De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
(1932)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 352]
| |
Inhoudt.1 Terwijl Eneas, Anchises en Venus zoon, een man uitmuntende godtvruchtigh en man-Ga naar voetnootr. 1 2 haftigh, na zeven jaren omzwervens, in de Tyrrheensche zee, van Sicilie naer Italie toezeilde,Ga naar voetnoot2 3 zoo wert hy van Eool, den wintgodt, op Iunoos verzoeck, door schrickelijck onweder,Ga naar voetnoot3 4 aen de kusten van Libye gejaeght; en hier op lant tredende, schoot zeven groote Harten,Ga naar voetnoot4 5 en deeldeze uit, onder juist zoo vele schepen, die na het onweder eerst met hem belandden;Ga naar voetnoot5 6 vertrooste zijn afgematte reisgenooten met de hoop der aenstaende ruste, en vermaendeGa naar voetnoot6 7 hen tot stantvastigheit, om voort d'overige moeite uit te harden. Ondertusschen handeltGa naar voetnoot7 8 Venus met Iupiter, over de zaeck van haren Eneas en de Trojanen; en wijt Iuno alle 9 hunne gelede ellenden. Iupiter, in het tegendeel, de lange ry des nootlots ontvouwende,Ga naar voetnoot9 10 verquickt zijn dochters druck, door de hoop der geluckige nakomelingen, en RoomscheGa naar voetnoot10 11 mogentheit. Venus hier door gesterckt, bejegent haren Eneas, die onkundigh van 's lantsGa naar voetnoot11 12 gelegenheit, vast herwaert en derwaert doolde, om dit gewest te bezichtigen: zy ver-Ga naar voetnoot12 13 kuntschapt den Vorst, hoe zijne verstroide schepen behouden zijn, en toont hem Karthago,Ga naar voetnoot13 14 't welck niet verre van hier leggende, vast van Dido gebouwt wiert. Eneas dan, door zijn 15 moeders gunst, van een wolck bewimpelt, gaet te gelijck met Achates naer Karthago toe,Ga naar voetnoot15 16 daer hy zijne mackers behouden ziet aenkomen, en van Dido minnelijck gewelkomt wort.Ga naar voetnoot16 17 Venus evenwel, overmits zy Iunoos onthael nochte de lichtvaerdigheit eener vrouwe nietGa naar voetnoot17-18 18 te veel toe betrouwde, wieghde Askaen, in het woudt van Idalie, in slaep, en vermomde 19 met haer neefs gedaente Kupido, die onder het omhelzen en kussen de Koningin heimelijckGa naar voetnoot19 20 met Eneas minne vergiftighde. Eneas, de godtvruchte en strijtbare oorlooghshelt,
Vervolght van Iunoos wrock, en dolende om te landenGa naar voetnoot22
In 't oude Italie, vervalt, door 't woest geweltGa naar voetnoot23
Der Siciljaensche zee, in 't ende aen Didoos stranden.
25[regelnummer]
Zijn moeder Venus wijst hem 't onbekende padt,
Dat naer Karthago loopt: zy deckt met eene wolcke
Achates, en haer' zoon; die vindt de nieuwe stadt,
En wint Elyzes gunst, ten troost van zijnen volcke,Ga naar voetnoot28
Geberght, en wel onthaelt ter tafel, in 't pallais.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Belust om Trojes val te hooren, en hun reis,Ga naar voetnoot30
| |
[pagina 353]
| |
P. Virgilius Maroos
| |
[pagina 354]
| |
31 Ick speelde wel eer een herdersliet, op een dun riet, en ten boschGa naar margenoot+Ga naar voetnoot31-32, 32 uitgetreden, broght de gebuurlanden zoo verre, datze door hunne 33 vruchtbaerheit den ackerman, hoe gierigh hy oock waere, ver-Ga naar voetnoot33 34 noeghden: een gewenscht werck voor den huisman: maer nuGa naar voetnoot34 35 trompet ick den schrickelijcken oorloogh, en zing van den oor-Ga naar voetnoot35 36 looghsman, die eerst door nootlot van de Trojaensche kustenGa naar voetnoot36 37 gevlught, te Lavinie aen den oever belandde; die door het geweltGa naar voetnoot37 38 der Goden en Junoos onverzetbaren wrock gedreven, zoo lang teGa naar margenoot+ 39 water en te lande omzworf, en zoo veel in den oorloogh overbroght,Ga naar voetnoot39 40 terwijl hy bezigh was met een stadt te stichten, en zijne Goden inGa naar voetnoot40 41 Latium te voeren; waer uit de Latijnen en Vaders van Alba ge-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot41 42 sproten, en daer de hooge muren van Rome gebouwt zijn. O 43 Zanggodin, errinner my d'oirzaecken; wat Godtheit men te naGa naar margenoot+Ga naar voetnoot43 44 quam; of waerom de vergramde Koningin der Goden dien over-Ga naar voetnoot44 45 godtvruchtigen man aen zoo veele zwarigheden holp. Zijn deGa naar voetnoot45 46 Goden in den hemel oock aen zulck een toornigheit onderhevigh?Ga naar voetnoot46 47 De Tyriers hebben gesticht en bewoont het overoude Karthago,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot47 48 van verre recht over Italie, en den mont des Tibers gelegen: eenGa naar voetnoot48 49 maghtige rijcke en overstrijdtbaere stadt. Men zeit dat Juno geeneGa naar voetnoot49 50 landen zoo beminde dan deze stadt alleen, oock zulx, datze minGa naar voetnoot50 51 wercks van Samos, haer geboortestadt, maeckte. Hier hingen haerGa naar voetnoot51 52 wapens: hier stont haer wagen. De Godin begenadighde deze,Ga naar voetnoot52 53 en had alree voorgenomen haer (zoo het nootlot dit eenighsinsGa naar margenoot+ 54 gehengde) tot een vooghdes over alle volcken te zetten. Maer zyGa naar voetnoot54 | |
[pagina 355]
| |
Ick heb met lust voorheene een herderswijs gesteltGa naar voetnootvs. 1
Op eenen dunnen halm, en, tredende op het velt
Ten bossche uit, brogt allengs al 't lant, hierbij gelegen,
Zoo wijt en verre, dat het door zijn' oogst en zegen
5[regelnummer]
Het nau verzaetzaem hart des ackermans vernoeght;Ga naar voetnoot5
Een werck by elck gewilt, die landen bouwt, en ploeght:Ga naar voetnoot6
Nu eens vervaerelijck de krijghstrompet gesteecken,Ga naar voetnoot7
Den krijghsman opgehaelt, die, trots en onbezweecken,Ga naar voetnoot8
Door 't perssend nootlot eerst van 't woest Trojaensche strantGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Gevlught, aen d'oevers van Lavinie is belant;
Die, door 't gewelt der Goôn en Junoos wrock gedrongen,
Zoo lang, te water en te lande, alom besprongen,Ga naar voetnoot12
Most zwerven, en zoo veel in oorloge overbroght;
Terwijl hy pooghde een stadt te stichten door dien toght,
15[regelnummer]
En zijne Huisgoôn voerde in Latiums geweste,
Van waer 't Latijnsche bloet, d'Albaensche en Roomsche veste
Haer' oirsprongk rekenen. ô Zangheldin, ontvou
d'Oirzaecken; wat Godin in 't hemelsche gebou
Gequetst wiert in haer eere, of by wat recht en redenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Der Goden koningin, zoo toornigh, hier beneden
Dat recht godtvruchtigh hooft berockent zoo veel wee,
Zoo veele zwaericheên. zijn zelfs de Goden me,
Uit hunnen aert, zoo wreet, oploopende, en gebeeten!Ga naar voetnoot23
Karthage, een oude stadt, van Tyrus volck bezeten,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Leght verre aen d'overzy van 't Italjaensch gebiet,
Wiens stroom, de Tyber, hier recht over zeewaert schiet;
Een overstrijtbre stadt, vol rijckdom, van vermogen,Ga naar voetnoot27
En die zoo was gezien en aengenaem in d'oogen
Van Juno, dat geen stadt haer ergens meer geviel,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En zy zelf Samos min in eere en waerde hiel.Ga naar voetnoot30
Hier blonck haer wapenhuis: hier stont haer oorloghswagen.
Der Goden koningin nam lust en haer behaegen
Dees stadt [zoo 't Godt ter noot gehengde] in ieders ooghGa naar voetnoot33
Te bouwen tot een' troon der volcken hemelhoogh:Ga naar voetnoot34
| |
[pagina 356]
| |
55 had gehoort, dat een afkomst uit Trojaenschen bloede gesproten,Ga naar voetnoot55 56 namaels de sloten van Tyrus zou verdelgen: dat hier uit eenGa naar voetnoot56 57 wijdtheerschende trots en manhaftigh volck zou opstaen, ten valGa naar voetnoot57-58 58 van Lybie. Zoo lagh het by de Schickgodinnen geschoren. SaturnusGa naar voetnoot58-59 59 dochter was hier voor beducht, en noch indachtigh aen den oor- 60 loogh, die zy de voornaemste eertijts, ten dienst van haer getrouweGa naar voetnoot60 61 stadt Argos, tegens Troje voerde. Oock waren haer d'oirzaeckenGa naar voetnoot61 62 van heure verbolgenheit en gramschap noch niet vergeten. ParisGa naar voetnoot62-63 63 oordeel, en 't ongelijck door 't versmaden van haer schoonheit 64 geleden, staecken haer noch diep in den krop. Zy docht noch aenGa naar voetnoot64 65 't gehate bastertbloet Ganymedes, geschaeckt om zoo hoogh teGa naar voetnoot65 66 zetten. Over al deze dingen verbittert, zoo keerdeze de Trojanen, 67 van het zwaert der Griecken en den ongenadigen Achilles nochGa naar voetnoot67-68 68 overgeschoten, en over al de zee gesolt, verre van Latium; zulcksGa naar voetnoot68-69 69 datze van het nootlot gedreven, menigh jaer op zee, langs alle 70 kusten omzworven. Zoo groot een zwarigheit was 'er aen vast, 71 eer men het Roomsche volck kost planten.Ga naar voetnoot71 72 Naulix gingenze vrolijck, uit het gezicht van Sicilie, t'zeil, enGa naar margenoot+Ga naar voetnoot72 73 bruisden met de kopere voorstevens door de schuimende zee,Ga naar voetnoot73 74 of Juno, van eenen eeuwigen haet in haer harte gewont, mompeldeGa naar voetnoot74 75 dit by zich zelve: zal ick dan uit mijn opzet scheiden, en het op-Ga naar voetnoot75 76 geven? nochte den Koningk der Trojanen uit Italie kunnen keeren?Ga naar voetnoot76 77 quansuis het nootlot belet ons dit. Kost Pallas de vloot der ArgivenGa naar voetnoot77 78 in brant steken, en hen in zee verdrencken, alleen om de misdaetGa naar voetnoot78 | |
[pagina 357]
| |
35[regelnummer]
Maer zy hadde al verstaen dat een Trojaen, gesproten
Uit Dardans bloet, den burgh, de hooghgeboude slotenGa naar voetnoot36
Van Tyrus met gewelt zou sloopen tot ten gront:
Dat een wijt heerschende en manhaftige afkomst stont
Te spruiten uit dien stam, om Libye te stooren.Ga naar voetnoot38-39
40[regelnummer]
Zoo lagh het in 't beleit des hemelraets geschoren.Ga naar voetnoot40
Saturnus dochter, om dien overval ontroert,Ga naar voetnoot41
Was nog indachtigh hoe zy oorlogh had gevoert
Voor Argos, haer beminde en toegewijde wallen
By Troje: oock was het haer geheughnis niet ontvallen
45[regelnummer]
Wat haer verbolgenheit en gramschap haelde in top.Ga naar voetnoot45
Prins Paris vonnis stack noch diep haer in den krop,
En hoe haer schoonheit wiert verschoven, en verlastert,Ga naar voetnoot47
Zoo schendigh. haer viel in hoe Godt Jupijn dien bastertGa naar voetnoot48
Geschaeckt had, haer te spijt, en boven aen gezet.
50[regelnummer]
Verbittert door zoo veel weêrwaerdigheên, beletGa naar voetnoot50
Zy 't overschot van Troje, en 't zwaert der Griecksche heeren,Ga naar voetnoot51
En van Achilles, die zoo streng was, t'huis te keeren;Ga naar voetnoot52
Terwijl het op de zee, langs alle kusten, vastGa naar voetnoot53
Heel wijt van Latium, en jaeren lang in last,
55[regelnummer]
Van 't nootlot wiert gesolt, geschockt van alle kanten.Ga naar voetnoot55
Met dus veel arbeits stont het Roomsche volck te planten.Ga naar voetnoot56
Sicilje miste naeu de vloot uit haer gezicht,
Die bly door 't zeeschuim, als zy 't ancker had gelicht,
Vast heenbruischte, of Jupijns gemael, die in het harteGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Haer leet geduurigh kaeut en overwrockt met smerte,Ga naar voetnoot60
Begon by zich alleen te mompelen, en sprack:
Hoe nu toe? geef ick 't op? en heeft mijn maght een' krackGa naar voetnoot62
Gekreegen? kan ick dan de ballingen en heeren
Van Troje en hunnen vorst niet uit Tuskanen keeren?Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Het nootlot trouwen is ons tegen. kon wel eerGa naar voetnoot65
Minerve d'oorloghsvloot van Argos op het meerGa naar voetnoot66
Verbranden, en in zee verdrincken, slechts om eenen,Ga naar voetnoot67
| |
[pagina 358]
| |
79 van eenen dollen Ajax, Oileus zoon? toenze den blixem zoo snelGa naar voetnoot79 80 uit de wolcken smeet, de vloot verstroide, en de zee door storm-Ga naar voetnoot80 81 winden overendt zette; en hem, die vier en vlam ter doorschoteGa naar voetnoot81 82 borst uitaessemde, met eenen dwarrelwint opgrijpende, tegensGa naar voetnoot82 83 de scharpe steenrots aenklitste: en zal ick, gekent voor KoninginGa naar voetnoot83 84 der Goden, en Jupijns gemalin en zuster, tegens een eenigh volckGa naar voetnoot84 85 zoo menigh jaer oorloogh voeren? Wie zal langer Junoos godtheit 86 aenbidden, of ootmoedigh haer altaren met offerhande vereeren?Ga naar voetnoot86 87 De Godin, heet van verbolgenheit, hier over wrockende, komtGa naar margenoot+Ga naar voetnoot87 88 in Eolie, het vaderlant der stormwinden, en een gewest, dat vanGa naar voetnoot88 89 razende buien zwanger gaet. Koningk Eool breidelt hier door zijnGa naar voetnoot89 90 gezagh, in een woeste spelonck, worstelende winden en bulderende 91 buien, en tuchtightze met boey en kercker. De bulderaers hierGa naar voetnoot91 92 over gestoort, stormen op het slotwerck, dat 'er al de bergh vanGa naar voetnoot92 93 loeit en davert. Eool op den hoogen burgh gezeten, voert hier 94 den scepter, streelt hunne hevigheit, en zet hunne oploopentheitGa naar voetnoot94 95 neder: want zonder dat, zy gingen strijcken met hemel aerde enGa naar voetnoot95 96 zee, en veeghdenze door de lucht hene: maer d'almaghtigeGa naar voetnoot96 97 Vader hier over bekommert, slootze in duistere speloncken, enGa naar voetnoot97 98 leide 'r een gevaert van hooge bergen boven op, en steldeze onder 99 eenen Koningk, die volgens zijnen last den toom zou weten te 100 vieren, en aen te halen. Juno gingk hem ootmoedighlijck aldus aen:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot100 101 Eool, wien de Vader der Goden en Koningk der menschen maght 102 gaf de golven te streelen, en met winden op te blazen; een volck 103 by my gehaet, bevaert de Tyrrhenische zee; voert Ilium met zijneGa naar voetnoot103 | |
[pagina 359]
| |
Om Ajax dolle daet; toenze, in een wolck verscheenen,
Den blixem uit de lucht zoo snel van boven smeet,
70[regelnummer]
De gansche vloot verstroide, en zette wijt en breet
Het water met gedruis van stormwint overende,
En grijpt hem, die vast vier en vlammen, vol elende,Ga naar voetnoot72
Uit zijn doorschote borst en boezem ademt, snel
In eene dwarlinge op, en klitst dien booswicht fel
75[regelnummer]
Op eene scherpe rots? en zal ick, hier ter stede,
Gekent voor koningin van alle Goden, mede
Voor Jupiters gemael en zuster, jaeren langk
Een eenigh volck alleen bevechten, zonder dwangk?Ga naar voetnoot78
Wie zal dan Junoos maght voortaen by 't outer smeecken,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Bewieroocken met geur, en offerhande ontsteecken?
De wrockende Godin, die dus van wraeckzucht brant,
Komt in Eolië, der buien vaderlant,
Een' oort die zwanger gaet van bulderens gezinden.Ga naar voetnoot83
Eool, de koning, toomt de worstelende winden,
85[regelnummer]
En stormen in hun hol, en bystere spelonck,Ga naar voetnoot85
Door zijn gezagh, en tucht, die hen in d'yzers klonck,
En in dit tuchthuis sloot. de buldraers, opgestegenGa naar voetnoot87
En toornigh, stormen hier op slot en grendels tegen,Ga naar voetnoot88
Zoo byster, dat de bergh hier schrickelijck af loeit,
90[regelnummer]
En davert. Godt Eool zit boven onvermoeit,
Als koning, op zijn' troon, en streelt d'oploopentheden,
En zet hun gramschap neêr: want zonder deze reden,Ga naar voetnoot92
Zy gingen strijcken met den hemel, aerde, en zeen,
En veeghdenze met kracht door lucht en wolcken heen:
95[regelnummer]
Maer Godts almogenheit, wiens zorgh zy staen bevolen,Ga naar voetnoot95
Beslootze in duisternisse, en onverlichte holen,
En smeet hun een gevaert van bergen voor de borst.Ga naar voetnoot97
Hy steldeze onder dwangk van eenen heer en vorst,Ga naar voetnoot98
Die, volgens zijnen last, hun zou den breidel vieren,
100[regelnummer]
Den toom aenhaelen, en hen leiden, en bestieren.Ga naar voetnoot100
De bittre Juno heeft hem smeeckend dit vertooght:Ga naar voetnoot101
Eool, die van het hooft der Goden, en den vooght
Der menschen maght ontfingt de golven, als zy razen,
Te streelen, en met wint en stormen op te blazen;
105[regelnummer]
Een volck, by my gehaet, bevaert met zijne vloot
Het water van Tyrrene, en voert, geperst door noot,
| |
[pagina 360]
| |
104 gevlughte Huisgoden in Italie. Nu ga hene, en de stormwindenGa naar voetnoot104 105 met kracht aensarrende, jaegh de schepen in den gront, of ver-Ga naar voetnoot105 106 stroyze van elckandren, en slinger de lichamen over de zee hene. IckGa naar voetnoot106 107 heb gebot over zeven paer overschoone Nymfen, en zal Deiopeie,Ga naar voetnoot107 108 de goelijckste van allen, u ten huwelijck geven en opdragen, omGa naar voetnoot108 109 ten loon uwer verdiensten, al haere dagen met u over te brengen,Ga naar voetnoot109 110 en u vader van een lieve vrucht te maecken. Hier op antwoorde 111 de Wintvooght: o Koningin, ghy hebt slechts te gebieden wat u 112 belieft; ick uw gebodt te gehoorzamen. Ghy zet my in dit gebiedt,Ga naar voetnoot112 113 zoo groot en klein het is: ghy helpt my aen den scepter, en JupitersGa naar voetnoot113 114 gunst: ghy doet my ten banckette by de Goden aenzitten, en 115 schenckt my de vooghdy over wint en weder. Zoo sprekendeGa naar margenoot+ 116 neemt hy zijnen staf, en drijft den hollen bergh op de zijde; enGa naar voetnoot116 117 de stormwinden bersten, als in slaghorde, door d'ope poorte uit,Ga naar voetnoot117 118 en blazen door het aertrijck met een schrickelijck gedruisch. Zy 119 storten op zee. De buien van Oosten en Westen, Zuiden enGa naar margenoot+ 120 Noorden roeren te gelijck al het water om, van den gront op, en 121 jagen de bruizende baren strandewaert aen. Hierop volght het 122 geschrey der mannen, het gonzen der touwen. De wolcken ruckenGa naar voetnoot122 123 terstont den hemel en den dagh uit der Trojanen oogen. Een 124 zwarte nacht stort op zee. De hemel kraeckt van donderslagh op 125 donderslagh, en staet reis op reis in lichten brant van weerlicht 126 en blixem; en de mannen worden overal met de doot gedreight, 127 en zien niet dan de doot voor hun oogen. Terstont wort Eneas 128 kout over al zijn lijf, en beide zijn handen ten hemel opheffende, 129 zeit: o duizentmael geluckiger dan wy waren deze, wien het moghtGa naar voetnoot129 | |
[pagina 361]
| |
Zijn huisgoôn, nauwelijx den brant van Troje ontvloden,
Naer d'Itaeljaensche kust. nu pas op mijn geboden:Ga naar voetnoot108
Ga daetlijck heene, en hits de stormen op met kracht.
