Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingenToon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.70 MB)

XML (4.06 MB)

tekstbestand






Editeurs

C.C. van de Graft

C.R. de Klerk

L.C. Michels

B.H. Molkenboer

H.W.E. Moller

J. Prinsen J.Lzn

Leo Simons

J.F.M. Sterck

A.A. Verdenius

C.G.N. de Vooys



Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
pastorale


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen

(1932)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 220]
[p. 220]

Het tweede boeck.aant.aant.

Inhoudt.

1 Manier om boomen aen te queecken; en die Natuurlijck is; van zelf, door kerne, wortel:Ga naar voetnootr. 1 2 of Kunstigh; door afsnijden van telgen, planten van stammen, inleggen, verplanten, uitGa naar voetnoot2 3 eenen stronck, enten en inzetten. Boomen zijn onvruchtbaer of vruchtbaer. WelckeGa naar voetnoot3 4 gronden elck slagh vereischt. Italie boven andere landen geprezen. Hoe men den aertGa naar voetnoot4 5 der gronden onderkenne. Wat moeite aen wijngaert en olyven vast zy. De lof van hetGa naar voetnoot5 6 huismans leven, by andere staeten geleken.Ga naar voetnoot6
 
Hier wijst hy wacker, hoe men plant en oock verplant,Ga naar voetnoot7
 
En inleit ent en poot zijn rancken, enten, boomen;
 
Oock op het naeuste kent den aert van ieder lant,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En wijngaert en olijf regeert en voort laet komen.Ga naar voetnoot10

11 Dus lang zong ick van den ackerbouw, en het rechte saizoenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot11 12 van een ieder werck: nu wil ick, o Bacchus, van uwen wijngertGa naar voetnoot12 13 en boomen en planten, en de vrucht des langkzaem wassendenGa naar voetnoot13 14 olijfs met u zingen. O vader Liber, kom nu herwaert; want hierGa naar voetnoot14 15 drijft de herfst van wijn, uwe edele gave: hier bloeit de wijnbergh,Ga naar voetnoot15 16 die u ter eere, van leckere druiven zwanger is: de wijnkuip loopt 17 van gepersten wijn over, dat het schuimt: o vader Liber, kom nu 18 herwaert, treck uwe laerzen uit, en verf met my de naeckte beenenGa naar voetnoot18 19 in nieuwen most.Ga naar voetnoot19

20 Vooreerst teelt Natuur verscheide slagh van boomen; zommigeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot20 21 wassen van zelf, zonder iemants hulp, op ruime velden, en langsGa naar voetnoot21 22 boghtige vlieten hene; gelijck zacht geil, taeie brem, populier enGa naar voetnoot22 23 blaeuwe en witachtige willigen: zommigen worden gesteecken:Ga naar voetnoot23 24 gelijck de hooge kanstanjelaer, en eeckelaer, die de grootste vanGa naar voetnoot24 25 alle boomen, Jupijn ter eere opgroeit; en d'eick, by de Griecken 26 voor een orakel gehouden: Zommigen spruiten dicht en loofrijckGa naar voetnoot26 27 uit hunnen wortel; gelijck krieckelaer, en olm; en de lauwer,Ga naar voetnoot27

[pagina 221]
[p. 221]

Het tweede boeck.

 
Ick zong dus lange van den lantbouw, en de tijden,
 
Vereischt tot ieder werck: nu volgh ick met verblijden,
 
O Bacchus, uwen toon, en zing van boom, en plant,Ga naar voetnootv.s. 2-3
 
En uwen wijngaert, en d'olijfvrucht, die op 't lantGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Heel langsaem opwast. koom met zegen ons verschijnen,
 
O vader Liber, koom. hier drijft de vloer van wijnen,
 
Uw milde herrefstgift: hier bloeit de wijnbergh, schoon
 
En zwanger van de druif en wijnranck, uwe kroon.Ga naar voetnoot8
 
De wijnkuip loopt geperst van wijn al schuimende over.
10[regelnummer]
O vader Liber, koom nu herwaert, rijck van lover.
 
Treck hier uw brozen uit, en verf en ba met myGa naar voetnoot11
 
Het bloote been in most, en nieuwe leckerny.Ga naar voetnoot12
 
Natuur teelt boom en plant, op veelerhande wijzen.
 
De zommigen in 't wilt van zelf uit d'aerde rijzen,
15[regelnummer]
En groeien, zonder hulp, op 't ruime velt, heel steil,
 
Langs kromme vlieten heen, gelijck het zachte geil,
 
De taeie brem, en blaeuwe en witte wilge, aen beecken,
 
Oock popelier. men moet een slagh van boomen steecken,Ga naar voetnoot18
 
Kastanjelaer, en eick, die d'allerhooghste in 't woudt,
20[regelnummer]
Jupijn wort toegewijt, en d'eeckelaer, een outGa naar voetnoot20
 
Orakel, uit ontzagh geviert en aengebeden
 
Door 't gansche Griecken, en zijn wijt befaemde steden.
 
