Zy zijn niet al te zamen gewapent,Ga naar voetnoot716 717 nochte rammelen met schilden, of rijden te wagen: het grootste 718 deel hagelt met blaeuwe eickelen van loot: een deel voert eenGa naar voetnoot718 719 paer schichten, en bedeckt het hooft met een rosse wolfsmuts: 720 met den slincken voet gaenze baervoets, d'ander is met eenGa naar voetnoot720 721 ongetouwde huit geschoeit.Ga naar voetnoot721 722 Maer Neptuins afkomst, Messapus, te paerde afgerecht, enGa naar voetnoot722 723 van vier nochte yzer te wonden, brengt nu haestigh zijn al overlangGa naar voetnoot723 724 vertraeghde en den krijgh ontwende onderzaten op de been, enGa naar voetnoot724 725 grijpt weder het zwaert in de vuist. Deze gebieden over Fesci-Ga naar voetnoot725-28 726 nijnsche troepen, en oprechte Faliscen; deze, over de sloten van 727 Sorakte, en het Flaviniaensche lant, en Cymijn, den bergh, met 728 zijn meir, en de Kapeensche wouden. Zy trecken even sterck, enGa naar voetnoot728 | |
[pagina 805]
| |
Wanneerze van Omole en Othrys, wit van sneeu,
En van de hooge kruin des berghs, met een geschreeu,
Met eenen vollen ren en vaert ter neder vaeren,
Dan wijckt het vreeslijck bosch voor hen, en stroit zijn blaeren,
975[regelnummer]
De tacken kraecken voor hun vlught, de ruighte zwicht.Ga naar voetnoot975
De koning Cekulus, die eerst Preneste sticht,Ga naar voetnoot976
Ontbrack'er niet. van outs was 't zeggen in elx monden,
Dat hy, die op het velt wert by de smis gevonden,
En onder 't domme vee, een zoon was van Vulkaen.
980[regelnummer]
Hy voerde een keurebende en troep van huisliên aen,
En stapte in 't open velt met mannen, die Preneste
Het hooge lantschap, en in Junoos out geweste,
Nu Gabie, Anio, den koelen watervliet,Ga naar voetnoot983
De Hernische landouw, en 't klippige gebiet,
985[regelnummer]
Bevochtight van den vloet der wateren, bewoonen:
De rijcke Anagners, en die, voor hun voedtsel, kroonenGa naar voetnoot986
Den vader Amazeen. zy zijn ten deele maer
Geharnast, en voorzien van schilt en beuckelaer.
Geen wagens voeren hen. het meeste deel baert doodenGa naar voetnoot987-89
990[regelnummer]
Met eeckelbuie en vlaegh van harde en blaeuwe looden:
Oock voeren zommigen twee schichten in hun schaer.Ga naar voetnoot991
Een rosse wollefsmuts bedeckt hun hooft en haer.
De slincke voet treet bloot en baervoets, schuwt geen weder:
De rechte is wel geschoeit van 't ongetoude leder.Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
Messapus, trots te paerde, op oorlogh afgerecht,
En die voor vier noch stael vervaert is in 't gevecht,
Eene afkomst van Neptuin, brengt haestigh zijn vertraeghde
En lang den krijgh ontwende, en nu ten krijgh gedaeghde
Lantzaten op de been, en grijpt den degen aen.