110[regelnummer]
Verzinck de gansche vloot: verstroize uit al uw maght,Ga naar voetnoot110
En slinger schip, en vracht, en menschen op de baren.
Ick hebbe alleen de maght, om zeven schoone paeren
Van Nimfen te besteên ten huwelijcke, en zal
Deïopeia, die de goelijckste is van al,
115[regelnummer]
U schencken tot een' loon, op dat zy al de dagen
Des levens met u slijte in echt, naer uw behaegen,
U vader noeme van eene aengenaeme vrucht.
De Wintgodt antwoort haer: ô koningin der lucht,
Het staet aen u Eool te heeten, my te hooren,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Te volgen uwen last. gy hebt my uitgekoren
Tot deze wintvoogdy, zoo groot en kleen die is.
Gy helpt my aen dien staf, en Jovis gunst, en disch,Ga naar voetnoot122
Daer my gebeuren magh met Goôn te bancketteeren.Ga naar voetnoot123
Gy laet my over storm en wint en weêr regeeren.
125[regelnummer]
Zoo spreeckt hy, neemt den staf, en klinckt de holle rotsGa naar voetnoot125
Met kracht op haere zy. de stormvlught berst op GodtsGa naar voetnoot126
Bevel door d'ope poort, en, in slaghorde aen 't razen,
Begint al 't aertrijck door met groot gedruisch te blazen.
Zy storten op de zee. de buien van het west
130[regelnummer]
En oost, en zuid en noort, een ieder roert zijn best
Al teffens 't water om, van onder op. zy jaegenGa naar voetnoot131
Het bruisschend schuim op strant met ongelijcke vlaegen,Ga naar voetnoot132
Gevolght van 't naer geschrey der mannen, nu in rouw,Ga naar voetnoot133
En 't gieren en gegons van takel en van touw.
135[regelnummer]
De wolcken rucken flux den hemel en zijn klaerheit,
Den dagh uit d'oogen der Trojaenen. eene naerheitGa naar voetnoot136
Van nacht en duisternis valt plotseling op 't vlack.Ga naar voetnoot137
De hemel dondert, slagh op slagh, en krack op krack,Ga naar voetnoot138
Staet reis op reis in brant, en weêrlicht, door de straelen
140[regelnummer]
Des blixems: en het volck, dat pas kan adem haelen,Ga naar voetnoot140
Wort alsins met de doot gedreight, en in dien nootGa naar voetnoot141
Verneemt men niets op zee dan naere en baere doot.Ga naar voetnoot142
Een kille koude rijdt Enas door de leden.
Hy heft zijn handen op ten hemel met gebeden:
145[regelnummer]
O duizentwerf en noch geluckiger zijn zy,
| |
[pagina 362]
| |
130 gebeuren, onder de hooge muren van Troje, in 't gezicht hunner 131 ouderen, te sterven. O Diomedes, ghy braefste van alle Griecken,Ga naar voetnoot131 132 moght het my niet gebeuren, voor Ilium, in het velt, om te komen, 133 en van uwe handen te sterven; daer de forsse Hektor door AchillesGa naar voetnoot133 134 geweer; daer de groote Sarpedon sneuvelden? daer Simöis zooGa naar voetnoot134 135 vele schilden helmen en lichamen van dappere mannen onder 136 het water vat, en met zijnen stroom wechsleept? Terwijl hy ditGa naar margenoot+ 137 spreeckt, zoo vat een vliegende Noortsche buy recht in het zeil,Ga naar voetnoot137 138 en jaeght de golven op tot aen den hemel toe. De riemen springen 139 in stucken, de voorsteven went, en het schip wort over stagh 140 gesmeten: hier op verheft zich het water, gelijck een steile bergh. 141 Zommigen hangen boven op de golven: anderen zien het waterGa naar voetnoot141-42 142 gapen, tot op den gront. Het barnt op de platen, dat het bruist. DeGa naar voetnoot142 143 Zuidewint ruckt drie schepen op de blinde klippen. D'ItalianenGa naar voetnoot143 144 noemen de klippen, midden in zee gelegen, zeeouters. De zeeGa naar voetnoot144 145 steeckt haren rugh afgrijsselijck op. D'oostewint drijft 'er drie uit 146 de zee naer het strant toe, op welzant en platen; en slooptze op deGa naar voetnoot146 147 wadden, en beweltze met eenen hoop zants op de drooghten, datGa naar voetnoot147 148 'er byster zuur uit zagh. Een geweldige zee waters slaet voor zijneGa naar voetnoot148 149 oogen in een schip, het welck Lycius en den trouwhartigen Orontes 150 voerde, van voor den boegh tot in het achterschip, zoo dat 'er deGa naar voetnoot150 151 stuurman, over hals over hooft, in het water uittuimelt. De golf slin- 152 gert het schip driewerf rontom, en de draeistroom slockt het in. Hier 153 en daer ziet men eenige menschen op het diepe water zwemmen, 154 en scheepstuigh, luicken en Trojaensche schatten boven drijven.Ga naar voetnoot154 | |
[pagina 363]
| |
Wien 't moght gebeuren voor de poort van Troje, by
En onder d'oogen van hunne ouderen te sneven!
O Diomedes, die de Griecken hebt gesteven,Ga naar voetnoot148
Door uwe dapperheit, moght ick, ô braefste helt!
150[regelnummer]
Dan niet voor Ilium, van uwe hant gevelt,
Ter aerde vallen, daer de vroomen zijn ontslaepen?Ga naar voetnoot151
Daer Hektor leght gevelt, door helt Achilles wapen?
Daer vorst Sarpedon, die zoo groot was, leght gemat?Ga naar voetnoot153
Daer Simoïs, de stroom, zoo veele wapens vat,
155[regelnummer]
Helmetten, en rondas, en lichaemen van braven,Ga naar voetnoot155
En helden, in zijn kil gewentelt, houdt begraven?Ga naar voetnoot156
Zoo kermt hy. eene buy, die uit den noorden blaest,
Vat recht in 't staende zeil, en jaeght de golven haest
Tot aen den hemel toe. de riemen voort in stucken:Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
De boegh gekeert: het schip raeckte over stach, door 't rucken
En perrsen van den vloet, die steil ten hemel vloogh,Ga naar voetnoot160-61
Gelijck een steile bergh. men ziet een deel om hoogh
Op golven in de lucht vast hangen, als een wonder;
En andren zien den gront, waer 't water gaept, van onder.
165[regelnummer]
Het water barnt op zant, en plaeten, dat het bruischt.
Dry schepen worden van den zuidwint, die hier ruischt,Ga naar voetnoot166
Geruckt op rotsen, die geblint zijn van de baren.Ga naar voetnoot167
Het Italjaensche volck noemt doorgaens zeealtaerenGa naar voetnoot168
De rotsen in het hart der zee, en nimmer droogh.
170[regelnummer]
Het water steeckt den rugh afgrijsselijck om hoogh.Ga naar voetnoot170
De wint van 't oosten drijft 'er dry, als uitgelaeten,Ga naar voetnoot171
Uit d'ongestuime zee, op welzant, en op plaeten,
En slooptze op 't ondiep wad, beweltze met veel zant,
Op drooghte en ondiep; een erbarmelijcke stant.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Een vreesselijcke zee, die al haer vinnen roerde,Ga naar voetnoot175
Sloegh 't schip, dat Lycyus en trouwe Orontes voerde,
Van vooren in den boegh, en achteruit, en rooftGa naar voetnoot176-77
En ruckt den stuurman wech, die over hals en hooft
Neêrtuimelt in de zee. de golf met stercke vingeren
180[regelnummer]
Weet drymael 't gansche schip met kracht rontom te slingeren.
De maelstroom slockt het in. men ziet nu hier en daer
De menschen zwemmen in het yslijck zeegevaer.Ga naar voetnoot182
Men ziet'er scheepstuigh, luick, Trojaensche kostlijckhedenGa naar voetnoot183
| |
[pagina 364]
| |
155 Het onweêr had alree dat stercke schip van Ilioneus verslonden,Ga naar voetnoot155 156 en dat van den dapperen Achates, en de schepen, die Abas enGa naar voetnoot156 157 den stockouden Alethes voerden: alle de naden ter zijde onttorntGa naar voetnoot157-58 158 zijnde, en de voegen gapende, zoo loopenze vol waters. 159 Ondertusschen vernam Neptuin door het groot gedruischGa naar voetnoot159 160 d'ontsteltenis der zee, en d'uitgelatenheit des onweders, en hoeGa naar voetnoot160 161 het water tot op den bodem toe omgeroert wiert. Hier over zeerGa naar margenoot+ 162 ontstelt, stack hy zijn hooft, om het onweder te paeien, uit deGa naar voetnoot162 163 diepte om hoogh, en zagh Eneas vloot over de gansche zee ver- 164 stroit, en de Trojanen door water en wint en onweêr in den 165 uitersten noot gebroght; en roock dat dit door zijn zusters JunoosGa naar voetnoot165 166 bedrogh en gramschap byquam: dies riep hy den Oosten enGa naar voetnoot166 167 Westen wint voor zich, en bestrafteze aldus: zijt ghy zoo stoutGa naar margenoot+Ga naar voetnoot167 168 en vermeten op uw geslacht? Ghy winden, durft ghy zee enGa naar voetnoot168 169 lucht, zonder mijnen last, onder een mengelen, en zulck een 170 gewelt aenstellen? Ick zweere men zal u: maer het is best eerstGa naar voetnoot170 171 dit bijstere onweder neêr te zetten: hier na zult ghy my ditGa naar voetnoot171 172 gruwelijck ontgelden. Flucks vertreckt, en zeght dit uwen Ko- 173 ningk: het gezagh over zee en fellen drietant zijn niet hem,Ga naar voetnoot173 174 maer my by lotinge toegekent. Hy heeft, o Oostewint, overGa naar voetnoot174 175 d'afgrijsselijcke steenrotsen, uwe behuizingen, te gebieden. Laet 176 den Wintgodt in dat hof braveren, en in den gesloten kerckerGa naar voetnoot176 177 der winden regeeren. Zoo graeuwt hy, en stilt de holle baren,Ga naar margenoot+ 178 eer het woort uit den mont is, verdrijft de wolcken aen de lucht, 179 en brengt de zon weder te voorschijn. Cimothoë en Triton, teGa naar voetnoot179 | |
[pagina 365]
| |
Vast dobberen. de storm had reede al afgestredenGa naar voetnoot184
185[regelnummer]
Ilioneüs schip, zoo sterck en vast gebouwt,
De dappre Achates kiel, de schepen, toebetrouwtGa naar voetnoot186
Om Abas, en met een Alethes, den stockouden,
Door zee te voeren. och, wat kan hier tegenhouden!Ga naar voetnoot188
De naet, ter zijde onttornt: de voege gaept niet min:Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Dus loopenze alle vol, en nemen water in.
Neptuin vernam terwijl, door 't groot gedruis der stroomen,Ga naar voetnoot191
d'Ontsteltenis der zee; hoe 't onweêr, zonder toomen,
Dus uitgelaeten was, en 't water, nu vervoert,Ga naar voetnoot193
Tot op den bodem toe geheel wiert omgeroert.
195[regelnummer]
Hy quam, ten hoogste ontstelt, van onder opgedoken,Ga naar voetnoot195
Stack 't hooft op in de lucht, om storm en wint te stroocken,Ga naar voetnoot196
En zagh Eneas vloot alom in zee verstroit,
Al 't overschot van Troje in zulck een' noot, als noit,
Door weêr en wint gebroght. hy rieckt dat dit by 't wrockendGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
Gemoedt en loos bedrogh van Juno is berockent,
En roept den oosten wint en Westen, daer hy zit,Ga naar voetnoot201
Bestraftze fel aldus: gy winden, wat is dit?
Zyt gy op uwen stam zoo stout, en zoo vermeeten?Ga naar voetnoot203
Durft gy de zee en lucht, oock zonder dat wy 't weeten,
205[regelnummer]
Dus brouwen onder een? bedrijven dit gewelt?
Ick zweer men zal u dit. maer beter het onstelt
En byster onweêr eerst beslecht in zijne paelen.Ga naar voetnoot207
Gy zult my dit hierna afgrijsselijck betaelen.
Vertreckt op staenden voet. zeght uwen koning aen:
210[regelnummer]
Ick voer de watervorck. de zeevooghdyen staenGa naar voetnoot210
By lotingen aen my: hem zijnze niet bevolen.
Hy magh, ô oostenwint, gebiên in uwe holen,
En bystre stormspelonck, die kent hem voor haer heer.Ga naar voetnoot213
Dat Godt Eool voortaen in zulck een hof braveer',
215[regelnummer]
En zijn geboden stercke in 't tuchthuis van de winden.Ga naar voetnoot215
Zoo graeut hy, en betoomt de bulderens gezinden,
En 't hollende gewelt, eer 't woort is uit den mont,
Verdrijft de wolcken aen de lucht, en brengt terstont
De zon en haeren glans ten voorschijn. twee genooten,Ga naar voetnoot219
| |
[pagina 366]
| |
180 gelijck aenduwende, zetten de schepen af van de scherpe rotsen.Ga naar margenoot+ 181 De Zeevooght zelf lichtze met zijnen drietant op, ontdeckt deGa naar voetnoot181 182 groote zantplaten, stilt de zee, en glipt met zijn gladde wielenGa naar voetnoot182 183 over het water hene: en gelijck, wanneer een ontelbare gemeenteGa naar margenoot+Ga naar voetnoot183 184 in rep en roer, 't onbeschofte graeuw aen 't hollen is, en steenenGa naar voetnoot184 185 en branthout over straet vliegen, daer een dollicheit haer aen-Ga naar voetnoot185 186 voert; indienze dan by geval een' man van eere en aenzien ver- 187 nemen, zoo zwijgenze, en geven gehoor. Hy regeert hun onge-Ga naar voetnoot187 188 stuimigheit met beleefde woorden, en streelt hunne hevigheit:Ga naar voetnoot188 189 Aldus gingk al dat zeegedruis leggen, zoo ras de Vader de paerden 190 mende, hun den teugel vierde, en op zijnen wagen door deGa naar voetnoot190-91 191 heldere lucht varende en voortvliegende, over de baren henezagh. 192 De vermoeide gasten van Eneas geven zich in aller yl naer hetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot192 193 lant toe, dat hun naest leit, en zetten het op de kust van LibyeGa naar voetnoot193 194 aen. In eenen diepen inham leit een plaets, daer een eilant dwers 195 voor leggende, al het water, dat uit der zee komt, op zijn zijdenGa naar voetnoot195 196 schut, en van binnen een haven en krommen boezem maeckt:Ga naar voetnoot196 197 van weerzijde staen geweldige steenrotsen, en een dubbele ry van 198 klippen steigert met hare kruin zoo hoogh in de lucht, dat men 199 daer voor storm en onweder veiligh en stil, oock ruim genoech, 200 achter leggen magh: van boven schemert het boschloof, en eenGa naar voetnoot200 201 zwart wout helt met zijn nare schaduwe over het water: van voreGa naar voetnoot201 202 duickt een spelonck onder d'overhellende klippen, daer vanGa naar voetnoot202 203 binnen zoet water en zitplaetsen, van natuur uit steen gewrocht, 204 in gevonden worden: een verblijf voor de Nymfen. Hier hoevenGa naar voetnoot204-5 205 geen moegevare schepen aen gemaert, of voor ancker te leggen. | |
[pagina 367]
| |
220[regelnummer]
De nimf Cimothoë en Triton, duwen, stooten
En zetten te gelijck nu 't een dan 't ander schip,
Dat vast zit, en gestrant, van banck, en scherpe klip.