Een zeker slagh komt dicht en loofrijck voor den dagh
 
Uit zijnen wortel, recht gelijck de kriecklaer plagh,Ga naar voetnoot24
[pagina 222]
[p. 222]

28 Apollo toegewijt, wast op in de breede schaduwe van eenen 29 grooten lauwerboom, zijn moeder.

30 Dees verscheide wijze van boomen aen te queecken nam eerstGa naar voetnoot30 31 uit de natuur zelf haren oirsprongk, en allerhande slagh van groeneGa naar voetnoot31 32 struicken en bosschen en heilige wouden bestaen uit deze ver-Ga naar voetnoot32 33 scheidenheit. Ervarenheit en gebruick queeckten allengs nochGa naar margenoot+Ga naar voetnoot33 34 ander slagh van geboomte aen: d'een sneet telgen van haren stam, 35 en pooteze in d'aerde: d'ander plante stammen, oock palen, inGa naar voetnoot35-36 36 vieren gesplist, en staecken, onder scherp gehouwen. D'olmenGa naar voetnoot36-39 37 staen en verlangen om de jonge rancken en festoenen des inge- 38 leiden wijnstocks te dragen, en loten, die best groeien in aerde, 39 waer naer hun natuur treckt: andere boomen pootmen zonder 40 wortel, en de hovenier ontziet zich niet de bovenste scheuten inGa naar voetnoot40 41 d'aerde te zetten: ja, dat wonder is, d'olijf spruit uit eenen afge- 42 houwen, en als uit eenen dorren stronck: en dickwils zien wy denGa naar voetnoot42 43 tack van den eenen boom, zonder zijnen aert te verslimmen, inGa naar voetnoot43 44 eenen anderen veranderen, en eenen peereboom inge-ente appels,Ga naar voetnoot44 45 de steenachtige kornoeljen blaeuwe pruimen dragen. Leert hier-Ga naar voetnoot45 46 om, ghy ackerlieden, een ieders aert in 't byzonder kennen, en denGa naar voetnoot46-47 47 wilden aert temmen, op dat geene landen onvruchtbaar leggen. 48 Het lust my Ismarus met wijngert te beplanten, en den hoogenGa naar voetnoot48 49 Taburnus met olyven te belommeren.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot49

50 En ghy, o Mecenas, dien ick met recht de voorneemste oirzaeckGa naar voetnoot50

[pagina 223]
[p. 223]
25[regelnummer]
En olm. de lauwerier Apollo, den behoeder,Ga naar voetnoot25
 
Gewijt, wast op en groeit in schaduw van zijn moeder,
 
Den grooten lauwerboom, doorgaens in zijn saizoen.Ga naar voetnoot27
 
Deze onderscheide wijs van bomen aen te voênGa naar voetnoot28
 
Quam uit natuure eerst voort, en alle slagh van struicken,
30[regelnummer]
En bosch, en heiligh woudt, by veelerley gebruicken,Ga naar voetnoot30
 
By die verscheidenheên gedyen, en bestaen.
 
Ervaernis en gebruick heeft sedert stadigh aenGa naar voetnoot32
 
Noch ander slagh gequeeckt van aenteelte, op elx waerde.Ga naar voetnoot33
 
d'Een snijt de telgen van zijn' stam, en pootze in d'aerde:Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Een ander plant den stam, oock paelen, die hy klooft
 
In vieren; houwt een' staeck, die hem de vrucht belooft,Ga naar voetnoot36
 
Van onder scherp, en spits. een olm verlangt in 't groenen
 
Om jonge rancken en de weelige feestoenen
 
Des wijnstocks, in den gront met kennisse ingeleit,
40[regelnummer]
Te draegen; en een lot, dat best met vruchtbaerheit
 
In aerde groeit, die meest wil trecken op die loten:Ga naar voetnoot37-41Ga naar voetnoot41
 
Men magh een ander slagh oock zonder wortel pooten.
 
Geen hovenier ontzagh de hooghste scheut en plantGa naar voetnoot43
 
Des booms te zetten in den gront van eenigh lant:
45[regelnummer]
En, dat een wonder schijnt, d'olijf wil, zonder stuiten,Ga naar voetnoot45
 
Als uit een' dorren stronck, niet ongewilligh spruiten
 
Uit eenen blooten stam, en afgehouwen boom:
 
En dickwijl zienwe zelf, voorspoedighlijck en vroom,Ga naar voetnoot48
 
Den tack des eenen booms, oock zonder iet zijn wezenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Te krencken, in den aert des anderen verrezen,Ga naar voetnoot50
 
En hoe de peerbooms stam, de vrucht, hem inge-ent,
 
Den gulden appel draeght, en zijn natuur ontwent.Ga naar voetnoot52
 
Zoo kan kornoelje, hardt als steen, ons pruimen geven.
 