1000[regelnummer]
De Fescenynsche troep, en zijn Falisken staen
Hem trou ten dienst, met een 't gebiet der hooge sloten,Ga naar voetnoot1001
Het hoogh besneeut Sorakte, en al de lantgenooten
Van 't Flavinjaensche lant, Cimyn den bergh, en 't meer,
En al 't Kapeensche woudt. zy trecken hunnen heer
| |
[pagina 806]
| |
729 zingen hunnen Koningk ter eere: gelijck sneeuwitte zwanen, 730 wanneerze door de drijvende wolcken uit de weide wederkomende,Ga naar voetnoot730 731 ten langen halze een lieflijck geluit uitslaen, zoo dat 'er de stroom 732 en 't Asiaensche meir in het ront van weergalmt: men zou nietGa naar voetnoot732 733 meenen dat zoo groot een menighte van gewapenden zich onderGa naar voetnoot733-35 734 een menge; maer een luchtige wolck van heesche vogelen over 735 zee naer strant komt aenzweven. 736 Ziet Klausus [van wien de Wijck, en 't volck, genoemt de Klau-Ga naar voetnoot736 737 dische, zich door Latium verspreide, sedert Rome den Sabynen, 738 voor hun gedeelte, wert ingeruimt] eenen grooten troep van 'tGa naar voetnoot738 739 overoude bloet der Sabynen aenvoeren; en hy zelf is zoo sterck,Ga naar voetnoot739-40 740 als een groote troep: d'Amiternsche rotten, en oude Quirijners, 741 al de hoop van Eretum en Mutusce, met olijven bekranst, treckenGa naar voetnoot741 742 met hem op: en die de stadt Nomentum, de roozendalen van Veline,Ga naar voetnoot742 743 de schrickelijcke Tetrische rotsen, den bergh Severus, en Kasperie,Ga naar voetnoot743 744 en Forule bewoonen: en die Himelle, Tiber, en Fabaris drincken:Ga naar voetnoot744 745 die van 't koude Nursie, van de Hortijnsche Ridderschap en 'tGa naar voetnoot745 746 Latijnsche volck gezonden; en de lieden, die gescheiden wordenGa naar voetnoot746 747 van Alye, eenen ongeluckigen vliet, die midden door het lant loopt:Ga naar voetnoot747 748 hier knarssen zoo vele schilden, en de gront dreunt en davert onder 749 't getrappel zoo veler voeten, als 'er baren in 't Libyaensche mar-Ga naar voetnoot749 | |
[pagina 807]
| |
1005[regelnummer]
Den koning nu ter eere, al zingende, om te strijden,
In hun geleên in 't velt: gelijck de zwaenen glijden
Al zingende, zoo wit als sneeu, in haere vlught,
Wanneerze, drijvende in de wolcken, en de lucht,
Van buiten uit de weide en 't velt, in 't wederkeeren,
1010[regelnummer]
Ten lange halze uit met gezangen triomfeeren,
Dat d'Aziaensche stroom en 't meer alom in 't ront
Genoeghlijck wedergalmt. hy zou, die hier nu stont,
Niet meenen dat zoo veel gewapenden en volcken
Aentrecken, maer een vlught van voglen uit de wolcken,
1015[regelnummer]
Van schelle vogelen ter zee uit komt naer strantGa naar voetnoot1015
Aaezweven, uit een zucht tot eenigh uitheemsch lant.
Ziet Klausus daer [uit wien de wijck der Klaudianen,
En 't volck, aldus genoemt, door Latium zich baenen
Den wegh naer hun verblijf, als Rome eens den Sabijn
1020[regelnummer]
Ten deel wort ingeruimt,] een' troep, aen zijne lijn
Geknoopt, geleiden, als rechtschapene oorloghsloten,Ga naar voetnoot1020-21
Van 't oud Sabijnsche bloet geteelt, en voortgesproten:
Hy zelf verstreckt een troep in sterckheit, en in kracht:Ga naar voetnoot1023
De rot van Amiterne, en 't out Quirijnsch geslacht,
1025[regelnummer]
Mutisce, en Eretum, belommert van olyven,
En kranssen volgen hem, om zijnen troep te stijven:Ga naar voetnoot1025-26
De Lantzaet van Noment, 't Velynsche roozendal,
De Tetricynsche rots, de bergh Seveer, en al
Die Forule, en Kaspeer bewoonen: die zich laven
1030[regelnummer]
Daer Fabaris, Himelle, en Tyber d'oevers schaven:Ga naar voetnoot1030
Die van Latynen, van 't Hortijnsche riddersdom,
En 't koude Nursie gestuurt zijn van alom:
Het volck van Allie, een' misdeelden vliet, gescheiden,Ga naar voetnoot1033
Die neêrvloeit midden door de lantstreeck, en de weiden.