De Zeegodt lichtze zelf met d'ongelijcke tandenGa naar voetnoot223
Der vorcke op, stilt den storm, ontdeckt de plaet en zanden,Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Glipt luchtigh met de raên op 't effen water heen:
En eveneens gelijck, daer 't volck raeckt op de been,
Met grooten toeloop, en het woeste graeu aen 't hollen,
Men branthout steen en puin ziet wentelen, en rollen,
En vliegen; een geweer, waermê de razernyGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Haer bende wapent: komt dan by geval hier by
Een man van eere en staet, zoo zwijgenze al te gader,
En geven hem gehoor. hy toomt, gelijck een vader,
Hunne ongestuimigheit met zijn beleefde tong,
En streeltze, en zetze neêr. dus zagh men, op een' sprong,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Dit gruwzaem zeegedruis en waterspoock bedaeren;Ga naar voetnoot235
Na dat de vader komt te wagen op de baren,
Zijn waterpaerden ment, hun los den teugel viert,
En, d'oogen slaende op 't vlack, door d'ope zeelucht zwiert.Ga naar voetnoot238
De moede gasten van den vorst Eneas geven
240[regelnummer]
Zich voort naer 't naeste lant, en zetten het, en streven
Recht toe naer Libyen en d'overzeesche kust.Ga naar voetnoot240-41
Hier schiet een inham diep naer binnen, die gerust
En stil is, aengezien een eilant, dwers gelegen
Voor dezen boezem, als de watren zich bewegen,
245[regelnummer]
De golven uit der zee op zijne lenden stuit,
En loopt, met eene boght gekromt, van binnen uit
Op eene haven, daer van weerzy hooge rotsen,Ga naar voetnoot246-47
Een dubble ry van steen en klippen, wolcken trotsen,Ga naar voetnoot248
En steigren naer de lucht, daer ieder op de kust,
250[regelnummer]
By storm en byster weêr, magh havenen gerust,Ga naar voetnoot250
En veiligh schuilen. van de toppen scheemren boomenGa naar voetnoot251
En boschloof tegens 't licht. de naere schimmen komenGa naar voetnoot252
Ten zwarten woude uit, dat naer 't water overdruipt.Ga naar voetnoot253
Van vore duickt een hol, dat in de steenrots kruipt,
255[regelnummer]
Die neêrhangt: binnen is zoet water om te koelen.Ga naar voetnoot255
Hier wrocht Natuur uit steen natuurelijcke stoelen;
Een huis en lustverblijf voor zeenimfe en dien aert.Ga naar voetnoot257
Hier leght geen moede kiel noch zeejaght aengemaert,
| |
[pagina 368]
| |
206 Hier quam Eneas aen met zeven zeilen, uit al de vloot by eenGa naar voetnoot206-7 207 vergadert: en de Trojanen sprongen graegh op het gewenschteGa naar voetnoot207 208 lant, om ververssing te zoecken, en gingen doornat en zieck van 209 ongemack ter zee geleden, op het strant nederleggen. Achates 210 was d'eerste, die vier uit keien in dorre bladeren klinckende,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot210 211 daer drooge tacken en rijs rontom leide, en het tonder ontvonckte.Ga naar voetnoot211 212 Toen haelden de vermoeiden het koren, van zeewater bedorven, 213 en 't gereetschap haestigh voor den dagh, om het veltgewas byGa naar voetnoot213 214 't vier te droogen, en met steenen te breken en te malen. Eneas 215 klimt ondertusschen op een steenrots, en ziet eens de geheele 216 zee over, zoo verre als hy zien kan; om te vernemen, waer 217 Antheus ergens van het onweder gesolt wort, of de Frygiaen-Ga naar voetnoot217 218 sche galeassen, met dubbele ryen riemen; of Kapys; of waerGa naar voetnoot218 219 Käikus wapens achter op om hoogh hangen. Maer hy verneemtGa naar voetnoot219 220 nochte schip nochte schips gelijck; en ziet op den oever drieGa naar voetnoot220 221 verdwaelde harten, van heele kudden gevolght, en een langeGa naar voetnoot221 222 troep gaet in de dalen weiden. Toen bleef hy staen, nam zijnen 223 boogh en de pijlen, die de getrouwe Achates droegh, en schoot 224 eerst de voorsten, die den kop en getackte horens in de luchtGa naar voetnoot224 225 staken; daer na anderen, en verstroide met zijn schieten al denGa naar margenoot+ 226 hoop, in het ruige woudt; en ruste niet, eer zeven van de grootstenGa naar voetnoot226 227 ter aerde geschoten, het getal met de schepen overeen quam.Ga naar voetnoot227 228 Toen gingk hy naer de haven toe, en deeldeze onder de gastenGa naar voetnoot228 229 om; oock den wijn, van den goeden Helt Acestes op den oeverGa naar voetnoot229 230 van Sicilie gevaet, en hun op hun vertreck geschoncken. Toen 231 verzachte hy het hartewee zijner mackeren met dusdanige woor- 232 den: o reisbroeders, die (want ons is noch niet vergeten wat wyGa naar margenoot+ | |
[pagina 369]
| |
Of rijdt op anckertou. Eneas, na'et bedaerenGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
Der zee, quam hier, verzelt met zeven schepen, vaeren.
De Troischen springen graêgh op 't lang gewenschte lant,Ga naar voetnoot261
Zien naer ververschinge uit, en rusten op het strant,
Heel zieck van ongemack, hun moede leên met eenen.Ga naar voetnoot262-63
Achates, flux te werck, klinckt vier uit kaizelsteenen,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Ontvonckt de dorre blaên, en tonder, vlijt 'er rijs
En drooge tacken om het voedtsel en de spijs
Der hongerige vlamm'. toen haelden d'afgezworvenGa naar voetnoot265-67
Gereetschap voor den dagh, en graen, van 't nat bedorven,
Om d'ackervrucht by 't vier te droogen, en met een
270[regelnummer]
Te maelen met den kay, te breecken met den steen.
Eneas klimt terwijl, uit deernisse en medoogen,Ga naar voetnoot271
Een zeeklip op, en ziet, zoo wijt een mensch kan oogen,
Al 't water over, of hy zien kon waer de plas
En 't onweêr Antheus solt, of Troische galeas,
275[regelnummer]
Met dubbel roeituigh, voor twee ryen roeiers knaepen;Ga naar voetnoot275
Of Kapys; ofte waer Kaïkus met zijn wapen,
Dat achter uitpraelt, zwerft: maer ziet op deze wijckGa naar voetnoot277
Niet een van al de vloot, noch schip, noch schips gelijck.
Hy ziet 'er, langs het strant, dry harten afgescheiden,
280[regelnummer]
Gevolght van drift by drift; een' langen troep gaen weidenGa naar voetnoot280
In dalen. hy staet stil, grijpt flux den boogh, en vat
De pylen, die de trouwe Achaet gedragen had,
En schiet de voorsten eerst, die hunne horens heffen
Met tacken in de lucht. toen ging hij andren treffen,
285[regelnummer]
Tot dat hy al den hoop met snorren van zijn rietGa naar voetnoot285
Verstroide in 't ruige woudt. de schutter ruste niet
Eer 't grootste zevental gevelt lagh, en gegreepen,
De hartevangst in 't endt gelijck stont met de schepen.
Zoo treet hy havenwaert, en deelt dien verschen buit,
290[regelnummer]
De harten, onder 't volck en zijne gasten uit,
Oock wijnen, die de helt, de goede Acestes, vaette,
Op 't Siciljaensche strant, en, gaefrijck uit der maete,Ga naar voetnoot292
Hun in 't vertrecken schonck. hierna verzachte hy
Der mackren hartewee aldus, getroost en bly:
295[regelnummer]
O reisgebroeders, die [want ons is niet vergeeten
| |
[pagina 370]
| |
233 voor dezen overbroghten) grooter zwarigheden uitstont; GodtGa naar voetnoot233 234 zal ons oock hier in een blijde uitkomst verleenen. Ghy voert 235 dicht langs de bassende Scylle en vreesselijck huilende steenrotsenGa naar voetnoot235 236 hene: ghy bezocht de klippen van Polyfeem, den Reus. GrijptGa naar voetnoot236 237 weder eenen moedt; zet angst en droefheit aen d'een zijde: hetGa naar voetnoot237Ga naar voetnoot237-38 238 zal u misschien vermaecken, hier namaels aen te gedencken. Door 239 zoo veelerleie gevallen, door zoo groote zwarigheden streven wyGa naar voetnoot239 240 naer Latium, daer ons een geruste woonplaets by nootlot be-Ga naar voetnoot240 241 schoren is: daer het ons vry staet een nieuw Rijck en Troje teGa naar voetnoot241 242 stichten: volhardt slechts, en wacht op een beter. Zoo spreecktGa naar voetnoot242 243 hy, en ontstelt van geweldige bekommeringen, toont een blyGa naar voetnoot243 244 gelaet, en kropt zijne droefheit in. Zy gaen het wiltbraet en deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot244 245 maeltijt bereiden, stroopen het vel van de ribben, en halen 'er 't 246 gewey uit. Zommigen houwen het vleesch in stucken, en stekenGa naar voetnoot246 247 het noch lillende aen het spit. Anderen zetten ketels op strant,Ga naar voetnoot247 248 en stoken 'er vier onder. Daer na sterckenze 't lijf, en in 't gras 249 leggende, bancketteeren van 't vette wiltbraet, en zetten 'er eenenGa naar voetnoot249-50 250 kroes vernen wijn op. De honger aldus geboet, en de tafels opge-Ga naar voetnoot250 251 nomen, zoo beginnenze in 't langk en breet van hun verdoolde 252 mackers te spreken; en twijfelen, tusschen hoop en vrees, ofze 253 levendigh of doot zijn, en ofze hooren, hoemen om hen roepe.Ga naar voetnoot253 254 Inzonderheit steent de godtvruchtige Eneas om het ongeval van den 255 dapperen Orontes; nu om Amykus; dan om de schrickelijcke fortuinGa naar voetnoot255 256 van Lykus; nu om den stercken Gyas; dan om den stercken Kloanthus. 257 En nu liep dit ten einde, wanneer Jupiter op de tinne des hemelsGa naar voetnoot257 258 stont, en om hoogh uit de lucht de scheeprijcke zee, den vlacken 259 aertbodem, stranden en breetstreckende volcken overziende, opGa naar voetnoot259 | |
[pagina 371]
| |
Hoe wy den tijt voorheene in jammeren versleeten,]Ga naar voetnoot296
Noch grooter zwaericheên met my hebt uitgehardt;Ga naar voetnoot297
De hemel zal ons nu oock redden in dees smert.
Gy voert kloeckhartigh, langs 't gebas van Scylles honden,
300[regelnummer]
Langs 't vreesselijck gehuil van rotse en steene gronden,
Den strantreus Polyfeem en zijne klip voorby:
Hervat den moedt: zet angst en droefheit aen een zy:
Het zal u mogelijck hier namaels noch verquicken
Te dencken aen uw leedt. door allerhande schricken,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Door zoo veel zwaericheên genaecken wy de kust
Van Latium, daer ons het nootlot stilte en rustGa naar voetnoot306
En erf beschoren heeft: daer 't vry sta ons t'onthouwen,Ga naar voetnoot307
Een ander koningkrijck en Trojen op te bouwen.
Volhardt slechts, en verwacht hierna een' beter staet.
310[regelnummer]
Zoo spreeckt hy, toont hun alle een rustigh bly gelaet,Ga naar voetnoot310
Ontveinst zijn zorgh en smert, en houdt de droefheit binnen.
Men maeckt het wiltbraet reedt: de maeltijt zal beginnen.
Zy stroopen 't vel van 't vleesch, en haelen, naer den eisch
't Gewey van binnen uit. een ander houwt het vleisch
315[regelnummer]
Aen stucken: d'ander steeckt het lillende aen de speten,
Zet ketels op het strant: men ziet'er andren zweetenGa naar voetnoot316
Om onder 't kopren vat 't ontsteecken vier te voên.Ga naar voetnoot317
Daerna het lijf gesterckt, en, leggende in het groen,
Het vette wilt gebrast, en wijn, om 't hart te vroomen,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Gedroncken. dus verzaet, de tafel opgenomen,Ga naar voetnoot320
Begint men van de maets te kouten, die op zee
Noch zwerven, tusschen hoop en vrees in hartewee;Ga naar voetnoot322
Of deze in 't leven zijn, of doot: en ofze oock hooren
Hoe ieder om hen roept. Eneas, uitgekorenGa naar voetnoot323-24Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Om zijn godtvruchtigheit, beklaeght'er boven alGa naar voetnoot325
Orontes, Amykus, dan Lykus ongeval
En ramp, ter zee bezuurt, dan Gyas, en Kloanthe,
Twee vroome mannen, daer het weêr zich tegens kantte.Ga naar voetnoot328
Dus endighde het mael, als vader Jupiter
330[regelnummer]
Op 's hemels tinne stont, en, uit de lucht van verr',
De baren over zagh, die zeil en kielen draegen;
Den vlacken aerdtboôm, strant, en kusten, dicht beslagenGa naar voetnoot332
| |
[pagina 372]
| |
260 het Rijck van Lybie bleef staroogen; en Venus, bedruckt en metGa naar voetnoot260 261 tranen in hare blinckende oogen, hem, die vast over Eneas in zijnGa naar margenoot+Ga naar voetnoot261 262 harte bekommert was, aldus aensprack: o ghy, die eeuwighlijck 263 over Goden en menschen heerscht, en hen met uwen blixem in 264 ontzagh houdt; waer in heeft zich mijn Eneas, waer in hebben 265 zich mijne Trojanen zoo zeer tegens u kunnen vergrijpen, dat men, 266 om hen buiten Italie te houden, hun, die zulck een afbreuck leden,Ga naar voetnoot266 267 de geheele weerelt te naeu maecke? Zeker ghy beloofde, dat na 268 verloop van jaren, de Roomsche Vorsten weder van Teucers stamGa naar voetnoot268 269 gesproten, uit hun zouden herkomen, om alleen over zee en aertrijkGa naar voetnoot269 270 te regeeren. o Vader, waerom verandert ghy in uw voornemen? 271 Ick trooste vast my zelve hier mede, over den ondergangk enGa naar voetnoot271 272 droeven val van Troje, en zette hun toekomende geluck tegensGa naar voetnoot272 273 dit ongeluck. Nu treet de zelve wederspoet noch deze mannenGa naar voetnoot273 274 op de hielen, die door zoo menigerleie zwarigheden gedreven 275 komen. O grootmaghtighste Koningk, wat zal het einde van hunne 276 zwarigheden wezen? Antenor midden door Griecken ontslopen,Ga naar voetnoot276 277 kost wel tot in den boezem van Illyrikum deurbooren, en veilighGa naar voetnoot277 278 in 't binnenste van het Rijck der Liburnen, en boven den oirsprongk 279 van Timavus optrecken; daer het meir door negen monden 280 schrickelijck steil uit den bergh geborsten, over ackers en veldenGa naar voetnoot280 281 henebruizende, al het lant rontom in eene bare zee zet. Hier 282 stichtte hy evenwel de stadt Patavie, sloegh zich daer met zijne 283 Trojanen neder, noemde het volck naer zijnen naem, plantte daerGa naar voetnoot283 284 de Trojaensche wapens, en gerust neergezeten, leeft 'er in vrede: 285 maer wy, uw eige afkomst, wie ghy den hemel, uw hof, beloofde,Ga naar voetnoot285 | |
[pagina 373]
| |
Met volcken, wijdt en zijt alom van een gestroit;
En op het Libysch rijck zoo stip bleef zien als oit;Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Wien Venus, al bedruckt, met traenen in haere oogen,Ga naar voetnoot335
[Terwijl de vader met Eneas was bewogen,]Ga naar voetnoot336
Dus aensprack, daer hy stont: ô goede vader, gyGa naar voetnoot337
Die eeuwigh over Goôn en menschen heerschappy
Met uwen scepter voert, ontferm u om mijn traenen.
340[regelnummer]
Waer heeft Eneas oit, waer hebben mijn Trojaenen
Zich dus misgreepen aen de hooghste majesteit,
Dat al de weerelt hun te naeu wort, en ontzeit,Ga naar voetnoot342
Om hen, die stoot op stoot en zulck een neêrlaegh leden,Ga naar voetnoot343
Te houden buiten 't rijck, en d'Italjaensch steden?
345[regelnummer]
Gewis gy had belooft dat, na verloop van tijt,
De Roomsche vorsten noch, uit Teucers stam, gewijtGa naar voetnoot346
Om over aerde en zee en alle volck en stroomen
Alleen te heerschen, weêr te voorschijn zouden komen.
O vader, waerom houdt u raetslot geene stê?Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Ick trooste mijn gedult van tijt tot tijt hiermê,Ga naar voetnoot350
Na Trojes ondergangk en jammerlijck verpletten,
Om door 't genaeckend heil dien druck van 't hart te zetten:
Nu treet het zelve leedt den mannen op den hiel,Ga naar voetnoot353
Wien vlught en ballingschap alom zoo lastigh viel.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Almaghtige Monarch, waer zal hun jammer enden?
Antenor, midden door out Griecken, en hun benden,
Ontsloopen, boorde door Illyrikum wel heen
Tot in Liburne toe, quam ongestuit met een
Noch boven d'ader van Timavus ingetogen,
360[regelnummer]
Daer 't schuim door drymael dry vlietmonden komt gevlogen,Ga naar voetnoot358-60
Uit klippe en steenrots berst, zoo vreeslijck dat het ruischt,
En over 't vlacke velt en ackers heenebruischt,
Al 't omgelegen lant in 't water zet. hier bouwde
Hy zijn Patavien, en sloegh, met zijn vertroudeGa naar voetnoot364
365[regelnummer]
Van Troje, zich hier neêr. hy noemde dezen oortGa naar voetnoot365
En 't volck naer zijnen naem, hing Trojes wapens voort
Hier aen de posten op, en leeft'er stil in vrede:Ga naar voetnoot367
Maer wy, uw eigen bloet, wien gy voorheen de stedeGa naar voetnoot368
Des hemels, en uw hof beloofde, worden vastGa naar voetnoot369
| |
[pagina 374]
| |
286 worden na zware schipbreuck, 't is gruwelijck, door den wrock vanGa naar voetnoot286-87 287 een eenige verraden, en verre van d'Italiaensche kusten vervoert. 288 Kroont ghy de godtvruchtigheit zoo? Zet ghy ons bloet zoo opGa naar voetnoot288 289 den troon? De Vader der Goden en menschen haer aenlachendeGa naar margenoot+ 290 met zijne oogen, waer mede hy lucht en weder doet opklaren, 291 kuste zijn dochter, en sprack: o Cythereesche Koningin, vreesGa naar voetnoot291 292 niet: al wat den uwen by nootlot beschoren is, dat staet vast. Ghy 293 zult Lavinie, de beloofde stat, met uw eigene oogen zien, en den 294 grootmoedigen Eneas hemelhoogh en tot in de starren verheffen.Ga naar voetnoot294 295 Ick blijf noch by mijn voorgaende opzet; en wil wel (naerdien ghyGa naar voetnoot295 296 dit zoo zeer ter harte treckt) ront tegens u gaen, en u in 't breedeGa naar voetnoot296 297 ontvouwen, hoe het in mijnen geheimen raet geschoren leit. HyGa naar voetnoot297 298 zal in Italie een vreesselijck oorloogh voeren, forsse volcken ver-Ga naar voetnoot298 299 pletten, en de Rutulen overwonnen, en Latium drie jaren bezetenGa naar voetnoot299 300 hebbende, steden en muren stichten, en zijnen onderzaten goedeGa naar voetnoot300 301 wetten voorschrijven. Maer het kint Askaen, nu slechts met eenenGa naar voetnoot301 302 bynaem Iülus genoemt (want het hiet Ilus, zoo lang de staet enGa naar voetnoot302 303 het Rijck van Ilium noch duurden) zal dertigh jaren langk regeeren, 304 den stoel van Lavinie verzetten, en het lange Alba dapper stercken.Ga naar voetnoot304. 305 Daer zal Hektors afkomst, drie hondert volle jaren, den scepterGa naar voetnoot305 306 voeren, tot dat Ilia, de Koningklijcke Non, by Mars zwanger, tweeGa naar voetnoot306-8 307 kinders t'eener draght voortbrenge. Romulus, van een rosse wol- 308 vinne gezooght en opgekoestert, zal naderhant de heerschappy | |
[pagina 375]
| |
370[regelnummer]
Na zwaere schipbreuck, och 't is schricklijck, noch belast,Ga naar voetnoot370
En door den bittren wrock van eene alleen verraeden,
Van d'Italjaensche kust vervoert op vreemde paden.
Is dit de scepter, dien godtvruchtigen belooft!Ga naar voetnoot373
Zet gy ons bloet aldus de rijckskroon op het hooft!
375[regelnummer]
De vader van de Goôn en menschen, toen bewogen,
Zagh zijne dochter aen met blijde en minzaeme oogen,
Waermede hy de lucht en hemel heldren kan,Ga naar voetnoot377
En kuste haer, en sprack: mijn dochter, schutsvrou vanGa naar voetnoot378
Uw Cyprus, vrees niet meer: al wat zoo lang te voren
380[regelnummer]
By nootlot is bestemt, uwe afkomste eens beschoren,
Staet vast, en onbeweeght. gy zult, het zal geschiên,Ga naar voetnoot381
Lavinie de stadt, u toegezworen, zienGa naar voetnoot382
Met eigene oogen, en Eneas eer beseffen,Ga naar voetnoot383
En zelf dien dappren helt met eere en prijs verheffen
385[regelnummer]
Tot aen de starren toe. ick blijf by mijn besluit,
Als eertijts, en begeer, [naerdien uw droefheit spruit
Uit zorge, die u knaeght,] u breet te laeten hooren
Hoe dit in mijnen raet hier boven leght geschoren.