1035[regelnummer]
Hier rammelen zoo veel rondassen, en het veltGa naar voetnoot1035
Beweeght zich onder zoo veel voeten, als men telt
Dat baren in de zee en Libysch marmer rollen,
| |
[pagina 808]
| |
750 mer omtuimelen, wanneer de wreede Orion in de holle golvenGa naar voetnoot750 751 duickt; of als 'er des zomers in den zonneschijn gezwolle airen 752 geroost worden, het zy op het velt van Hermus, of op de gout-Ga naar voetnoot752 753 geele ackers van Lycie.Ga naar voetnoot753 754 Hier na spant Agamemnons Halesus, een vyant des Trojaen-Ga naar voetnoot754 755 schen naems, de paerden voor den wagen, en sleept, Turnus ten 756 dienst, duizent forsse volcken met zich, die geluckigh de Massi-Ga naar voetnoot756 757 sche landouwe met hun egge omkeeren, om wijngert te planten; 758 oock die d'Auruncische Raetsheeren hem van de hooge heuvelsGa naar voetnoot758 759 medezonden, en die aen de Sidicinische zee leggen; en die KalesGa naar voetnoot759 760 verlaten, en die aen Vulturnus, den doorwaetbaren vliet, woont;Ga naar voetnoot760 761 en de straffe Satikuler desgelijcks; en een hoop Oscen: hun geweerGa naar voetnoot761 762 is een lange stock, waer aen zy een taey snoer op hunne wijze vastGa naar voetnoot762 763 knoopen: zy bedecken de slincke hant met een licht schildeken, 764 en loopen 'er met kromme sabels op in. 765 Ghy, o Oebalus, zult in onze vaerzen niet ongenoemt voorby-Ga naar voetnoot765-67 766 gaen, dien Telo, zoo men zeit, (toen hy alree bejaert, Kaprea, het 767 Rijck der Theleboon, bezittende), by de Vlietnymf Sebete won: 768 maer de zoon, met zijn vaders erflanden niet te vrede, verdruckte 769 nu door zijn gezagh wijdt en zijt de Sarasten, en de vlacke veldenGa naar voetnoot769 770 van den Sarnus bewatert; en die de Rufen, en Batulum, en hetGa naar voetnoot770 771 lant van Celenne inhouden; en die de muren van Abelle, vrucht-Ga naar voetnoot771 | |
[pagina 809]
| |
Wanneer Orion, wreet en om het hooft gezwollen,Ga naar voetnoot1038
In woeste golven duickt; of als, by zomerdagh,
1040[regelnummer]
Wanneer uit haeren leeu de zon te steecken plagh,Ga naar voetnoot1040
De zwellende aeren komt op Hermus toppen roosten,Ga naar voetnoot1041
En 't goutgeel Lycisch velt, om d'ackermans te troosten.Ga naar voetnoot1042
En Agamemnons zoon, Halesus, groot van faem,
Een vyant en een vloeck van den Trojaenschen naem,
1045[regelnummer]
Spant, naest aen hem, in 't velt de paerden voor den wagen,
Sleept duizent volcken mê, rechtschapene oorloghsplaegen,Ga naar voetnoot1046
In Turnus dienst en eedt, al gasten, die getrou
Omkeeren met hun eg de Massische landou,
Om wijngerden en wijn te planten: oock braveeren,Ga naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Hier mannen, hem gestuurt van Auruncynsche heeren,
Bewooners van 't geberghte: en die, vervreemt van vrê
En rust, zich legren langs de Sidicynsche zee:Ga naar voetnoot1051-52
Oock, die van Kales komt: die in Vulturnus baden,Ga naar voetnoot1053
Een kil niet dieper dan men veiligh kan doorwaden:
1055[regelnummer]
Satikuler, die straf van aert is, desgelijx:Ga naar voetnoot1055
En een hoop Osken. hun geweer, ten steun des rijx,
Is slechts een lange stock, waeraen de krijghsgezindenGa naar voetnoot1057
Den taeien slingerriem, op hunne wijze, binden:
Indien de lichte schilt een' slagh of steeck verhoe,
1060[regelnummer]
Dan houwt de sabel flux op hunnen vyant toe.Ga naar voetnoot1059-60
Gy Ebalus zult in ons vaerzen niet vergeeten