Hy zal Italie beoorlogen met kracht,
390[regelnummer]
Verpletten 't forsse volck, het Rutulers geslacht
Verwinnen, Latium, dry jaeren lang bezeten,Ga naar voetnoot391
Vol steden stichten, en zijne onderdaenen weeten
Te stuuren door zijn wet, en zeden, vry van leedt.
Maer 't kleene kint Askaen, dat nu Iülus heet
395[regelnummer]
Met eenen bynaem, [want het Ilus hiet, zoo lange
De staet van Ilium en 't rijck noch was in zwange,]Ga naar voetnoot396
Zal dertigh jaeren langk regeeren achter een,
Den zetel van Lavijn verzetten elders heen,Ga naar voetnoot398
Lang Alba stercken, en met vestinge bewaeren.Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Daer zal dan Hektors bloet dryhondert volle jaeren
Den scepter voeren, tot dat Ilia berucht,Ga naar voetnoot401
Een koningklijcke non, en zwanger van een vrucht
By Mars, haer tweelingen zal baeren, door zijn minne:
En Romulus, gezooght gequeeckt van een wolvinne,Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
En ros wolvinnevel, zal na de heerschappyGa naar voetnoot405
| |
[pagina 376]
| |
309 over het volck rustigh aenvaerden, de strijtbare stadt bouwen, enGa naar voetnoot309 310 de burgers, naer zijnen naem, Romainen noemen; wien ick toeleggeGa naar voetnoot310 311 een eeuwighdurende gebiet, van plaetse nochte tijt bepaelt: ja deGa naar voetnoot311 312 verbitterde Juno zelf, die nu, uit angst voor hare stadt Karthago, 313 hemel aerde en zee tegens den Trojaen oprockent, zal zich beterGa naar voetnoot313 314 beradende, het Roomsche volck, tot den tabbert en de heerschappyGa naar voetnoot314 315 der weerelt geboren, met my helpen opqueecken: dat is mijn wil.Ga naar voetnoot315 316 Na verloop des tijts zal het gebeuren, dat het huis van AssarakusGa naar voetnoot316 317 Phthie en het doorluchtigh hof van Mycenen onder slavernye 318 brenge, en over 't verwonnen Argos regeere. Julius Cezar, eenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot318 319 Trojaen, naer den grooten Julus genoemt, en uit dien braven stamGa naar voetnoot319 320 gesproten, zal zijn gezagh met den Oceaen, zijne faem met deGa naar voetnoot320-21 321 starren bepalen: en ghy zult gerust van harte, hem, met den roofGa naar voetnoot321-22 322 van Oosten geladen, namaels in den hemel onder de halve Goden, 323 verwellekomen. Oock zal men hem dan met kerckbeloften paeien,Ga naar voetnoot323 324 en na het opschorten der bloedige oorlogen, zachter tijden beleven. 325 Vesta, de grijze Trouw, en de gebroeders, Quirijn en Remus,Ga naar voetnoot325 326 zullen de vierschaer spannen: de heilooze poorten des oorlooghsGa naar voetnoot326 327 met yzer en stael wel dicht toegesloten worden: de godtloozeGa naar voetnoot327 328 Razerny, van binnen op wreede wapens gezeten, en met hondert 329 kopere knoopen d'armen op den rugh gevleugelt, zal schrickelijckGa naar voetnoot329 330 schuimbecken met haren bloedigen muil. Zoo sprekende, zent hy 331 Merkuur, Majas zoon, van boven, op dat het lant en nieuwgeboudeGa naar voetnoot331 | |
[pagina 377]
| |
Aenvaerden over 't volck. de strijtbre stadt zal hy
Dan bouwen, en het volck, op dezen burgh gezeten,Ga naar voetnoot407
Naer zijnen eigen naem alleen, Romainen heeten,
Wien ick bescheere een rijck, dat eeuwigh blinckt, en straelt,Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Een eeuwigh hooftgebiet, van grens noch tijt bepaelt:Ga naar voetnoot410
De bittre Juno, die, bevreest voor haer Karthage,
Nu hemel aerde en zee oprockent, plaegh op plaege
Den Troischen toedrijft, zal zich endelijck beraên,
En 't Roomsche volck, dat, met den staetsitabbert aen,
415[regelnummer]
Ter heerschappye van de weerelt is gekoren,
Met my aenqueecken. dat 's mijn wil: dus is 't geschoren.
Na veele jaeren zal 't gewis gebeuren, dat
Assarakus geslacht Mycene, d'oude stadt,
En haer doorluchtigh hof, en Pthie zelf verheere,Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
Den burgh van Argos temme, en over hen regeere.Ga naar voetnoot420
De dappre JULIUS, of CESAR, een Trojaen,
Genoemt naer een' Iul, die stormen uit kan staen,Ga naar voetnoot422
En uit dien braven stam gesproten, zal de straelen
Van zijn gezagh met al den Oceaen bepaelen,
425[regelnummer]
Met starren zijne faem. gy zult, gerust en bly,
Hem, met den roof van 't ooste en zulck een heerschappyGa naar voetnoot426
Geladen, namaels in den hemel by de vroomen,Ga naar voetnoot427
En onder halve Goôn, om hoogh bewellekoomen.
Dan wort hem kerckbelofte en offer toegewijt:
430[regelnummer]
Dan rust het bloedigh zwaert, in eenen gouden tijt.
Vrou Vesta, oude Trouw, Quiryn en Remus spannen
De vierschaer. d'oorlogh wort ter kerckdeure ingebannen,Ga naar voetnoot432
Die met metael en stael en boom geslooten wort.Ga naar voetnoot433
De helsche Razerny, niet langer uitgestort,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Zit binnen op 't geweer, getuchtight, en geteugelt,Ga naar voetnoot435
Met hondert knoopen van metael wel vast gevleugelt,
De handen op den rugh, en schuimbeckt, briescht verwoet,
En braeckt uit haeren balgh gezopen menschenbloet.Ga naar voetnoot438
Zoo spreeckt hy, zent Merkuur, nimf Majaes zoon, van boven,
440[regelnummer]
Op dat Karthage en 't lant, vol nieugeboude hoven,Ga naar voetnoot440
| |
[pagina 378]
| |
332 Karthago den Trojanen verblijf en huisvestinge gunnen; en Dido,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot332 333 des hemelraets onkundigh, hen niet buiten haer grenzen houde.Ga naar voetnoot333 334 Hy vlieght door de ruime lucht, op de riemen zijner vleugelen,Ga naar voetnoot334 335 strijckt terstont op den bodem van Lybie, en verrichtzijnen last. De 336 Punische ingezeten leit, Godt woud's, zijn onbeschoftheit af, en deGa naar voetnoot336 337 Koningin inzonderheit wort mewarigh, en den Trojanen toegedaen.Ga naar voetnoot337 338 Maer de godtvruchtige Eneas, 's nachts met veelerleie bekom- 339 meringen bezigh, neemt voor met de zon, het verquickende licht, 340 op te zijn, om 't onbekende lant te gaen bezichtigen, en te bezien 341 aen welcke kusten het onweder hen vervoerde; of hier menschen 342 of wilde dieren huishouden; naerdien d'ackers ongeploeght leggen;Ga naar voetnoot342 343 en dan zijne mackers van alles te verwittigen. Hy verberght zijne 344 vloot rontom in overhellende bosschaedje en nare schaduwe, onderGa naar voetnoot344 345 een uitgehoolde steenrotse, en gaet zelf, met Achates alleen ver-Ga naar margenoot+ 346 gezelschapt, hene, hebbende tot zijn geweer en hantgebaer eenGa naar voetnoot346 347 paer schichten, elck met een breet yzer beslagen; als zijne moeder 348 hem midden in het bosch tegenkomt, in de gedaente van eenGa naar margenoot+ 349 Spartaensche dochter, en gekleet en gewapent eveneens als zooGa naar voetnoot349 350 een maeght; of gelijck de Thracische Harpalice haer paert metGa naar voetnoot350 351 sporen noopende, den snellen Hebrus voorby rent: want gelijckGa naar voetnoot351 352 een jagerin wapperde de handige boogh op hare schouders, hetGa naar voetnoot352 353 hair vloogh om 't hooft in den wint, het lange kleet hing om haer 354 lijf opgeknoopt, tot boven de bloote knien. Zy riep eerst: houtGa naar voetnoot354 355 jongelingen, hebt ghy hier niet by geval een mijner zusteren zien 356 dolen, met eenen pijlkoker en gespickelt lossevel op den rugh?Ga naar voetnoot356 357 of zaeght ghy iemant een schuimbeckende everzwijn al roependeGa naar voetnoot357 | |
[pagina 379]
| |
Den Troischen geen verblijf noch legerstede ontzegg',
En Dido, onbewust van 's hemels overleg,
Hun niet de grenzen sluit'. hy vlieght, gelijck een vogel,
Door d'ope en ruime lucht, op 't roeien van zijn' vlogel,Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
En strijckt in Libye, en verricht 'er zijnen last.
De Punische, Godt woud's, een fors en onheusch gast,Ga naar voetnoot446
Leght zijne onheuscheit af. de koningin onzijdighGa naar voetnoot447
Valt den Trojaenen toe, mewaerigh, en melijdigh.Ga naar voetnoot448
Maer d'overbrave helt Eneas, 's nachts daer aen,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Is met bekommeringe en zorgen overlaên,
Vint raetzaem met de zon, 't verquickend licht, te rijzen,
Om 't onbekende lant te zien, te laeten wijzenGa naar voetnoot452
Aen welck een woeste kust de zeestorm hen verstiet;
Of mensch of wilt gediert hier huis houdt: want hy ziet
455[regelnummer]
Den acker ongebouwt; en voort zijn volck te mellenGa naar voetnoot455
Al wat hem wedervoer. hy berght, in 't overhellen
Van bosch en naere schim en rots, de vloot by een,
Gaet, met Achates slechts verzelschapt, moedigh heen,
En heeft tot hantgebaer twee schichten, scherp beslagen
460[regelnummer]
Met yzer, breet van bladt, gelijck men plagh te draegen;
Wanneer zijn moeder hem in 't midwoudt tegentreet,
Als een Spartaensche maeght gewapent, en gekleet,
Of als de Thracische Harpalice, onder 't mennen,
Haer paert met sporen noopt, en Hebrus tart met rennen:Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Want als een jagerin zy op den rugh haer' boogh
Liet wapperen ter vlught. de lock en hairvlecht vlooghGa naar voetnoot466
Om 't hooft: het lange kleet hing om het lichaem heenen
Kort opgeknoopt: men zagh haer knien en bloote beenen.Ga naar voetnoot468
Zy riep hem eerst dus toe: houdt jongelingen, zaeghtGa naar voetnoot469
470[regelnummer]
Gy ergens by geval een jaegerin, een maeght,
Mijn zuster doolen, door het jaghtbosch snel en vlugge,
Met een' gevlackten losch en koker op den rugge?Ga naar voetnoot472
Of uit den aessem een schuimbeckende everzwijnGa naar voetnoot473
Met maght en groot gekrijsch naerjaegen? magh het zijn,Ga naar voetnoot474
| |
[pagina 380]
| |
358 najagen? zoo wijstme wat wegh zy opsloegh. Aldus sprack Venus, 359 en Venus zoon antwoorde: Ick zagh nochte hoorde geen van uwe 360 zusteren, o maeght, hoe zal ick u noemen? want uw aenschijn en 361 spraeck melden dat ghy geen sterflijck mensch, maer zeker een 362 Godin, of Febus zuster, of een bloetvriendin der Nymfen moetGa naar voetnoot362 363 zijn. Ghy zijt dan wie ghy zijt, ter goeder ure bejegent ghy ons: 364 verlicht onze zwarigheit, en onderrecht ons toch in wat gewest, 365 aen welcke kust wy verzeilt zijn, die door storm en onweêr dus 366 verre gedreven, hier Godt nochte goet mensch kennen. Wy zullen 367 uw altaer rijckelijck met offerhande vereeren. Venus antwoorde: 368 zeker ick ken my zulck een eere niet waerdigh. De TyrischeGa naar voetnoot368 369 maeghden zijn gewoon pijlkokers te dragen, en purpere laerzenGa naar voetnoot369 370 op de schenen te stricken. Ghy zijt hier in 't Punische gebiet, byGa naar margenoot+Ga naar voetnoot370 371 de Tyriers, en Agenors stadt: doch het lant heet Libye, en hetGa naar voetnoot371 372 volck is met geene wapenen te dwingen. Dido uit de stadt TyrusGa naar voetnoot372 373 herwaert getogen, om haren broeder t'ontvlughten, heeft 'er hetGa naar margenoot+ 374 gebiedt over. Het zoude te langk vallen al haer ongelijck, al haerGa naar voetnoot374 375 wedervaren te vertellen: doch ick zal 'er licht over henelopen.Ga naar voetnoot375 376 Sicheüs, de rijckste van alle ingelanden, onder die van Fenicie,Ga naar voetnoot376 377 was haer man, en d'ongeluckige vrouw had hem dapper bezint.Ga naar voetnoot377 378 De vader bestede haer vroegh aen hem, en nam het geluck aen,Ga naar voetnoot378-79 379 toenze noch een jonge maeght was: maer Pygmalion, haer broeder, 380 zoo groot een schelm, als 'er uit moght komen, bezat het RijckGa naar voetnoot380 381 van Tyrus. Een wrock en krackeel rees tusschen de gezwagers:Ga naar voetnoot381 382 en de broeder, een godtvergeten mensch, en verblint van gelt- 383 gierigheit, de liefde tot zijn zuster aen d'een zijde zettende, neemtGa naar voetnoot383 | |
[pagina 381]
| |
475[regelnummer]
Zoo wijs ons toch wat padt zy opsloegh, langs wat wegen.
Aldus sprack Venus en haer zoon terstont hier tegen:
Ick zagh noch hoorde hier uw zuster niet. ô maeght,Ga naar voetnoot477
Hoe noem ick u? want my uw oogh en spraeck behaeght.
Zy melden dat gy niet tot sterven zijt geboren,
480[regelnummer]
Maer zeker een Godin, Diane, of uitgekoren,
Of bloetvriendin, een nymf van goddelijck geslacht.Ga naar voetnoot480-81
Gy zijt dan wie gy zijt, gezegent zy uw jaght,
Die ons ter goeder uure ontmoet in zwaericheden:
Verlichtze, en onderrecht ons toch, op ons gebeden,
485[regelnummer]
In wat geweste, en aen wat kust wy zijn verzeilt,
Door storm en onweêr, dat ons hier dreef, en verdeilt,Ga naar voetnoot486
Daer Godt woont noch goet mensch, die ons de paden wijzen.
Men zal u voor 't altaer met rijcken offer prijzen:Ga naar voetnoot488
En Venus antwoort hem, heel zedigh en bedaert:Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
Gewisselijck ick acht my niet deze eere waert,
De maeght van Tyrus jaeght met kokers, dus naer buiten,Ga naar voetnoot491
En bint de purpre broos met stricken om de kuiten.Ga naar voetnoot492
Gy zijt gekomen in het Punische gebiet.
Agenors nieuwe stadt leght ginder in 't verschiet.
495[regelnummer]
Het lant heet Libye, dat, veiligh van bespringen,Ga naar voetnoot495
Zich met geen wapenen van eenigh volck laet dwingen.
Nu heerscht hier Dido, die voor haeren broeder vliet,Ga naar voetnoot497
Uit Tyrus over zee, en 't gansche lant gebiet.
Zou ik haer ongelijck verhaelen in het breede,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
En wat haer wedervoer, u zou de lange rede
Verdrieten: maer in 't kort ter loop dit opgevat.Ga naar voetnoot501
Sicheüs, rijcker dan oit een die lant bezat,
In ons Fenicie, was man van dees beminde
Rampzalige echtgenoot, die krachtigh hem bezinde.Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
De vader gafze vroegh ten echte aen dezen heer,
En nam 't geluck aen, toenze een maeght was, jongk en teêr.Ga naar voetnoot506
Maer och, Pygmalion haer broeder, zoo vermeetenGa naar voetnoot507
En godeloos een schelm, als oit wiert uitgekreeten,Ga naar voetnoot508
Bezat'er Tyrus stoel. een wrock en helsch krackeelGa naar voetnoot509
510[regelnummer]
Rees tusschen deze twee. haer broeder, een geheel
Boosaerdigh mensch, verblint door goutzucht, die de liefde
| |
[pagina 382]
| |
384 onvoorziens zijnen slagh waer, doorstoot Sicheüs heimelijck metGa naar voetnoot384 385 zijnen dolck voor het altaer, en de booswicht door zijne geveinstheit 386 de bedroefde weduwe met ydele hope paeiende, bedeckte het stuckGa naar voetnoot386 387 langen tijt voor haer: maer de geest haeres onbegraven bedde-Ga naar voetnoot387 388 genoots verscheen haer zelf in den droom, en zagh 'er bijster bleeckGa naar voetnoot388 389 en dootsch uit om zijn hooft. Hy wees haer het altaer met moort 390 bekladt, en de wonde des moortpriems in zijne borst, en al de 391 heimelijcke schelmery van het hof aen den dagh brengende, riedt 392 haer stracks te vlughten, en het vaderlant te verlaten; en weesGa naar voetnoot392 393 haer eenen heimelijcken schat van gout en zilver, van outs in d'aerdeGa naar voetnoot393 394 begraven, om zich op de reis daer van te dienen. Dido, aldusGa naar voetnoot394Ga naar voetnoot394-95 395 gewaerschuwt, maeckt zich vaerdigh, om met haer gezelschapGa naar margenoot+ 396 door te gaen. Zy spannen te zamen, uit schrickelijcken haet, ofGa naar voetnoot396 397 schrick voor den wreeden tyran, randen de schepen aen, dieze byGa naar voetnoot397 398 geval vaerdigh vinden, bevrachtenze met den schat, en gaen t'zeilGa naar voetnoot398 399 met den rijckdom van den gierigen Pygmalion, onder het beleitGa naar voetnoot399 400 van een vrouwe. Zy belandden ter stede, daer ghy nu die geweldigeGa naar margenoot+ 401 muren en het hof van 't nieuwe Karthago zult zien rijzen; en kochtenGa naar voetnoot401 402 lant, dat nu Byrsa heet, naer den naem van 't werck, en zoo grootGa naar voetnoot402 403 is, als men met een ossenhuit kon beleggen, Maer nu zeght my 404 eens, wat zijt ghy voor volck? van waer komt ghy? waer wilt ghy 405 hene? Hy verzuchte eens op die vrage, uit het binnenste van zijn 406 harte, en antwoorde: o Godin, zoude ick het u al verhalen, van 407 den beginne aen, en moght het u beuren de kronijck van onzeGa naar voetnoot407 408 zwarigheit aen te hooren; ick had wel meer dan al den dagh werck, 409 en de zon zou eer aen den hemel ondergaen. Het onweder heeftGa naar margenoot+Ga naar voetnoot409 410 ons, die van het overoude Troje (zoo ghy oit Troje hoorde noemen) | |
[pagina 383]
| |
Der zuster luttel acht, lagh op zijn luim, en griefdeGa naar voetnoot512
Sicheüs met den dolck, in 't heimlijck voor 't altaer.