Voorbygaen, die men zeght dat Telo, vast gezeten,Ga naar voetnoot1062
Als vorst van Kaprea, bedaeght en out bejaert,
By nymf Sebete won: maer dees van strijtbren aert,
1065[regelnummer]
En met zijn vaders erf geensins te vrede, taste
Van zich, en plaeghde alom den zuchtenden Saraste,Ga naar voetnoot1065-66
En 't vlacke velt, waer door de Sarnus vloeit en schiet;
Oock die de Rufen, en het Batulums gebiet,
En 't lant Celenne houdt; en die Abelles heggenGa naar voetnoot1068-69
| |
[pagina 810]
| |
772 baer van appelen, boven zich zien leggen; en gewoon zijn op derGa naar voetnoot772Ga naar voetnoot772-773 773 Duitschen wijze met schichten te schieten, met schorssen van 774 korck het hooft bedecken, met kopere schilden flickeren, en metGa naar voetnoot774 775 stale lemmers blickeren. 776 En ghy, o Ufens, doorluchtigh van naem, en geluckigh in denGa naar voetnoot776 777 oorloogh, wort van Nurse, op den bergh gelegen, naer den krijghGa naar voetnoot777 778 gestiert: uw volck, d'Equikolen zijn byster wilt, en gewoon ge- 779 durigh in bosschen en op het harde klay te jagen. Zy bouwen hetGa naar voetnoot779 780 lant al gewapent, en zijn vermaeckt altijt verschen roof t'huis teGa naar voetnoot780 781 slepen, en op vrybuit te leven.Ga naar voetnoot781 782 Oock komt 'er de Priester van 't Marubische volck, die zijnenGa naar voetnoot782 783 helm met bladeren en den geluckigen olijf verciert; d'oversterckeGa naar voetnoot783 784 Umbro, van Koningk Archippus afgezonden; een die met zangkGa naar voetnoot784-85 785 en hantgebaer adders en Hydren, een stinckende gebroetsel, plagh 786 in slaep te guighelen, haere gramschap wist te streelen, en hareGa naar voetnoot786 787 beten door zijne kunst te heelen; maer kost de wonde van hetGa naar voetnoot787 788 Dardaensche spits niet genezen; nochte het in slaepguighelendeGa naar voetnoot788 789 gezangk, nochte de kruiden op Marsische bergen gelezen, stelptenGa naar voetnoot789Ga naar voetnoot789-90 790 zijne wonden niet. Het woudt van Angitie, Fucijn, met zijnen 791 glazen stroom, de vochte meiren beweenden hem.Ga naar voetnoot791 792 Oock trock Virbius, Hippolytus overschoone afkomst, ten oor-Ga naar voetnoot792 793 loogh: zijn moeder Aricie zont dien braven jongelingk, opgevoedtGa naar voetnoot793 794 in de wouden van Egerie, by d'oevers van Hymet, daer het vetteGa naar voetnoot794 795 altaer van de verzoenbare Diane staet: want men zeit van Hip-Ga naar voetnoot795 | |
[pagina 811]
| |
1070[regelnummer]
En muuren appelrijck zien in de hooghte leggen;
Die, op de Duitsche wijs, met schichten zijn gewent
Te worpen, en, hun hooft met korckschorsse ongeschent
Bewaerende, in het velt met kopre schilden flickeren,Ga naar voetnoot1072-73
Met staele lemmeren in 't licht der zonne blickeren.
1075[regelnummer]
En gy, ô Ufens, groot van naem, geluckigh doorGa naar voetnoot1075
Den oorlogh, wort van Nurse, een' bergh, op 't oorloghsspoor
Naer Mavors toegestuurt. uw volck volhardt in 't bouwenGa naar voetnoot1077
Van zijnen Platbergh, is gewoon in die landouwen,Ga naar voetnoot1078
Gedreven wilt en woest door bosschen heene, op klontGa naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Te jaegen. ieder bout gewapent, hier in 't ront,
Den acker, is gewoon met verschen buit te keeren,
Te leven op den buit, en buuren te schoffeeren.Ga naar voetnoot1082
Oock komt de priester, van 't Marubisch volck geviert,
Die met gezegenden olyf den helm verciert,
1085[regelnummer]
En met het groene loof, helt Umbro, sterck van leden.
Archip de koning zondt hem naer Latinus steden,
Een' die met hantgebaer en zang het addernest
En Hydren, een gebroet, zoo stinckende als de pest,
In slaep kon guighelen, haer gramschap wist te streelen,
1090[regelnummer]
En haere beeten door zijn looze kunst te heelen,Ga naar voetnoot1090
Maer kon geen dootquetsuur van 't fel Dardaensch geweer
Genezen. slaepgezangk noch guighlaers les en leer,
Noch Marsisch kruit en bladt, op bergen uitgelezen,
Zijn bloet niet stulpen, noch zijn wonden niet genezen.Ga naar voetnoot1093-94
1095[regelnummer]
De glazen stroom Fucyn, Angitie, en de stem
Van vochte wateren en woudt beweenden hem.
De schoone Virbius, een neef uit Theseus dye,Ga naar voetnoot1097
Trock mê ten oorelogh. zijn moeder Aricye
Zondt dezen knaep, gevoedt by Egerye in 't woudt,Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Aen d'oevers van Hymet, daer 't outer staet gebout,
Het welck Diane zoent door vet van offerhanden.
Men heeft geheughenis hoe Hippolyt om 't brandenGa naar voetnoot1102
| |
[pagina 812]
| |
796 polytus, hoe hy door zijn stiefmoers treken sneuvelde, 's vadersGa naar voetnoot796Ga naar voetnoot796-97 797 toorne met zijn bloet boette, en door zijn hollende rossen van 798 een gescheurt, wederom in onze lucht, hier om hoogh, in onzeGa naar voetnoot798-99 799 weerelt quam opdonderen, na dat Dianes gunst en heelzame krui- 800 den hem van de doot verweckten. D'almaghtige vader toen toor- 801 nigh, overmits een sterflijck mensch, uit de hel verrezen, weder 802 levendigh voor den dagh quam; smeet zelf Febus zoon, vinderGa naar voetnoot802 803 van zulck een artsenye en wetenschap, met zijnen blixem in den 804 jammerpoel. Maer de gunstige Diane verberght Hippolytus inGa naar voetnoot804 805 heimelijcke plaetsen, en verzent hem in 't bosch van de NymfeGa naar voetnoot805 806 Egerie; daer hy in Italiaensche wouden zijnen tijt eenzaem over- 807 brengt, en van naem verandert, Virbius heet: daer oock de paerdenGa naar voetnoot807 808 met hun harde hoeven, buiten de kerck en heilige wouden van 809 Diane gekeert worden, vermits zy verschrickt voor zeegedroghten, 810 den jongelingk op het boghtige strant uit den wagen smeten. De 811 zoon niettemin mende de moedige paerden over het vlacke velt,Ga naar voetnoot811 812 en rende te wagen naer den krijgh. 813 Turnus zelf, een trots en braef jongelingk, komt daer onder deGa naar voetnoot813 814 treflijcksten aengereden, met de wapens in de vuist, en is het heeleGa naar voetnoot814-15 815 hooft langer dan anderen: zijn hooge helm voert op den drie-Ga naar voetnoot815-16 816 dubbelen kam een Chimeer, die eenen brandenden Etna ter keele 817 uitbraeckt: hoe de vuisten in den strijt gruwelijcker bloet storten,Ga naar voetnoot817-18 818 hoeze wilder en woester vier en vlam spuwt: maer Iö, alree een 819 koe, alree met hair overtrocken, en de horens opstekende, ver- | |
[pagina 813]
| |
Der stiefmoêr, en haer list most sneven, tot een boetGa naar voetnoot1103
Van vaders vloeck, die wraeck eischt van vergoten bloet,Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
En hoe hy op het strant, door 't hollen van zijn rossen,
Gescheurt wiert, en daer na in onze lucht en bossenGa naar voetnoot1106
Om hoogh opdondren quam, toen hem Dianaes gunst
Verweckte van der doot, door heelzaem kruit en kunst.
d'Almaghtige vergramt, naerdien een mensch, verwezen
1110[regelnummer]
Ter sterflijckheit, in 't licht des levens was verrezen,Ga naar voetnoot1109-10
Dreef Febus zoon, den arts, om zulck een kunst en vondt,Ga naar voetnoot1111
Met zijnen blixemstrael naer Plutoos jammergront.