De booswicht veinst en speelt den droeven op dees maer,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
En houdt het lang bedeckt, en paeit de weduwvrouwe
Met ydle hoope: maer de geest van haer' getrouweGa naar voetnoot516
En onbegraven man verschijnt haer in den droom,
Heel doots om 't hooft, en wijst haer, bleeck van schrick en schroom,
Het outer in den slaep, met moort en bloet bestreecken,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
De wonde, met den dolck, hem in de borst gesteecken,
Brengt al 't verraet, in 't hof gebroeit, dus aen den dagh,Ga naar voetnoot521
En waerschuwt haer te vliên, zoo haestigh als zy magh,Ga naar voetnoot522
En van het vaderlant te scheiden uit de haven.
Hy wijst haer eenen schat, van outs hier stil begraven,Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Het gout en zilver, dat op reis haer dienen kan.
De weeuw geweckt, bereit zich met haer eedtgespanGa naar voetnoot526
In 't heimelijck ter vlught. zy spannen al te gader,
Te zamen, of uit haet, of schrick voor dien verraeder.
Zy randen schepen aen, en wat hier leght gereet,
530[regelnummer]
Bevrachtenze met schat, gaen t'zeil, eer 't iemant weet,
Met al den rijckdom van dien gierigaert, dien snooden
Pygmalion, alleen op eene vrous geboden.
Zy landen endelijck ter stede, daer gy voortGa naar voetnoot533
De trotse muuren, en Karthagoos nieuwe poort
535[regelnummer]
Zult zien opsteigeren. zy kochten, op het meeten,Ga naar voetnoot535
Hier lant, dat Byrza wort naer dezen koop geheeten,
Zoo groot, gelijck men met eene ossenhuit omleght.
Maer nu, wie zijtge? wat voor volck? van waer? nu zeght
Waerheene leght de reis? hy zucht eens op dit vraegen,Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Uit 't binnenst van zijn harte, en zeght: zou ick gewaegen,
Van 't eerste tot het leste, ons aller ongelijck,Ga naar voetnoot541
En ramp, en had gy tijt te hooren de kronijck
Van onze zwaericheên, ô maeght, om dit te weeten,
Ick zagh de zon gedaelt, en eer den dagh gesleeten.Ga naar voetnoot543-44
545[regelnummer]
Het onweêr heeft ons van d'aeloude Troische kust,Ga naar voetnoot545
[Indien u by geval van Troje iet is bewust,]Ga naar voetnoot546
| |
[pagina 384]
| |
411 langs zoo vele kusten omvoeren, by ongeval hier in Libye aen lantGa naar voetnoot411 412 gejaeght. Ick ben de godtvruchtige Eneas, die mijn Huisgoden enGa naar voetnoot412 413 heilighdom, uit den brant geborgen, by my in de vloot mevoer.Ga naar voetnoot413 414 Ick ten hemel toe vermaert, en van Jupijns afkomst, zoeck Italie,Ga naar voetnoot414 415 mijn vaderlant, en gingk hierom uit Frygie met twintigh schepenGa naar voetnoot415 416 t' zeil, en verzocht mijn avontuur, op het goet geleide der Godinne,Ga naar voetnoot416 417 mijne moeder. Naulix zijn 'er van dat bijstere onweêr zeven schepen 418 reddeloos afgekomen: en ick, uit Europe en Asie gedreven, enGa naar voetnoot418 419 hier onbedreven en verlegen, zwerf aldus door de woestijnen vanGa naar voetnoot419 420 Libye. Venus kon dit niet langer hooren, en viel aldus in zijn 421 geklagh: wie ghy zijt of niet; ick vertrouw dat de Goden u, dieGa naar voetnoot421 422 aen de Tyrische stadt belandde, het leven niet misgunnen. GaGa naar margenoot+ 423 slechts voort recht naer de Koningin en het hof toe: want ick 424 verzeker u (indien de kunst van waerzeggen, en tekenbediedenGa naar voetnoot424 425 niet los gaet) dat de wint op zee gekeert, en uw vloot met deGa naar voetnoot425 426 maets geborgen is. Let op deze twalef zwanen, die, na dat Jupijns 427 vogel haer, by klaren zonneschijn, uit den hemel op het lijf vielGa naar voetnoot427 428 en verstroide, zich in eene vlucht vermeien: nu schijnenze, opGa naar voetnoot428-30 429 een ry achter elckandere te strijcken; nu weder van der aerde 430 af te steken. Gelijck zy den vogel ontslipt zijnde, op haer snor- 431 rende pennen drijven, en in eene vlught aen den hemel omtrecken, 432 en rustigh uit de borst opzingen; zoo loopen uw schepen enGa naar voetnoot432 | |
[pagina 385]
| |
Zoo veele kusten langs gevoert, en smeet ten leste
De vloot by ongeval aen 't Libyaensch geweste.
Gy ziet Eneas, den godtvruchtigen, die hier
550[regelnummer]
Met zijn huisheilighdom en Haertgoôn, uit het vier
En Trojes brant geberght, de zee komt overvaeren.Ga naar voetnoot551
Ick d'afkomst van Jupijn, bekent door oorloghsmaeren,Ga naar voetnoot552
Zoeck dus Italie, mijn eigen vaderlant,
En zeilde hierom van het Frygiaensche strantGa naar voetnoot554
555[regelnummer]
Met twintigh schepen, om mijn avontuur te zoecken,
Op 't goddelijck geley van moeder in dees hoecken:Ga naar voetnoot556
En zeven schepen, pas in 't zeegevaer geredt,Ga naar voetnoot557
Belandden reddeloos. ick, hier aen lant gezet,Ga naar voetnoot558
Uit Asie en Euroop verdreven met den mijnen,
560[regelnummer]
Zwerf, onbekent en arm, in Libysche woestijnen.
De moeder Venus leedt niet langer dit beklagh,Ga naar voetnoot561
En viel 'er midden in: gy zijt dan zulck een slagh
Van volck als 't wezen wil, ick zet mijn trou te pande
Dat alle Goden u, die hier door storm belande
565[regelnummer]
Aen Tyrus stadt, geensins misgunnen datge leeft.
Nu voort ten hove naer de koningin gestreeft:
Want ick verzekere u, zoo niet de wichleryen
Het waerzeggen niet los door 's menschen zinnen glyen,Ga naar voetnoot568
Dat ree de wint op zee gekeert is, en uw vloot
570[regelnummer]
En al uw volck geberght. dit zietge naeckt en bloot,Ga naar voetnoot570
Indienge uw oogen slaet op deze zes paer vogels,
Al zwaenen, die [na dat haer d'arent met zijn vlogelsGa naar voetnoot572
En beck en klaeuwen uit den hemel overviel,
By klaeren zonneschijn, en haer gescheiden hiel,]
575[regelnummer]
Zich vrolijck in een vlught verquicken, en vermeien.Ga naar voetnoot575
Nu schijnenze op een ry te strijcken in de weien:
Nu stijgenze in de lucht: en eveneens gelijckGa naar voetnoot577
Zy hunnen vyant zijn ontglipt, en zegenrijckGa naar voetnoot578
Nu drijven op haer pen, in 's hemels hooge plecken,
580[regelnummer]
In eene zelve vlught al snorrende ommetrecken,Ga naar voetnoot580
En zingen uit de borst; zoo loopt uw vloot en jeught,Ga naar voetnoot581
| |
[pagina 386]
| |
433 jonge gasten, voor wint, voor stroom af, den mont van de havenGa naar voetnoot433 434 in, of leggen alree aen den wal. Vaer slechts voort, en volgh 435 het padt, dat voor u leit. Zoo sprekende, gingkze hene, blonckGa naar margenoot+ 436 over haren roosverwigen neck, het hair gaf een goddelijcke lucht,Ga naar voetnoot436 437 als ambrosie, van zich, het kleet sleepte heur na, en haer tretGa naar voetnoot437 438 wees wel uit datze waerachtigh een Godin was. Eneas kendeGa naar voetnoot438 439 zijn moeder, en riep haer, terwijlze verdween, aldus aen: o ghy 440 wreede, waerom vermomt ghy u voor uwen zoon zoo menigh- 441 mael met eenen valschen schijn? Waerom magh men u de hantGa naar voetnoot441 442 niet geven, en met kennis in montgemeenschap met u treden?Ga naar voetnoot442 443 Zoo beschuldight hy haer, en gaet stewaert aen. Maer GodinGa naar margenoot+ 444 Venus bedeckteze, onder het henegaen, met eenen donkeren 445 mist, en bewimpeldeze met dicken nevel; op dat niemant henGa naar voetnoot445 446 zage, nochte aenraeckte, nochte ophielt, of reden van hun aen-Ga naar voetnoot446 447 komste eischte. Zy vaert om hoogh naer Pafus, en keert vrolijckGa naar voetnoot447 448 in haer hof, en den tempel, daer hondert altaren van Sabee-Ga naar voetnoot448 449 schen wieroock branden, en van versche roozekranssen riecken. 450 Ondertusschen spoedenze wegh, daer hen het padt leide, enGa naar voetnoot450 451 klommen alreede den heuvel op, die een groot stuck over deGa naar voetnoot451 452 stadt hangt, en zijn gezicht heeft op het slot, recht daer tegens 453 over gebouwt. Eneas verwondert zich over het gevaert, daerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot453 454 eertijts hutten stonden. Hy verwondert zich over de poorten, 455 en het gewoel, en de gekassijde straten. De Tyriers beyverenGa naar voetnoot455 456 hun werck: Zommigen trecken de muren op, en arbeiden aen 457 het slot, en wentelen steenen opwaert: Zommigen rojen erven,Ga naar voetnoot457 458 om huizen te bouwen, en stekenze af: Men kiest 'er WethoudersGa naar voetnoot458 459 en Vroetschap, en stelt wetten in. Anderen delven hier de haven:Ga naar voetnoot459 | |
[pagina 387]
| |
Voor wint, voor stroom, den mont der haven in met vreught;
Of leght aen lant. ga voort. volgh, zonder om te kijcken,
Het padt, 't welck voor u leght. zoo sprack zy, en ging strijcken.Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
De neck der Schoone blonck, gelijck een roos van kleur.
De hairlock gaf een lucht en goddelijcken geur,
Gelijck ambrosia. 't gewaet vloeit naer beneden.
Haer tredt wijst uit dat zy met recht wort aengebeden,
En een Godin is. vorst Eneas kende voortGa naar voetnoot589
590[regelnummer]
Zijn moeder, die verdween. hy riep haer al gestoort:Ga naar voetnoot590
Gy wreede, waerom komt gy u vermomt vertoogen,Ga naar voetnoot591
En met een' valschen schijn zoo dickwijl voor mijne oogen?
Of waerom magh uw zoon niet raecken uwe hant,
In montgemeenschap treên, met kennisse, en verstant?
595[regelnummer]
Aldus beschuldight hy zijn moeder, gaet met eenen
Naer stadt. d'onsterfelijcke, uit hun gezicht verdweenen,
Bedecktze in 't heenegaen met eenen donckren mist,
Bewimpeltze met damp en nevelen uit list,Ga naar voetnoot598
Op dat hen niemant zie, noch aenraecke en verhinder,Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Of reên eisch van hun komst. zy vaert al weder ginder
Naer Pafus toe, en keert blygeestigh in haer hof,Ga naar voetnoot601
En kerck, daer tienmael tien altaeren haeren lof
Bewieroocken met geur van Saba; daer de roozenGa naar voetnoot602-03
En roozekranssen, versch ontloocken, voor haer bloozen.
605[regelnummer]
Zy spoên terwijl hunn' wegh, en volgen vast het padt,
En treên den heuvel op, die over deze stadt
Ten deele hangt, en steil het nieuwe slot aenschoude,Ga naar voetnoot607
Dat Tyrus koningin hier tegens over bouwde.
Eneas staet verbaest, als hy 't gevaerte ziet,
610[regelnummer]
Daer eerst de hut stont, arm gedeckt met stroo en riet.Ga naar voetnoot610
Hy staet verwondert om de poorten, en het woelen
Van 't volck, en d'effe straet. de Tyrischen krioelen,Ga naar voetnoot612
Beyveren hun werck. d'een arbeit aen het hof,Ga naar voetnoot613
Treckt muuren op, rolt steen, en wenteltze op in 't stof.Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Een ander roit en merckt het erf, om 't huis te zetten.Ga naar voetnoot615
Men kiest wethouders, en de vroetschap, en stelt wetten.
Een ander delft en graeft een haven uit het velt.
| |
[pagina 388]
| |
460 Anderen leggen den gront, om den schouwburgh daer op teGa naar voetnoot460 461 zetten, en houwen uit de rotsen heele pijlaren, om de tooneelenGa naar voetnoot461 462 treflijck te vercieren: gelijck de byen, in de lente en zonneschijn,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot462 463 op het velt en de bloemen arbeiden; wanneerze hare aenkomende 464 jongen opvoeden, of den klaren honigh stuwen, en de ratenGa naar voetnoot464 465 met zoeten nektar opvullen, of d'aenkomenden haren last af- 466 nemen, of in eenen troep, de bommels, dat vuigh gedierte, vanGa naar voetnoot466 467 de korven afkeeren. Men is 'er vierigh in 't werck, en de geurige 468 honigh rieckt naer tijm. Eneas ziende hoe hoogh de stadt was, 469 zeide: o hoe geluckigh zijt ghy, die uwe muren alree ziet oprijzen. 470 Toen begaf hy zich, met eenen nevel bedeckt, midden onderGa naar margenoot+ 471 den drang des volx, en wert, dat wel wonder was, van niemant 472 gezien. Midden in de stadt stont een woudt, dat een aengename 473 schaduwe gaf; daer de Punischen door storm op zee gelant, eerstGa naar voetnoot473 474 een teken uitgroeven, hun van Koningin Juno aengewezen, name-Ga naar voetnoot474 475 lijck een paertshooft, beduidende, dat dit een strijtbaer volckGa naar voetnoot475 476 zou zijn, en getroost om het eeuwen langk te harden. Hier stichtteGa naar voetnoot476 477 de Sidonische Dido, Juno ter eere, eenen grooten tempel, rijckGa naar voetnoot477 478 en maghtigh om zijn schenckaedjen en het heilighdom der Godinne:Ga naar voetnoot478 479 men klom hier langs kopere drempels de trappen op: De balckenGa naar voetnoot479 480 waren met koper gebonden: De kopere kerckdeuren draeiden en 481 gierden op metale pannen. Hier in dit woudt bejegende hem eenGa naar voetnoot481 482 vremdigheit, die eerst zijn vrees verzachte. Hier begost Eneas eerstGa naar voetnoot482 483 een gewenschte uitkomst in zijne zwarigheit te zien, en wat moedtsGa naar margenoot+ 484 te scheppen: want terwijl hy de Koningin in den tempel verwacht,Ga naar voetnoot484 | |
[pagina 389]
| |
Een ander leght den gront ten schouburgh met gewelt,Ga naar voetnoot618
En houwt pylaeren uit de steenrotse, om tooneelen
620[regelnummer]
Hierna tot eer en pracht te dienen onder 't speelen:
Gelijck de bie, by lente en zonneschijn in 't groen,
Op velt en bloemen slaeft, om jongen aen te voên;Ga naar voetnoot622
Of klaeren honigh stuwt, en vult de honighraten
Met zoeten nektar; of d'aenbrengende onderzaeten
625[regelnummer]
Van hunnen zwaeren last verlicht; of straf en stoutGa naar voetnoot625
De bommels, in een' troep, uit haere korven houdt,
En keert dat vuigh gediert. men werckt'er, zonder treuren.Ga naar voetnoot627
De zoete honigh rieckt naer tijm, en lentegeuren.
Eneas, die de stadt dus hoogh gerezen ziet,Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Sprack: ô geluckigen, die, na geleên verdriet,
Hier reede rijzen ziet uw muuren, poort, en gevel!Ga naar voetnoot631
Daerna begaf hy zich, bedeckt met eenen nevel,
In 't midden van den drang der lieden, en, 't is vreemt,
Hier is niet een, die hem gewaer wort, en verneemt.
635[regelnummer]
Een woudt beschaduwde de middenstadt met boomen,
Heel koel, en aengenaem. de Punischen, gekomen
Door storm aen dezen oort der stede, groeven hierGa naar voetnoot637
Een merck en voorspoock uit, van Juno hun zoo dierGa naar voetnoot638
Bevolen, en getoont; een paertshooft: dit wou mellenGa naar voetnoot639
640[regelnummer]
Hoe hier een strijtbaer volck zoude opstaen, om te vellen,
Veele eeuwen, al wat hun aen boort klampt, stijf en sterck.Ga naar voetnoot641
Hier stichte Dido, toenze uit Sidon quam, een kerck,
Jupijns gemael ten prijze; een werckstuck om te brommen,Ga naar voetnoot643
Geschenckrijck, groot van maght door Junoos heilighdommen.
645[regelnummer]
Men klom de trappen op, langs drempels van metael.
Het koper hielt den balck gebonden, tot een prael.Ga naar voetnoot646
De kopre kerckdeur draeit en knerst op kopre pannen.
Hier in dit zelve woudt bejegende den mannen
Van Troje en hem wat vreemts, dat eerst zijn vrees verzacht.Ga naar voetnoot648-49
650[regelnummer]
Hier zagh Eneas eerst eene uitkomst, lang verwacht,Ga naar voetnoot650
Na veele zwaericheên, dat hem veel heils voorzeide:Ga naar voetnoot651
Want midlerwijl hy hier de koningin verbeide,
| |
[pagina 390]
| |
485 elck dingk in 't byzonder bezichtight; terwijl hy zich verwondert 486 over stads welvaert, en de kunst der kunstenaren tegens mal-Ga naar voetnoot486 487 kander beziet, en den arbeit hier aen te kost gehangen; zoo zietGa naar margenoot+Ga naar voetnoot487 488 hy het gevecht voor Troje, 't een na het ander, en den oorloogh,Ga naar voetnoot488 489 waer van de gansche weerelt alree gewaeght, en de zoons vanGa naar voetnoot489 490 Atreus, en Priaem, en Achilles, even gestoort op hen beide. HyGa naar voetnoot490 491 bleef staen, begost te weenen, en sprack: o Achates, wat plaets, 492 wat lant in de wijde weerelt heeft den mont alree niet vol van 493 onze ellende? Zie Priaem daer: hier wort de dapperheit nochGa naar voetnoot493 494 haeren lof en loon toegeleit: men beschreit hier noch ons jammer,Ga naar voetnoot494 495 en is met ons ongeval begaen. Laet uwe vrees varen; het zal u 496 noch kunnen ten beste dienen, dat men hier van onze gelegen-Ga naar voetnoot496 497 heit zoo groot een kennis hebbe. Zoo spreeckt hy, verzaet zijnGa naar voetnoot497Ga naar voetnoot497-98 498 droefheit met ydele schilderye, steent reis op reis, en de tranen 499 biggelen langs zijne wangen: want hy zagh, hoe de Trojaensche 500 jeught, aen deze zijde, den Griecken voor Troje vechtende, overGa naar voetnoot500-501 501 den hals quam en voorjoegh: aen d'andere zijde, hoe Achilles, 502 met de pluimaedje op den helm, te wagen den Frygianen najoegh.Ga naar voetnoot502 503 Niet wijt van hier verneemt hy al schreiende de sneeuwitte tentenGa naar voetnoot503 504 van Rhesus, die in zijnen eersten slaep overrompelt, geplondertGa naar voetnoot504 505 en vermoort wiert van Diomedes, Tydeus zoon, die de verhitteGa naar voetnoot505 506 paerden naer het leger wendde, eerze het voeder van TrojeGa naar voetnoot506 507 geproeft, en uit Xanthus gedroncken hadden. Aen den anderenGa naar voetnoot507 508 kant vlughte Troilus, en gaf zijne wapens ten beste: d'ongeluc-Ga naar voetnoot508 509 kige knaep, zich tegens Achilles, een ongelijcke party, verzettende,Ga naar voetnoot509 | |
[pagina 391]
| |
In deze groote kerck den rijckdom overschat;Ga naar voetnoot653
Verbaest staet om het heil der nieuwgeboude stadt,Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
De kunst des kunstenaers waerdeert met groot verlangen,Ga naar voetnoot655
En zoo veel arrebeits, hieraen te kost gehangen;
Verneemt hy het gevecht voor Troje, na als voor,Ga naar voetnoot657
Den oorelogh, alree de wijde weerelt doorGa naar voetnoot658
Gedondert. hy verneemt hier Atreus naer het leven,Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Vorst Priam, en Achil, op bey te zamen even
Gebeeten, en gestoort. hy bleef met aendacht staen,
En weende, en sprack: Achaet, wat oort is niet belaên,Ga naar voetnoot662
Wat lant ter weerelt waeght nu niet van onze elende!Ga naar voetnoot663
Zie Priam daer. hier wort de dapperheit in 't ende
665[regelnummer]
Met eere en prijs gekroont. hier wort ons leet beklaeght,
En niemant vint men, die geen' rouw hier over draeght.