Maer gunstige Diaen verberght in stille stedenGa naar voetnoot1113
Den kuischen Hippolyt, om zijne onnozelheden,Ga naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
In bosch en schaduw van Egerie, daer hy,Ga naar voetnoot1115
In 't Italiaensche woudt, zijn leven eenzaem bly
Gerust en stil verslijt, en d'eerste naem vergeeten,Ga naar voetnoot1117
Om onbekent te zijn, zich Virbius laet heeten.
Daer oock de paerden met hun harde en staele hoef
1120[regelnummer]
Staen voor Dianaes kercke en woudt gekeert, heel droef,Ga naar voetnoot1119-20
Naerdienze om 't zeegedroght verschrickt hun spoor vergaten,Ga naar voetnoot1121
En dezen jongelingk op 't boghtigh strant verlaeten,
Ter aerde smacken uit den wagen, daer hy rijdt.Ga naar voetnoot1123
De zoon ment nietemin de paerden, heet ten strijt,Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Op 't vlacke velt, en streeft ten oorlogh met den wagen.
De brave jongeling, prins Turnus, onverslagenGa naar voetnoot1126
En moedigh, komt'er fier, in 't midden van den stoet
Der grooten, aengereên, gewapent en begroet,
En is met hals en hooft alle anderen te boven.
1130[regelnummer]
Zijn helm met eenen kam, om hoogh in dry gekloven,Ga naar voetnoot1130
Voorzien, wort overdeckt van een Chimeer, die blaeckt,Ga naar voetnoot1131
En eenen Etna, root van gloet, ter keele uitbraeckt.
Hoe fel slaghordens in den veltslagh t'samenhorten,Ga naar voetnoot1133
De vuisten gruwzaemer het bloet ter aerde storten,
1135[regelnummer]
Hoe zy veel wilder en veel woester, dat elck gruwt,
En afschrickt, vier en vlam ten open balge uit spuwt.Ga naar voetnoot1136
Maer Iö, reede een koe, alree met haer betogen,
En steeckende in de lucht haer horens, krom gebogen,
| |
[pagina 814]
| |
820 cierde (als een overtreffelijck blijck van zijnen stam), den beucke-Ga naar voetnoot820 821 laer, die van gout blonck, en daer Argus, de wachter der maeght, 822 en Inachus haer vader, die den stroom uit zijne kruick giet, inGa naar voetnoot822 823 uitgesneden staen. Hem volght een wolck van voetknechten, enGa naar voetnoot823 824 al het velt grimmelt van schiltvoerende troepen; en de jeught vanGa naar voetnoot824 825 Argos, en Auruncische scharen, en Rutulers, en oude Sicilianen,Ga naar voetnoot825 826 en Sakraensche heirkracht, en de Labiscen met hun beschilderdeGa naar voetnoot826 827 rondassen, die de bosschen des Tybers, en den heiligen oever vanGa naar voetnoot827 828 Numikus ploegen, en de Rutulische heuvels met hun kouter bou-Ga naar voetnoot828 829 wen, en die van Circes kaep, en die uit het lantschap, waer overGa naar voetnoot829 830 Jupiter, Anxur gebynaemt, gezagh heeft; en die van Feronie, metGa naar voetnoot830 831 hun groen woudt vermaeckt; en die van het zwarte meir, dat byGa naar voetnoot831Ga naar voetnoot831-32 832 Sature leit; en die van Ufens, den kouden vliet, die zijnen weghGa naar voetnoot832 833 door lage dalen zoeckt, en in zee loopt. 834 Behalve deze komt 'er Kamille, de krijghsheldin, van VolscenGa naar voetnoot834 835 afkomstigh, en voert haer ridderlijcke bende en ruitery in 't blanckeGa naar voetnoot835 836 harnas aen: z'is niet gewoon, gelijck vrouwen, hare hant aen Miner-Ga naar voetnoot836-37 837 ves spinrock en naeikorf te slaen; maer noch maeght zijnde, in 838 den krijgh te leeren harden, en te voet de winden voorby te ren- 839 nen: zy zou wel over de korenairen henevliegen, zonder die te 840 raecken, en in hare vlught niet een tedere air quetsen; of middenGa naar voetnoot840 841 door zee aen de gezwolle baren hangende, heneglippen, zonderGa naar voetnoot841 842 de vlugge zolen eens nat te maecken: al d'uitgelate jeught ver-Ga naar voetnoot842-43 843 wondert zich, van de daecken en op het velt, over haer, en alle | |