Laet vaeren alle uw vrees: dees kennis zal ten leste,
[Want elck ons onheil weet,] noch dienen ons ten beste.
Zoo spreeckt hy, en verzaet zijn droefheit met de luchtGa naar voetnoot669
670[regelnummer]
Van ydle schilderye, en loost'er zucht op zucht,
Waerop de traenen langs zijn kaecken nedervallen:
Want hy vernam de jeught, aen dees zy van de wallen,Ga naar voetnoot672
Hoe zy den Griecken, die in 't velt voor Troje slaen,Ga naar voetnoot673
Komt vallen op den hals, en jaeghtze op 't leger aen:Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
Van d'andre zijde hoe Achilles, met de pluimen
Op zijnen helm, den Fryx te wagen 't velt leert ruimen.Ga naar voetnoot676
Niet wijt van hier verneemt hy, schreiende en bedruckt,
Vorst Resus witte tent, die door den slaep verruckt,Ga naar voetnoot678
Wort overrompelt, en geplondert, en verslagen,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
Van Diomedes, zoon van Tydeus, die den wagenGa naar voetnoot680
En heete paerden naer het heir drijft, dat het kraeckt,Ga naar voetnoot681
Eer 't ros het voêr van Troje, en Xanthus heeft gesmaeckt.
De jonge Troilus vlught, aen d'andre zy der veste,Ga naar voetnoot683
En geeft zijn vyants heir geweer en schilt ten beste:
685[regelnummer]
Een ongeluckigh knaep, die tegens Thetis zoon,Ga naar voetnoot685
| |
[pagina 392]
| |
510 wort van de paerden nagesleept, en hangende achter over opGa naar voetnoot510-12 511 den ledigen wagen, houdt den teugel noch, veeght d'aerde met 512 zijn hooft en locken, en sleept zijn omgekeerde speer door het 513 zant. Ondertusschen gingen de Trojaensche vrouwen ootmoedigh-Ga naar voetnoot513 514 lijck, met hangenden haire, en sluieren om het hooft, naer denGa naar voetnoot514 515 tempel der ongenadige Pallas, haer gebedt uitstorten, en sloegenGa naar voetnoot515 516 bedrucktelijck voor haere borst. De Godin keerde haer den neckGa naar voetnoot516 517 toe, en sloegh d'oogen neder. Achilles had Hektor driewerf omGa naar voetnoot517 518 de muren van Troje gesleept, en liet het doode lichaem om goutGa naar voetnoot518 519 lossen. Maer zwaerlijck verzuchte de helt, uit het binnenste vanGa naar voetnoot519 520 zijn harte, zoo ras hy den buit, den wagen, het lichaem zijnesGa naar voetnoot520 521 vrients zelf, en Priaem zagh, die zijne weerlooze handen uitstreckte.Ga naar voetnoot521 522 Oock wert hy zich zelven onder de Griecksche Vorsten gewaer,Ga naar voetnoot522 523 en d'Oostersche slaghordens, en de wapens van Memnon, denGa naar voetnoot523 524 Moorjaen. De dolle Penthesilea voert de troepen der Amazonen,Ga naar voetnoot524 525 met half ronde schilden gewapent, aen, en weertzich midden onder 526 zoo veel duizent gewapenden. De Heldin gespt den gouden gor- 527 del onder haer bloote borst, en een maeght durf tegens mannen 528 uittreden. 529 Terwijl Eneas, Dardans nakomelingk, zich hier over verwon- 530 dert; terwijl hy verbaest staet en starooght, zonder zijn oogen 531 daer eens af te slaen; zoo komt Dido, d'overschoone Koningin,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot531 532 naer den tempel getreden, met eenen grooten stoet jongk-Ga naar voetnoot532 533 heeren en Jofferen rontom haer; gelijck Diane, op den oever 534 van Eurotas, of over de heuvels van Cynthus, ten reie gaet, enGa naar voetnoot534 535 aen alle zijden gevolght wort van duizent Berghgodinnen: deGa naar voetnoot535 | |
[pagina 393]
| |
Zich stout verzette, een kans voorwaer niet even schoon.Ga naar voetnoot686
Hy wort van 't paert gesleept, en hangende verslagenGa naar voetnoot687
Van achter over, op den lêgen oorloghswagen,
Houdt noch den teugel vast, en vaeght, helaes, het lantGa naar voetnoot689
690[regelnummer]
Met hooft en hair: de speer schrabt omgekeert in 't zant.
De Troische vrouwen gaen terwijl naer Pallas deuren,Ga naar voetnoot691
Ten zoen van haeren toorne, in 't hangend hair, en treurenGa naar voetnoot692
Met sluieren om 't hooft: 't misbaer den rouw vermeert,Ga naar voetnoot693
Daer zy haer borsten slaen. Minerve afkeerigh, keertGa naar voetnoot694
695[regelnummer]
De droeve schaer den neck, en slaet haere oogen neder.
Achilles had het lijck van Hektor, heene en weder,
Wel drywerf achter een, gesleurt om Trojes wal,
En 't wert om gout gelost. Eneas zuchte uit al
Zijn hart, zoo dra hy quam den oorlogsroof t'aenschouwen,
700[regelnummer]
Den wagen, en het lijck van zijnen halsgetrouwen,Ga naar voetnoot700
En Priam, die, bedruckt en weerloos, voor de stadt,
Den trotsen vyant met gevouwen handen badt.
Hy vondt zich zelven oock, by al de Griecksche heeren,
En onder 't oorlogsvolck, dat Troje quam verweerenGa naar voetnoot704
705[regelnummer]
Uit oosten, en vernam hier Memnon, den Moorjaen,
Met zijne standerden. hy ziet de benden slaen.Ga naar voetnoot706
Penthesilea sterckt haere Amazoonsche vaenen,Ga naar voetnoot707
Met schilden toegerust, gewrocht als halve maenen,
En, onder duizenden, beschut 'er Priams recht.
710[regelnummer]
De goude gordel van de krijghsheldin hangt hecht
Gehaeckt beneên de borst, die naeckt is, naer 's lants wetten.Ga naar voetnoot710-11
Een maeght durf in het velt zich tegens mans verzetten.
Terwijl Eneas, neef van Dardan, zich hierom
Verwondert, dit beziet, verbaest blijft staen, en stom,
715[regelnummer]
En starooght op de kunst, komt Dido, d'overschoone,
De brave koningin, ten tempel, en ten troone,Ga naar voetnoot716
Met eenen grooten stoet van heeren, en 't geley
Van jofferen bestuwt. zoo gaet Diaen ten rey,Ga naar voetnoot718
Op Cynthus heuvels, langs Eurotas waterkanten,
720[regelnummer]
Gevolght rontom haer heen van duizent berghverwanten,
| |
[pagina 394]
| |
536 pijlkoker hangt over de schouder, en over het velt henetredende,Ga naar voetnoot536 537 steecktze met hals en hooft boven alle Godinnen uit; waerom 538 Latone heimelijck in haer schick is: zoo had zich Dido; zooGa naar voetnoot538 539 quamze hier onder hen allen rustigh aengestreken, en dreef hetGa naar voetnoot539 540 werck en den bouw des Rijcks voort. Daer na de deuren ingaende, 541 gingze zitten midden in den gewelfden tempel, op eenen hoogenGa naar margenoot+ 542 troon, omcingelt met hare lijfwacht. Zy schreef den volcke wettenGa naar voetnoot542 543 en Rechten voor, en gaf elck zijn gezet werck, of liet 'er om loten;Ga naar voetnoot543 544 wanneer Eneas onvoorziens Anteus, met eenen grooten toeloop,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot544 545 zagh aenkomen, en Sergestus, en den stercken Kloanthus, en al 546 d'andere Trojanen, by verwaeit weder op zee van een geraeckt,Ga naar voetnoot546 547 en heel verre buiten hun streeck gedreven. Hy stont stom vanGa naar voetnoot547 548 verbaestheit, en Achates met hem, en t'effens blijde en verslagen,Ga naar voetnoot548 549 verlangden wel om hen te verwelkomen; doch kosten niet vatten,Ga naar voetnoot549 550 hoe het met hunne zaecken stont; daerom hieldenze zich nochGa naar voetnoot550 551 binnen, en bewimpelt met de holle wolck, letten hoe het met deGa naar voetnoot551 552 gasten gelegen was; waerze de vloot gelaten hadden; waeromGa naar voetnoot552 553 zy hier quamen: want alle de schepen kozen hen uit tot dezeGa naar voetnoot553 554 bootschap: en zy gingen luitruchtigh naer den tempel, om heulGa naar voetnoot554 555 te verzoecken. Zoo ras zy ingetreden, by de Koningin gehoor 556 kregen, hief Ilioneus, de voorbarighste, met een bedaertheit aldusGa naar voetnoot556 557 aen: o Koningin, wie Jupiter inwillighde een nieuwe stadt teGa naar margenoot+ 558 stichten, en trotse volcken door billijckheit te toomen; wy ellen-Ga naar voetnoot558 559 dige Trojanen, langs alle kusten door onweder omgevoert, bidden 560 u, verbie toch het schendigh verbranden onzer schepen: VerschoonGa naar voetnoot560 561 toch het godtvruchtige geslacht, en let wat nader op onze zaecken.Ga naar voetnoot561 562 Wy komen hier niet, om Libyaensche Huisgoden met den zwaerdeGa naar voetnoot562 | |
[pagina 395]
| |
Al godtheên. haer geweer, de koker op den rugh,Ga naar voetnoot721
Hangt achter af, en treênde op 't velt, gezwint en vlugh,
Munt uit in al den drang der wackre jaghtgodinnen
Met hals en hooft. Latoon, de moeder, is van binnenGa naar voetnoot723-24
725[regelnummer]
Al heimlijck in haer schick. aldus komt Dido voort,Ga naar voetnoot725
In 't midden van den stoet, en vordert met haer woortGa naar voetnoot726
En wenk den bouw des rijks, en 't werk, genaekt den drempel.
Zy zet zich, midden in den overwelfden tempel,
Op eenen hoogen stoel, omcingelt van haer wacht.
730[regelnummer]
Zy schreef'er wetten voor, gaf elck, naer zijne maght,Ga naar voetnoot730
Zijn eigen taeck, en werck, of liet'er hen om loten;
Wanneer Eneas ziet hoe 't volck komt toegeschoten,Ga naar voetnoot732
En Anteus, en Sergest, en moedigen Kloanth,Ga naar voetnoot733
Met een al 't overschot der Troische vloote, aen strant
735[regelnummer]
Op zee van een gewaeit, en uit hun streeck gedreven.
Hy stont verbaest, en stom, Achates mede, en, even
Verslegen als verblijt, verlangden hun de hantGa naar voetnoot737
Te geven in der yl, t'omhelzen op het lant:Ga naar voetnoot738
Doch konden niet bevroên hoe 't met hun was gelegen;
740[regelnummer]
Dies zy, met eene wolck bewimpelt, stille zwegen,Ga naar voetnoot740
En letten in wat staet zy stonden; waer de vlootGa naar voetnoot741
Gebleven was, en wat hen hier dreef, na dien noot:
Want d'andre schepen hen tot deze bootschap kooren.
Luidtruchtigh gingen zy ten tempel, om te hooren
745[regelnummer]
Wat heul te vinden was op hun verzoeck, en bê.
Zy traden naulijx in, of Dido gafze alree
Gehoor. Ilioneus, de treflijckste van allen,
Hief met bedaertheit aen: ô koningin, wiens wallenGa naar voetnoot748
Nu ryzen, met Jupijns bestemminge en onthiet,Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
En die dit trotse volck betoomt met uw gebiet;Ga naar voetnoot750
Wy Troischen, jammerlijck gesolt om alle strandenGa naar voetnoot751
Door onweêr, bidden u verbie het schendigh branden
Van ons verstroide vloot: verschoon 't godtvruchtigh zaet,
En neem wat nader acht op onzen droeven staet.
755[regelnummer]
Wy komen niet met maght in dit geweste opdonderen,Ga naar voetnoot755
| |
[pagina 396]
| |
563 te rooven, en met den buit weder in zee te loopen: zeker wyGa naar voetnoot563-65 564 verdrevelingen hebben zoo veel harts nochte maghts niet. Een 565 gewest leit 'er, dat de Griecken Hesperie noemen, een overoutGa naar voetnoot565 566 strijtbaer en vet en vruchtbaer lant: d'Oenotrianen hebben hetGa naar voetnoot566 567 weleer bewoont: nu zeit men dat de nakomelingen dit Italie, en 568 het volck Italianen, naer den naem van hunnen overste, noemden:Ga naar voetnoot568 569 derwaert aen was het gemunt; wanneer de bulderende OrionGa naar voetnoot569 570 schielijck in zee opstekende, ons op de blinde zantplaten joegh;Ga naar voetnoot570 571 en de storm in zee te geweldigh aenwassende, de vloot, door deGa naar voetnoot571 572 golven en tusschen de steenklippen door, wijdt en zijt verstroide. 573 Wy, een klein getal, komen hier aen uwe kust gedreven. Wat 574 slagh van volck woont hier? Wat lant is dit, daer men den 575 vremdeling zoo onbeleeft handelt? Met verbiet ons op strant teGa naar voetnoot575 576 vernachten; men rockent de lieden op, en lijdt niet dat wy denGa naar voetnoot576 577 voet effen op het lant zetten. Ontziet ghy geene menschen,Ga naar voetnoot577 578 nochte iemants maght; zoo ontziet toch de Goden, die geen goedt 579 onbeloont, geen quaet ongestraft laeten. Wy hadden Eneas tot 580 eenen Koningk, een' man zonder weerga, in rechtvaerdigheit, 581 godtvruchtigheit en dapperheit ten oorloogh. Indien het nootlot 582 hem geborgen, hy 'er 't lijf afgebroght hebbe, en noch niet ter 583 zielen gevaren zy; zoo zorgh niet, of het u moght berouwen, zooGa naar voetnoot583-84 584 ghy d'allereerste hem door uwe beleeftheit verplicht. In Sicilie 585 worden oock steden en wapens gevonden; en daer regeert de 586 doorluchtige Acestes, gesproten uit Trojaenschen bloede. GunGa naar voetnoot586 587 ons de gerampeneerde vloot op strant te halen, hout in de bos-Ga naar voetnoot587 588 schen te houwen, en riemen te schaven; op dat wy onzen Koningk 589 en mackers weder bekomen hebbende, mogen (magh het ons | |
[pagina 397]
| |
Om Libysch heilighdom met torts en zwaert te plonderen,Ga naar voetnoot756
En weder met den buit te streven zeewaert aen.
Wy ballingen zijn niet gestelt op dit bestaen.Ga naar voetnoot758
Een lantstreeck, by den Grieck Hesperie geheeten,
760[regelnummer]
Out, strijtbaer, vruchtbaer, vet, en lang voorheen bezetenGa naar voetnoot760
Van den Enotriaen, leght ergens, die geroemtGa naar voetnoot759-61Ga naar voetnoot761
Italie, en het volck, naer 's vorsten naem genoemt,
Italianen heet by zijn nakomelingen,
Ten minste naer 't bescheit, dat wy hier van ontfingen:
765[regelnummer]
Wy zeilden derwaert, als de norsse Orion, snelGa naar voetnoot765
In zee opsteeckende, ons afgrijsselijck en fel
Op blinde zanden joegh; een buy, die d'een op d'anderGa naar voetnoot767
De vloot door golf en rots verstroide van elckander:
En wy, een klein getal, verschijnen hier voor u,
770[regelnummer]
Gedreven aen uw strant. wat aert van volck, zoo ruw,Ga naar voetnoot770
Bewoont dees kust? wat lant mishandelt vreemde liedenGa naar voetnoot771
Zoo hardt, en onbeschoft? men wil ons hier verbiedenGa naar voetnoot772
Te rusten op het strant. men schent den lantzaet aen,Ga naar voetnoot773
En lijt niet dat wy hier een hant breet velts beslaen.Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Ontzietge dan noch mensch, noch menschelijck vermogen;Ga naar voetnoot775
Ontziet ten minste Godt, by wien geen mededoogen,
Geen deught blijft ongeloont, geen boosheit ongedacht.Ga naar voetnoot777
Eneas was ons heer, en koning, van 't geslacht
Der Goden, zonder ga, godtvruchtigh, en rechtvaerdigh,Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Een dapper oorloghsman. indien hy, eere waerdigh,
Door 't nootlot is geberght, het lijf behouden heeft,
En niet ter zielen voer, door byster weêr gesneeft;Ga naar voetnoot782
Zoo vrees geensins of het u namaels moght berouwen
Dat gy hem eerst verplicht, door heuscheit, en vertrouwen.
785[regelnummer]
Sicilje draeght oock steên, en wapentuigh, en moedtGa naar voetnoot785
Op brave Acest, een' vorst geteelt uit Trojes bloet.