[pagina 815]
| |
Vercierde, tot een blijck van zijn' doorluchten stam,
1140[regelnummer]
Den beucklaer, die van gout hier opblonck, als een vlam,
Daer Argus, wachter van de maeght, en oock heur vader,
Godt Inachus, die 't nat giet uit zijn waterader
En groote kruick, met haer voorin gedreven staen.Ga naar voetnoot1141-43
Hy voert een dicke wolck van rustigh voetvolck aen.Ga naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
De velden grimmelen van schilden en van troepen,
De jeught van Argos en Aurunka, hier geroepen,
De Rutuler, Sakraen, en oude Siciljaen,
En zijn Labischen, met bemaelde schilden aen:Ga naar voetnoot1148
Die 's Tybers bosschen en Numikus oevers ploegen,Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
't Geberght des Rutulers met ploegh en zaet vernoegen:Ga naar voetnoot1150
Het volck van Circes bergh, en dat van Anxur komt,
Daer Jupiters gezagh en bynaem Anxur bromt:Ga naar voetnoot1152
Die van Feronie, verquickt met groene wouden:
Die zich by Sature, het zwarte meer, onthouden:Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
En die van Ufens, daer de koude en kille vliet
Zijn kil door dalen zoeckt, en endtlijck zeewaert schiet.Ga naar voetnoot1156
Behalve deze komt, der Volscen spruit, Kamille
De krijghsheldin, en voert, tot slechting van 't geschille,
Haer ridderlijcke bende in 't blancke harnas aen.
1160[regelnummer]
Zy plagh haer hant niet aen Minerves spil te slaen,Ga naar voetnoot1160
En naeikorf, naer den aert der huisselijcke vrouwen:
Maer is, noch maeght, gewoon zich in den krijgh t'onthouwen,
Te leeren harden, en te voet alom gezwint
Te rennen sneller dan de pennen van den wint.Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Zy zou wel over velt en korenaeren vliegen
En streven, zonder aer te quetsen, en op 't wiegen
Der dyning midden door de zee, en over 't ruimGa naar voetnoot1167
Heenglippen, hangen aen de baren, en het schuim,
Oock zonder haere zool te sprengkelen met baren.
1170[regelnummer]
Al d'uitgelaete jeught en zoo veele oorloghsschaeren
Verwondren zich op dack en velt, en alle liênGa naar voetnoot1171
En mans en vrouwen uit haer huis en venstren zien
Nu uit naer dees heldin, terwijlze met haer wapen
Dus heenerijdt. zy staen van verr verbaest en gaepenGa naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Hoe zy haer snelle leên met koninglijck gewaet
En purper rijck bekleet: hoe zy haer vlechten laet
Met eenen gouden haeck ophaecken: hoeze vlugge
Den Lycier koker fier laet wappren op den rugge,Ga naar voetnoot1178
En, naer der herdren wijs, daer Mars heur hart beroert,
1180[regelnummer]
Een groene myrtetelgh op haere veltspeer voert.
| |
[pagina 816]
| |
844 vrouwen zien uit, terwijlze henerijdt, en staen verbaest en gapen, 845 hoeze haer rappe leden heerlijck met Koningklijck purper bekleet;Ga naar voetnoot845 846 hoeze de vlechten met eenen gouden gesp ophaeckt; hoeze eenen 847 Lycischen pijlkoker draeght, en, naer der herderen wijze, eenenGa naar voetnoot847Ga naar voetnoot847-48 848 myrtetack op de spiets voert. |
|