Vergun ten minste hier d'ontrampeneerde schepenGa naar voetnoot787
Op strant te haelen, hout uit bosch en woudt te sleepen,
Te houwen, ribbe en riem te schaven, op dat wy,
790[regelnummer]
Den koning en ons volck verwervende, noch bly,
| |
[pagina 398]
| |
590 gebeuren) vrolijck naer Italie en Latium toe trecken. Maer is deGa naar voetnoot590-591 591 hoop met ons uit, en zijt ghy, o allerwaertste vader der Trojanen 592 in de Libyaensche zee vergaen, en is het met Julus omgekomen;Ga naar voetnoot592 593 zoo laet ons toch ten minste naer Sikanie, en de stadt, daer alreeGa naar voetnoot593 594 gebouwt, en Koningk Acestes, van waer wy herwaert quamen, 595 wederom trecken. Zoo sprack Ilioneus, en Dardans nakomelingen 596 bestemden te zamen mondeling zijn verzoeck. Dido, toen haereGa naar margenoot+Ga naar voetnoot596 597 oogen op hen nederslaende, antwoorde kort aldus: o Trojanen, 598 zet alle vrees en bekommering aen d'een zijde. De benaeutheitGa naar voetnoot598-600 599 van mijnen staet, en de gront mijns Rijcks, noch nieuw en onbe- 600 storven, perssen my overal de grenzen met wacht zoo naeuw teGa naar voetnoot600 601 bezetten. Wie kent Eneas geslacht, wie de stadt Troje, en zulcke 602 dappere mannen niet? of weet van dien oorloogh en brant niet 603 te spreken? Wy Punischen zijn zoo onbeschoft en plomp niet;Ga naar voetnoot603 604 nochte het nieuwe Tyrus leit zoo verre niet uit de bekendeGa naar voetnoot604 605 weerelt. Het zy ghylieden wenscht in het groote Italie, en aen 606 Saturnus ackers, of Eryx grenzen, en by Koningk Acestes te be-Ga naar voetnoot606 607 landen; ick zal u veiligh geleiden, en met raet en daet bystaen: 608 of wilt ghy u hier te zamen op onzen bodem nederslaen: de 609 stadt, die ick bouwe, is voor u ten beste: haelt de schepen opGa naar voetnoot609 610 lant. Trojaen en Tyrier zullen ons even lief zijn: en och, of uw 611 Koningk Eneas met den zelven wint overgewaeit, hier zelf oock 612 tegenwoordigh waere. Evenwel ick zal eenigh volck langs hetGa naar voetnoot612 613 strant afvaerdigen, en bevelen de kusten van Libye te doorsnuf-Ga naar voetnoot613 614 felen, of hy ergens aen eenige bosschen opgeworpen, of in deGa naar voetnoot614 615 steden omdwaele. 616 Vader Eneas en de kloecke Achates, door deze rede moet grij- 617 pende, verlangden nu al een poos, om uit de wolck voor denGa naar voetnoot617 | |
[pagina 399]
| |
Indien 't geluck ons dien', naer d'Italjaensche plecken,Ga naar voetnoot791
En 't oude Latium te zamen heenetrecken:
Maer mist ons deze hoop, en zijt gy, ô Trojaen,Ga naar voetnoot793
O waerde vader, in het Libysch diep vergaen;
795[regelnummer]
Is 't met Iülus uit, zoo laet ons van dees reede
Toch naer Sikanie, en de nieugeboude stede,
En vorst Acestes spoên, van waer wy herwaert aen
Gezeilt zijn met de vloot. dus sprack hy, al belaên,Ga naar voetnoot798
En al de Dardaniers bestemden zijne bede.
800[regelnummer]
De koningin beziet hem vast op deze rede,Ga naar voetnoot800
En antwoort kort aldus: Trojaenen, weest gerust.
Laet vaeren zorgh, en vrees. dit strant, dees waterkust
Wort naeu met wacht bezet, bewaeckt aen alle kanten,
Uit angst, om mijnen stoel, die last lijdt, vast te planten,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Tot dat de boom van 't rijck zijn wortels dieper schiet.
Wie kent Eneas stam, wie Troje en Troischen niet,
Ten oorlogh dus befaemt! wat lant, in alle streecken,
Weet van dien krijgh en brant, vol jammers, niet te spreken!
Wy Punischen zijn niet zoo ruw, en plomp, en straf,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
En 't nieuwe Tyrus leght zoo wilt en woest niet afGa naar voetnoot810
Van 's weerelts heirbaen, daer de zedigen verkeeren.Ga naar voetnoot811
Het zy gylieden eens uw schepen wenscht te meerenGa naar voetnoot812
Aen d'Italjaensche kust, Saturnus oude wijck,
Of Eryx grenzen zoeckt, en vorst Acestes rijck;
815[regelnummer]
Ick zal u veiligh voort afvaerdigen, geleidenGa naar voetnoot815
Met raet, en daet, en hulpe: of wiltge hier verbeiden,Ga naar voetnoot816
U neêrslaen op ons erf; mijn nieuwe stadt, mijn strant
Staen open: haelt de vloot en schepen vry op 't lant.
Tyrier en Trojer zijn ons even lief, en waerdigh.Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
En och, of nu de wint uw' koning, zoo rechtvaerdigh,
Had herwaert aen gevoert, en ick hem hier zagh staen.
Noch wil ick zommigen afvaerdigen te gaenGa naar voetnoot822
Bezichtigen de kust, beveelenze al mijn stranden
Zorghvuldigh te bezien, te zoecken waerze landden,
825[regelnummer]
Of ergens spoelden aen een bosch, en eenzaem woudt;
Of waer een Troier zich in stadt of vlecke onthoudt.
De vorst Eneas, en de kloecke Achates mede
Verlangden nu, vol moedts, gesterckt door deze rede,
Om uit de schaduwe der wolcke in 't licht te staen.
| |
[pagina 400]
| |
618 dagh te komen, en Achates sprack eerst Eneas aen: o VenusGa naar voetnoot618 619 zoon, wat dunckt u nu hier van? Alle dingen zijn buiten gevaer,Ga naar voetnoot619 620 en vloot en mackers behouden: een alleen wort 'er gemist, dien 621 wy zelf midden in zee zagen te gront gaen: al het ander komt 622 met uw moeders zeggen overeen. Naulix sprack hy zoo, of de 623 wolck, die hen bewimpelde, borst en verdween haestigh in deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot623 624 heldere lucht. Daer stont Eneas toen, en blonck in den klaren 625 dagh, zoo braef van leest, en statigh van opzicht, gelijck eenGa naar voetnoot625 626 Godt: want de moeder zelf vercierde haren zoon met blont hair,Ga naar voetnoot626 627 en een gloeiende verf, en glinsterende oogen; eveneens gelijckGa naar margenoot+Ga naar voetnoot627 628 des kunstenaers hant het yvoir een bevalligheit geeft; of als zilver 629 en Parischen marmer in gout wort gezet. Onvoorziens aldus voorGa naar voetnoot629 630 hun aller oogen verschijnende, spreeckt hy de Koningin aen:Ga naar margenoot+ 631 hier staet de man, dien ghy zoeckt, Eneas van Troje, uit de baren 632 van Libye geborgen. O ghy, die alleen u ontfermt over de TrojanenGa naar voetnoot632 633 en hunne onuitspreeckbare zwarigheden, en ons (het overschotGa naar voetnoot633 634 des volx, uit der Griecken handen ontslopen, te water en te lande 635 door allerhande rampen uitgemergelt, en van alles behoeftigh)Ga naar voetnoot635 636 in uwe stadt, in uw hof opneemt. O Dido, wylieden, nochte alGa naar voetnoot636 637 wat 'er van onze lantslieden, verstroit door de wijde weerelt, noch 638 ergens overschiet, zijn niet maghtigh u dit naer den eisch te ver-Ga naar voetnoot638 639 gelden. De Goden (indien Goden noch werck van GodtvruchtigenGa naar voetnoot639 640 maecken; indien rechtvaerdigheit en een oprecht geweten noch 641 ergens plaets hebben) beloonen u dat naer uwe verdiensten. TerGa naar voetnoot641 642 goeder ure zijt ghy geboren: geluckigh waren uw ouders met 643 zulck een gezegende vrucht. Zoo lang de stroomen in zee loopen; 644 zoo lang de schaduwen rontom de bergen wandelen; zoo langGa naar voetnoot644 | |
[pagina 401]
| |
830[regelnummer]
Achates sprack toen eerst den vorst Eneas aen:
O Venus zoon, wat dunckt, wat dunckt u van die maeren?
De vloot, en mackers al is 't vry van zeegevaeren.Ga naar voetnoot832
Wy missen een' alleen, en zagen schip en mast
Recht voor ons zincken. wat wy nu verneemen pastGa naar voetnoot834
835[regelnummer]
Op moeders wichlery. dit had hy pas gesproken,
Of deze lucht en mist, waer in de helden doocken,
Borst haestigh, en verdween: de lucht wert klaer en schoon.
Daer stont Eneas toen in dezen dagh ten toon,Ga naar voetnoot838
En blonck, zoo braef van leest, van opzicht, en van zwieren,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Gelijck een Godt: naerdien de moeder hem quam cieren
Met blonde locken, en een gloênde blozentheit,Ga naar voetnoot841
En staetigh opzicht, en een' glans vol majesteit.Ga naar voetnoot842
Als kunstenaers yvoor vercieren door glad slijpenGa naar voetnoot843
Met een bevalligheit, of geven 't gout te grijpenGa naar voetnoot844
845[regelnummer]
Het Parosch marmer, of het zilveren metael.
Hy, die dus onvoorziens, zoo braef hun altemael
Verschijnt, begint mevrouw eerbiedigh aen te spreecken:Ga naar voetnoot847
Hier staet de man, den storm van 't Libysch meer ontweecken,
De Troische Eneas, met bekommering gezocht.
850[regelnummer]
O koningin, die dus met onzen droeven toght,
En der Trojaenen ramp, die groot is, zit beladen;Ga naar voetnoot851
Die ons [het overschot des volcks, te schalck verraeden,Ga naar voetnoot852
En pas het Griecksche zwaert ontsloopen, en hun hant,Ga naar voetnoot853
Door allerhande ramp, te water, en te lant,
855[regelnummer]
Gesolt, en uitgeput, met druck en noot bevangen,]
Gewaerdight, in uw stadt, oock in uw hof t'ontfangen:Ga naar voetnoot856
O Dido, wy met alle ons lantsliên, die verstroit
Door al de weerelt, noch geberght zijn, kunnen noit
Dees deught, naer heuren eisch, met danckbaerheit beloonen.Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
De Goden [zooze noch godtvruchtigen verschoonen,Ga naar voetnoot860
In waerde houden; zoo rechtvaerdigheit, en trouw,
En 't vroom geweten noch een ploy ter weerelt hou,]Ga naar voetnoot862
Beloonen uwe deught en weldaet naer behooren.
Gy zijt ter goeder uur gewonnen, en geboren.
865[regelnummer]
Geluckigh was uw stam, om zulck een waerde spruit.
Zoo lang de stroom in zee zal loopen ongestuit;
Zoo lang de schaduwen rontom de bergen dwaelen;
| |
[pagina 402]
| |
645 de starren aen den hemel gaen weiden; zal men van uwen naem 646 en faem en eere weten te spreken: het zy oock waer wy belandenGa naar voetnoot646 647 mogen. Zoo sprekende geeft hy zijnen vrient Ilioneus zijn rechte,Ga naar margenoot+ 648 Sergestus zijn slincke hant, en voort den stercken Gyas, en sterckenGa naar voetnoot648 649 Kloanthus, en daer na alle anderen. 650 De Sidonische Dido zat in 't eerste stom van verwondering 651 om zulck een' man, daer na om zijn avontuur, en sprack aldus:Ga naar voetnoot651 652 o Godin Venus zoon, wat ongeval drijft u herwaert aen, na hetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot652-653 653 uitstaen van zoo veel gevaers? wat gewelt vervoert u in dezenGa naar voetnoot653Ga naar voetnoot653-654 654 onbeschoften hoeck? Zijt ghy die Eneas, die de zegenrijcke 655 Venus, by Anchises, Dardans zoon, zwanger, op den kant vanGa naar voetnoot655Ga naar voetnoot655-656 656 Simois in Frygie, ter weerelt broght? Zeker my gedenckt, dat 657 Teucer, uit zijn vaderlant gedreven, en met Belus hulpe eenGa naar voetnoot657 658 nieuw koningkrijck zoeckende, te Sidon quam. Mijn vader Belus 659 verwoeste toen het vette Cyprus, en regeerde over het eilant,Ga naar voetnoot659 660 dat hy met den zwaerde veroverde. Van dien tijt af wist ick al 661 van den ondergangk van Troje, en van uwen naem, en de 662 Griecksche Koningen te spreken. De vyant zelf gaf den TrojanenGa naar voetnoot662 663 grooten lof na, en dreef, dat hy uit den overouden stam derGa naar voetnoot663 664 Trojanen gesproten was: weshalve, o jongelingen, neemt onbe-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot664 665 schroomt uw verblijf in ons hof. Een gelijck avontuur heeft my 666 oock, na veel omzwervens, ten leste hier op dezen bodem neder- 667 gezet. Ick, die weet hoe het omsuckelen smaeckt, ben genegenGa naar voetnoot667 668 den ellendigen de hant te bieden. Zoo spreecktze, en leit Eneas 669 voort in het Koningklijcke hof: voort beveeltze in alle kerckenGa naar voetnoot669 670 den Goden danckoffer te slaghten: en zent oock ondertusschen | |
[pagina 403]
| |
Zoo lang de hemel weit gestarnte, en zonnestraelen;Ga naar voetnoot868
Zal elck uw' naem en faem en weldaên, zonder tal,
870[regelnummer]
Verheffen, waer hy oock in 't endt belanden zal.
Hy gaf hierop de hant den reisbroêrs door elckandere,Ga naar voetnoot871
Ilioneüs d'een, Sergestus mede d'andere,
Voort Gyas, en Kloanth, en al de gasten mê.
De koningin zat eerst verstomt op haere stê,Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
Verwondert om dien man, en om zijne avontuuren.
Zy sprack: ô Venus zoon, wat voert u naer ons muuren?
Wat drijft u, met gevaer door zoo veel zeeverdriet,
Naer dezen woesten hoeck? zijt gy Eneas niet,
Dien Venus, zegenrijck, een voester van de weelde,Ga naar voetnoot879
880[regelnummer]
By Dardans zoon, Anchys, op Xanthus oever teelde,Ga naar voetnoot880
En in het Troisch gewest wel eer ter weerelt broght?
Gewisselijck my heught dat Teucer my bezocht
Te Sidon, toen hy, uit zijn vaderlant gedreven,
Naer andre rijcken stont, door Belus hulp gesteven.Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
Mijn vader Belus liep het vruchtbre Cyprus af,Ga naar voetnoot885
Bezat het eilant, dat zich boogh voor zijnen staf.
Ick hoorde sedert al van uwen naem vermaenen,Ga naar voetnoot887
Van Griecksche koningen, en 't jammer der Trojaenen,Ga naar voetnoot888
De vyant zelf verhief de Troischen, en hunn' stam,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
En rekende dat hy zijn' oirsprong hieruit nam:
Weshalve, ô brave jeught, neem uw verblijf ten hove.
Een zelve zeefortuin heeft eertijts my, verschove
En vreemde ballingin, na allerhande noot,
Ten leste in dees landouwe ontfangen met mijn vloot.Ga naar voetnoot892-94
895[regelnummer]
Ick, die den weêrspoet ken, ben willigh alle lieden
In hun verlegenheit en noot de hant te bieden.Ga naar voetnoot896
Zoo spreeckt de koningin, en leit Eneas voort
In 't koningklijcke hof, beveelt aen ieder oort,
In alle tempelen te slaghten, en te vieren,Ga naar voetnoot899
900[regelnummer]
Ter eere van de Goôn. zy zent wel twintigh stieren,
| |
[pagina 404]
| |
671 den gasten op het strant twintigh stieren toe; hondert geborsteldeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot671-72 672 ruggen van groote zwijnen, hondert vette lammers met hunne 673 moeders, en de gaven van den verheugenden Godt. Maer hetGa naar voetnoot673 674 heerlijcke hof wort van binnen overdadigh en Koningklijck opge-Ga naar margenoot+ 675 pronckt: in het midden recht men de maeltijt aen, en behangt 676 de plaets wel prachtigh met purper en kostelijck tapijtwerck: deGa naar voetnoot676 677 tafels glimmen van al het zilverwerck en gout, waer op der voor- 678 ouderen vrome daden (uitgevoert door zoo veel brave mannen,Ga naar voetnoot678 679 uit dien ouden stam gesproten) op een lange ry, gedreven staen. 680 Eneas, wiens vaderlijck gemoedt niet rusten kon, zont AchatesGa naar margenoot+Ga naar voetnoot680 681 haestigh vooruit naer de schepen toe, om Askaen van al hun 682 wedervaren verslagh te doen, en hem mede in stadt te brengen. 683 Het vaderlijck hart hangt geheel over den lieven Askaen. VoortGa naar voetnoot683 684 beveelt hy hem te halen de geschencken, uit den brant van TrojeGa naar margenoot+ 685 geborgen; eenen sluier, stijf van gout geborduurt, en een be-Ga naar voetnoot685 686 hangsel, geboort met oranje beereklaeuw, waer mede Heleen vanGa naar voetnoot686 687 Argos plagh te proncken; want Leda, de moeder, haer dezeGa naar voetnoot687 688 kostelijckheden schonck voor wat byzonders, en dieze, van My-Ga naar voetnoot688 689 cenen naer Troje en d'ongeoorloofde bruiloft varende, medenam:Ga naar voetnoot689 690 behalve dit noch eenen scepter, dien Ilione, Priaems outste dochter, 691 plagh te dragen, en eenen karkant van perlen, en een dubbeleGa naar voetnoot691 692 kroon van gout en gesteente. Achates teegh al zijn best naer deGa naar voetnoot692 693 schepen toe, om dit te bestellen.Ga naar voetnoot693 694 Maer de Godin van Cyprus lagh op haer luimen, om wat nieuws,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot694 695 wat vreemts aen te rechten, en Kupido in den schijn van denGa naar voetnoot695 | |
[pagina 405]
| |
En hondert zwijnen, ruigh van borstelen, naer zee
Haer gasten toe, en zoo veel vette lammers mê,
En weelige oien, en Godt Bacchus blijde gaven.
Maer binnen wort het hof, door hofgezin en slaven,Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Heel prachtigh koninglijck en heerlijck toegemaeckt.Ga naar voetnoot905
Men recht in 't middenhof de maeltijt aen. hier blaecktGa naar voetnoot906
Tapijt, en purper, elck om 't heerlijckste uitgelaeten.Ga naar voetnoot907
De tafels schitteren van goude en zilvre vaten,
Waerop der vaderen doorluchte daeden staen
910[regelnummer]
Gedreven op een ry, van haeren oirsprongk aen:Ga naar voetnoot910
Wat d'overoude stam verricht heeft door de grooten,
Door zoo veel dapperen, uit dezen stam gesproten.
Eneas [want zijn hart en vaderlijck gemoedt
Niet rusten kon,] zont voort Achates heen met spoet,
915[regelnummer]
Naer strant toe, en de vloot, om hun bejegeningenGa naar voetnoot915
Askaen te melden, en hem mede in stadt te bringen.Ga naar voetnoot916
Het vaders hart is meest voor 't lieve kint beducht.Ga naar voetnoot917
Met een beveelt hy hem schenckaedje en schat, ter vlughtGa naar voetnoot918
Geborgen uit den brant van Troje, in 't hof te haelen;
920[regelnummer]
Een' tabbert, stijf van gout en parlen, om te praelen,Ga naar voetnoot920
En een behangsel, met oranje loof en bloem
Geboort, waermê Heleen van Argos, rijck van roem,
Zich cierde, een wonderlijck geschenck van moeder Lede;Ga naar voetnoot923
Toen zy, van out Myceen, haer vaders hof en stede,Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Naer Troje en d'onvrye echt ging vaeren voor den wint;Ga naar voetnoot925
Met noch een' scepter, eer van Priams outste kint,Ga naar voetnoot926
De dochter Ilioon gedragen, neffens dezenGa naar voetnoot927
Een' parlen halskarkant, en noch een uitgelezen
Juweel, een dubble kroon van steenen en van gout.Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Achates teegh zijn best, daer zich de vloot onthoudt,
Op dat hy dezen last, naer zijnen eisch, bekleede.Ga naar voetnoot931
Maer Cyprus koningin lagh op haer luim, was reedeGa naar voetnoot932
Om wederom wat nieuws wat zeldtzaems te bestaen,
En haeren zoon, in schijn van 't lieve kint Askaen,
| |
[pagina 406]
| |
696 lieven Askaen herwaert te brengen, om de Koningin, terwijl de 697 giften haer tot razens toe bekooren zouden, met den brant vanGa naar voetnoot697 698 minne t'ontvoncken, tot in het mergh van 't gebeente toe: want 699 Venus vreest voor het weifelachtigh hof, en de dubbelhartigeGa naar voetnoot699 700 Tyriers: Zy heeft angst voor Juno, en des nachts om die zaeckGa naar voetnoot700 701 bekommert, spreeckt den vluggen Minnegodt aldus aen: mijnGa naar voetnoot701 702 zoon, op wiens maght en vermogen alleen ick my verlaten 703 magh: o zoon, die op het geweer des oppersten vaders, waerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot703 704 mede hy de Reuzen verplette, niet past; tot u neem ick mijnGa naar voetnoot704 705 toevlught, en verzoeck ootmoedigh uw goddelijcke hulp. U 706 is bekent, hoe uw broeder Eneas, door Junoos ongerechtigenGa naar voetnoot706 707 haet, over zee langs alle kusten, omzwerft; en ghy waert dickwils 708 met onze droefheit begaen. De Punische Dido heeft hem nu vast, 709 en houdt den man met smekende woorden op: en ick ben beduchtGa naar voetnoot709 710 waer Junoos onthael op uitdraeien wil: zy zal op dees gewenschteGa naar voetnoot710 711 gelegentheit niet slapen: weshalve ick toelegh, om de KoninginGa naar voetnoot711 712 by tijts listigh met minne t'ontvoncken, en op mijn hant te krijgen,Ga naar voetnoot712 713 op datze door geene Godtheit van opzet verandere, maer Eneas 714 zoo gunstigh een hart toedrage, gelijck wy: vat nu onze meening, 715 hoe ghy dit te wege kunt brengen. Het Koningklijcke kint, mijnGa naar voetnoot715 716 eenige bekommeringe, maeckt zich vaerdigh, om op het gebodt 717 zijns lieven vaders naer de Sidonische stadt te gaen, en de ge- 718 schencken, na den brant van Troje overgebleven, mede te brengen.Ga naar voetnoot718 719 Dit kint zal ick, terwijl het slaept, op Cythera, den hoogen bergh,Ga naar voetnoot719Ga naar voetnoot719-20 720 of Idalie, in de heilige plaetse wechschuilen; op dat het dit bedrogh 721 niet eens riecke, of ons in den wegh loope. Ga, vermom u metGa naar voetnoot721 722 zijn aenzicht niet langer dan eenen nacht: ga, mijn kint, deck uwGa naar voetnoot722 | |
[pagina 407]
| |
935[regelnummer]
Te brengen in het hof, en Dido, daer de giftenGa naar voetnoot935
Haer hart bekooren, als met zinnelooze driften,
t'Ontvoncken door den brant van minne in mergh en been:
Want Venus vreest den aert van Tyrus hof en steên,
Vol dubbelhartigen en weifelende raeden.Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Zy vreest oock Juno zelf, en, 's nachts hierom beladen,
Spreeckt dus den Minnegodt, den kleenen vlieger, aen:Ga naar voetnoot941
Mijn zoon, op wiens gewelt en maght ick vast magh staen;Ga naar voetnoot942
O zoon, die op 't geweer van Jupiter, waermede
Hy reuzen heeft verplet, niet past; ick heb een bede
945[regelnummer]
Aen uwe Godtheit, en verzoeck uw' onderstant.Ga naar voetnoot945
Gy weet hoe Junoos wrock dus, over zee en zant,
Langs alle kusten voert Eneas, uwen broeder,
t'Onbillijck: en de rouw van uw beminde moederGa naar voetnoot948
Gingk dickwijl u aen 't hart. nu houdt hem Dido vast
950[regelnummer]
Met zoeten woorden op. hoe dit onthael den gastGa naar voetnoot950
Bekomen moght, heeft my met achterdocht getroffen.Ga naar voetnoot951
Gewis zy zal by dees gelegenheit niet sloffen,Ga naar voetnoot952
Maer passen op haer stuck: waerom ick vind geraên,Ga naar voetnoot953
De koningin, eer zy iet ontrous durf bestaen,Ga naar voetnoot954
955[regelnummer]
Met list t'ontvoncken, en op mijne zy te winnen,
Op dat geen Godtheit haer verandere van zinnen,
En zy Eneas blijf van harte toegedaen,
Als ick. nu vat mijn' zin, om hier niet mis te slaen.Ga naar voetnoot958
Het koningklijcke kint, dat ick alleen bezinne,Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
Rust toe, op vaders last, naer 't hof der koninginneGa naar voetnoot960
Te treden, en schenckaedje en overbleven schat,Ga naar voetnoot961
Uit Trojes brant geberght, te brengen in de stadt.
Ick zal dit kint, als 't slaept, in onze heuvelstreecken,
Idalie, of Cytheer, my toegewijt, versteecken,Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
Op dat het dit bedrogh niet riecke, of ons ontmoet'
In 't midden van 't bancket. ga heen, vermom met spoet
Uw aenzicht eenen nacht, en laet u niet verdrieten
| |
[pagina 408]
| |
723 aenschijn met de troni en het opzicht van het kint; op dat (wanneerGa naar voetnoot723 724 Dido, onder het Koningklijck bancket, wel in haer schick, en 725 verheught van den wijn, u op haren schoot neme, omhelze en 726 minnelijck kusse) ghy haer het verborgen vier en bedrieghelijckGa naar voetnoot726-27 727 vergift inblaest. De Minnegodt gehoorzaemt den bevele zijner 728 lieve moeder, schudt zijne vleugels uit, en treet vrolijck hene, nietGa naar margenoot+Ga naar voetnoot728 729 anders of het Julus zelf waer: maer Godin Venus schenckt AskaenGa naar voetnoot729 730 eenen liefelijcken slaepdranck, en hem in haren schoot koesterende, 731 voert het kint om hoogh, in het bosch van Idalie, en leit het opGa naar voetnoot731 732 zachte marjolein, die met zijne bloemen en koele schaduwe ditGa naar voetnoot732 733 wicht toeademt. Kupido zijne moeder gehoorzamende, gingk nuGa naar voetnoot733 734 hene, wel gedient met Achates, zijnen leitsman, om de TyriersGa naar voetnoot734 735 Koningklijcke geschencken te brengen, en daer aenkomende, zoo 736 was de Koningin al op het heerlijck tapijt en de goude sponde,Ga naar voetnoot736 737 recht in het midden, aengezeten. 738 De vader Eneas en Trojaensche jongelingen vergaderen vast,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot738 739 en men gaet op de purpere banckpeuluwen, voor hun gespreit,Ga naar voetnoot739 740 aenleggen. De dienaers geven het hantwater, leggen de weiteGa naar voetnoot740 741 uit de korven op den disch, en brengen ruige hantdoecken, omGa naar voetnoot741 742 de handen te droogen. Binnen zijn vijftigh dienstmaeghden bezigh, 743 op een lange ry, met spijze aen te rechten, en de zalen te be-Ga naar voetnoot743 744 wieroocken. Hondert andere dienstmaeghden en hondert dienaers, 745 alle even jeugdigh, zetten de gerechten op tafel, en schenckenGa naar voetnoot745-746 746 den wijn. De Tyriers komen oock by menighten de poort inge- 747 drongen, en worden mede op de tapijten aengezet. Zy verwonderenGa naar voetnoot747 748 zich over Eneas geschencken: zy verwonderen zich over Julus, 749 en het aenschijn des blakenden Godts, en zijn nagebootste spraeck.Ga naar voetnoot749 | |
[pagina 409]
| |
De troni van dit kint naer 't leven aen te schieten,Ga naar voetnoot968
Op dat [wanneer Elize, op 't koningklijck bancketGa naar voetnoot969
970[regelnummer]
Verheught, en by den wijn, die zorgh van 't harte zett',Ga naar voetnoot970
U neeme op haeren schoot, omhelze, en kusse onendigh,]
Gy haer 't verborgen vier en loos vergift behendigh
Ten lippen inneblaest. 't gehoorzaem minnekint
Gehoorzaemt moeders last, gelijck zy raetzaem vint.
975[regelnummer]
Het schiet zijn vleugels uit, en treckt al vrolijck heene,
Met zulck een' tredt, als of Iülus zelf verscheene.
Maer Venus geeft Askaen een' slaepdranck, streelt en kust
En stooft het in haer' schoot, en voert het kint gerustGa naar voetnoot978
Op 't hoogh Idalie ten bossche in, leght het kleineGa naar voetnoot979
980[regelnummer]
In koele schaduwen van zachten marjoleine,Ga naar voetnoot980
Op datze met haer bloeme en geuren 't wicht verquick'.Ga naar voetnoot981
Kupido geeft gehoor, gaet heen, wel in zijn schick
Met trouwe Achates, die hem meleit, om de heeren
Met koningklijck geschenck en gaven te vereeren.
985[regelnummer]
De koningin had, voor zijn komst, zich ten banckett'
Op bedspon en tapijt in 't midden aengezet.Ga naar voetnoot986
De vorst Eneas en de Troischen, zijn geleide,
Vergaêren vast; men gaet aenleggen op 't gespreide
En purpren tafelbed. de dienaer giet lampet
990[regelnummer]
En water op de hant. men drooght de handen metGa naar voetnoot989-90
Gebloemden hantdoeck. men leght weite uit teene manden
Op tafel. binnen wort gewoelt met hondert handenGa naar voetnoot992
Van vijftigh maeghden, die op eene lange ry
't Gerecht opdisschen, en de hoofsche leckerny,
995[regelnummer]
Het hof bewierroocken: en dan noch hondert anderen,
En hondert dienaers van eene oude met elckanderen,Ga naar voetnoot996
Die rijcklijck op den disch verschaffen wijn, en spijs.
De burgery dringt sterck ter poorte in, naer lants wijs.Ga naar voetnoot998
Men zetze op dischtapijt. zy zien Eneas gavenGa naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Met groot verwondren aen, verwondert om den braven
Iülus, en den Godt, wiens aenschijn gloeit, en straelt,Ga naar voetnoot1001
| |
[pagina 410]
| |
750 en den sluier, en het behangsel, met oranje beereklaeuw gebor-Ga naar voetnoot750 751 duurt. Boven alle anderen kan d'ongeluckige Dido van Fenicie, 752 de toekomende minnesmette overgegeven, haren lust niet ver-Ga naar voetnoot752 753 zaden, en wort verhit, terwijlze hem belonckt, en te gelijck doorGa naar voetnoot753 754 het kint en de giften ontroert. Na dat de knaep, in Eneas armen, 755 hem om den hals hing, en de geweldige groote liefde zijnes ge- 756 waenden vaders verzaet hadde, zoo vloogh hy naer de KoninginGa naar margenoot+ 757 toe, die druckte het kint aen heur hart, en kost haer oogen niet 758 zadt zien, en d'ellendige koestert het zomtijts op haren schoot, nietGa naar voetnoot758 759 eens denckende, hoe groot en maghtigh een' Godt zy op hareGa naar voetnoot759 760 knien houdt. Maer hy, gedachtigh aen zijn Acidalische moeder,Ga naar voetnoot760 761 begint Sicheüs allengs uit haer gedachtenisse te vegen; en pooghtGa naar voetnoot761 762 het gemoedt, nu al een poos verkoelt, en het hart van minne ge-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot762 763 spaent, door herbore minne t'overrompelen. Na dat het lijf ge- 764 sterckt, en het eerste gerecht opgenomen was, zette men grooteGa naar voetnoot764 765 bekers op, en schonck den wijn, dat het schuimde. Het begostGa naar voetnoot765Ga naar voetnoot765-766 766 in 't hof te krioelen, en de gasten lieten zich hooren, dat de galm 767 door de ruime zalen heneklonck. De lampen hangen aen deGa naar voetnoot767-68 768 goude balken, en de turcken verdrijven de duisternis by nacht.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot768 769 Toen eischte de Koningin eenen wijnkop, zwaer van gout enGa naar voetnoot769 770 gesteente, waer uit Belus en alle zijn nakomelingen gewoon waren 771 te drincken, en liet dien vol wijn schencken; waer na het al zweegh 772 wat 'er was. O Jupiter, sprackze (naerdien men u houdt voor het 773 hooft der gasteryen, en die haer wetten voorschrijft) geef toch,Ga naar voetnoot773 774 dat dees dagh den Tyriers en Trojaenschen vlughtelingen een 775 dagh van blijschap zy, en onze nakomelingen hier aen mogen | |
[pagina 411]
| |
En zijn gebootste spraeck; om sluier en 't gemaeltGa naar voetnoot1002
En rijck omhangsel van oranje. geen van allen
Kan minder zich verzaên van lust en welgevallen
1005[regelnummer]
Aen dit aenminnigh kint, als Dido, die alree
Zich deerlijck overgeeft aen 't naeckend minnewee.
Zy wort verhit door 't kint, en 't geen haer is geschoncken;
Die beide het gemoedt ontstellen, en ontvoncken,Ga naar voetnoot1008
Na dat de knaep een wijl in vaders armen hangt
1010[regelnummer]
Om zijnen hals, die den vermomden zoon ontfangt,
En kust tot dat hy heeft verzaet des vaders minne,
Zoo zoeckt het kint Elize, en vlieght de koninginne
Met yver om den hals. zy druckt het aen haer hart,Ga naar voetnoot1013
En ziet zich naulijx zat, en Dido, die de smart
1015[regelnummer]
Der minne namaels staet zoo jammerlijck te voelen,Ga naar voetnoot1015
Verneemt niet welck een' Godt zy, om haer' lust te koelen,
Aldus in haeren schoot vast koestert, streelt, en mint.Ga naar voetnoot1017
De zoon, die moeders last uitvoeren wil, begint
Allengs Sicheüs uit haer hart en zin te wissen,
1020[regelnummer]
En pooght inwendigh 't hart en haer gedachtenissen,Ga naar voetnoot1020
Nu koeler, en een poos van d'eerste min gespaent,
Door een herbore min t'ontsteecken, eer zy 't waent.Ga naar voetnoot1022
Het eerste dischgerecht is naulijx opgenomen,
En 't lijf met spijs gesterckt, of groote kelcken koomen
1025[regelnummer]
Ter tafel, en men kranst den wijnkop versch en koel.Ga naar voetnoot1025
De gasten zijn verheught. het vrolijck gekrioel
Verweckt een' wedergalm door al de ruime zaelen.
De lamp beschijnt het gout der balcken met haer straelen.
De turck brant helder, en verdrijft den duistren nacht.
1030[regelnummer]
Nu eischt de koningin een' wijnkelck, daer 't geslacht
Van Belus en zijn zaet gewoon was uit te drincken;
Een' wijnkelck, zwaer van gout, waerin robijnen blincken:
Men schonck dien boordevol. toen zweegh al wat' er zat.
Zy sprack: ô Jupiter, naerdien elck een u schat
1035[regelnummer]
En eert voor 't heiligh hooft der blijde gasteryen,
Die haer oock wetten stelt; laet toch dees dagh gedyen
Tot heil van Tyrus, en den Troischen vlughteling,
Op dat men na gedenck' hoe Tyrus Troje ontfing:Ga naar voetnoot1038
| |
[pagina 412]
| |
776 gedencken: dat Bacchus, schencker van de vreught, oock de goede 777 Juno zich hier tegenwoordigh, onder 't gezelschap, vinden laten:Ga naar voetnoot777 778 en ghy, o Tyriers, begunstight en onthaelt dit vrolijck gezelschap. 779 Zoo sprackze, en plengde d'eerste een luttel wijns, ten dranckofferGa naar voetnoot779 780 op de tafel, en proefde slechts den kop, en gaf het voort aen Bitias,Ga naar voetnoot780 781 hem aenmanende tot drincken. Hy neep met eenen veegh denGa naar voetnoot781 782 schuimenden kop uit, zoo boortvol als die was: Na hem droncken 783 d'andere hoofden. Iöpas, met zijn gekrolt hair, speelde op de guldeGa naar voetnoot783 784 cyther de lessen van den grooten Atlas. Hy zong den loop derGa naar voetnoot784 785 mane, en het verduisteren der zonne: oock waer uit menschen 786 en vee hunnen oirsprongk namen: wat d'oirzaeck zy van blixem,Ga naar voetnoot786 787 donder en regen: van den Boer, en de natte Regenstarren, enGa naar voetnoot787 788 beide de Beeren: waerom 's winters de dagh zoo haest onderga,Ga naar voetnoot788 789 en de nacht zoo langk valle. De Tyriers verdubbelden het hant-Ga naar voetnoot789 790 geklap, en de Trojanen volgen hen. D'ongeluckige Dido broghtGa naar margenoot+Ga naar voetnoot790 791 mede den nacht over, met allerhande kout, en dronck de liefde 792 vast in, en hadde het byster drock met vragen, dan naer Priaem,Ga naar voetnoot792 793 dan naer Hektor; dan met wat wapenen de zoon van Auroor teGa naar voetnoot793 794 velde quam; dan naer Diomedes paerden; dan wat Achilles voor 795 een helt was geweest. Ten leste sprackze: nu mijn wellekome gast, 796 laet my eens hooren, van den beginne af, het verraet der Griecken, 797 en uw ongeval en omsuckelingen; want het is nu de zevende zomer,Ga naar voetnoot797 798 dat ghy over al de weerelt te water omgezworven hebt. | |
[pagina 413]
| |
Dat Bacchus, schencker van de vreught, ons koom' verblyen,
1040[regelnummer]
En Juno zelf verschijne op deze gasteryen.
Gy Sidoniers, onthaelt de gasten, blijde en frisch.Ga naar voetnoot1041
Zoo spreecktze, en plengt en stort wat wijns uit op den disch,
Als een danckofferhande, en proeft die met de lippen,Ga naar voetnoot1043
En roert den wijnkelck pas en effen aen te tippen.Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Toen gaf zy 't Bitias, die zet het aen den mont,
En nijpt den wijnkelck uit, tot onder op den gront.
De grooten volgen hem. Iöpas roert de snaeren:Ga naar voetnoot1047
Die zanger, lang van haer, speelt op al wat d'ervaeren
En stercken Atlas leert. hy zingt den loop der maen:Ga naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Van zonnezwijm: waeruit de mensch en 't vee ontstaen:Ga naar voetnoot1050
Wat oirzaeck zy van storm en blixem, dondervlaegen:
Van Boer, en Regenstar, en groote en kleenen Wagen:Ga naar voetnoot1052
Wat heete dagen reckt: wat koude krimpt zoo knap.Ga naar voetnoot1053
De vrolijcke Tyriers verdubblen 't hantgeklap:
1055[regelnummer]
De Troischen volgen hen. de koningin, eilaci,
Al t'ongeluckigh, broght met kouten deze staetsi,Ga naar voetnoot1056
Dit nachtfeest over, dronck de min, die heur behaeght;
Terwijlze gratigh dan naer koning Priam vraeght,Ga naar voetnoot1058
Dan weêr naer Hektor, dan naer Memnon; met wat boogen,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
Wat wapenen hy quam uit Oosten aengetoogen;
Dan naer de paerden en 't geridt van Tydeus zoon;Ga naar voetnoot1061
Dan naer Achilles moedt, en zijnen oorloghstoon.Ga naar voetnoot1062
Ten leste sprackze: ô vorst, ter goeder uur gekoomen,
Verhael ons van 't begin hoe Troje is ingenomen
1065[regelnummer]
Door 't Griecksch verraet: verhael uw avontuur in 't bree,
En hoe gy ommezworft: want uwe vloot alree
Is zeven jaeren langk gesolt op woeste baren,Ga naar voetnoot1067
En heeft de weerelt en haer kusten omgevaeren.
|
|