Dus leert, ô ackermans, een ieders aert en leven
55[regelnummer]
Hier kennen, en betemt den wilden woesten aert:
 
Zoo vint men nergens lant dat niet zijn vruchten baert.Ga naar voetnoot56
 
Het lustme Ismaer te gaen met wijngerden vereeren,Ga naar voetnoot57
 
Taburnus top met blonde olijven te stoffeeren.
 
En gy, Mecenas, dien ick billijck love en roem,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Oock d'opperste oirzaeck van mijne eere en glori noem,
[pagina 224]
[p. 224]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

51 van mijn eere en naemhaftigheit magh noemen, kom by der hant,Ga naar voetnoot51 52 help my dit aengevangen werck uitvoeren, en verleen my wint 53 en spoet, terwijl ick in deze bare zee loop; niet met eenen wenschGa naar voetnoot53 54 van alles t'omvademen, dat onmogelijck waer, al had men hondertGa naar voetnoot54 55 tongen, hondert monden, en een yzere stem: kom by der hant, 56 en vaer met my dicht het strant langs, en hou onder lant: ick wilGa naar voetnoot56 57 u hier met geen lange voorrede wijtluchtigheit en verzieringenGa naar voetnoot57 58 ophouden.

59 Al wat van zelf in 't wilt opwast is wel onvruchtbaer, doch hetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot59 60 komt geil en vroom voor den dagh; want het treckt zijn natuurGa naar voetnoot60 61 uit d'aerde: indien men nochtans vruchtbare enten en scheutenGa naar voetnoot61 62 op wilde stammen ent, of die stammen in eenen bearbeiden gront 63 plant, zoo zullenze hunnen wilden aert afleggen, en wort 'er geenGa naar voetnoot63 64 moeite aen gespaert, gewilligh zulcke vruchten voortbrengen, als 65 men zoeckt en wenscht: oock zal d'onvruchtbare tack, van zijnenGa naar voetnoot65 66 wortel afgesneden, vruchten voortbrengen, indien men dien ver- 67 plante, daer hy de ruimte van aerde en lucht geniet: want eerst vanGa naar voetnoot67-68 68 al te veel moederloof en tacken beschaduwt, zoo wert zijn wasdom 69 verhindert, en zijne draght verstickt: doch een gesteke kerne wilGa naar voetnoot69 70 langzaem opwassen, spade den nakomeling beschaduwen, en het 71 vorige sap vergetende, haer appels verbasterden: en een slimmeGa naar voetnoot71Ga naar voetnoot71-72 72 wijnstock geeft zijn druiven den vogelen ten beste: want men moet 73 aen allerhande slagh arbeit te kost hangen, en de boomen op eenGa naar voetnoot73

[pagina 225]
[p. 225]
 
Nu koom eens by der hant, en helpme, op Godts gehengen,Ga naar voetnoot61
 
Dit opgezette werck met prijs ten einde brengen.
 
Verleenme wint en spoet, terwijl ick op de ree
 
Mijn ancker lichte, en my in deze bare zee
65[regelnummer]
Begeef, met geenen wensch om alles te doorgronden,
 
Het welck onmooglijck waer, al had ick hondert monden,
 
En hondert tongen, en een stem van klaer metael.Ga naar voetnoot67
 
Nu koom eens by der hant, en vaer met mijn verhaelGa naar voetnoot68
 
Heel dicht de zeekust langs, en hou by lant in 't vaeren.
70[regelnummer]
'k Wil dubbelzinnigheên en lange inleiding spaeren,Ga naar voetnoot70
 
Met geen verziersel u gedyen tot een' last.
 
Al wat natuurelijck van zelf in 't wilde wast
 
Is wel onvruchtbaer, doch heel geil en vroom in 't groeien:
 
Dewijl 't uit de aerde zijn natuur treckt, onder bloeien.
75[regelnummer]
Indien men evenwel een vruchtbre scheut en ent
 
Op wilde stammen zet, of wilde stammen prent
 
En plant in gronden, die doorbouwt zijn datze zweeten,Ga naar voetnoot71
 
Zy zullen haeren aert, die wilt is, haest vergeeten,Ga naar voetnoot78
 
En, wort geen arrebeit noch moeite aen heur gespaert,
80[regelnummer]
Gewilligh vrucht en ooft, van een' gewenschten aert,
 
Voortbrengen jaer op jaer; en alle onvruchtbre telgen,
 
Van haeren wortel afgesneden, zich niet belgenGa naar voetnoot82
 
Veel ooft te teelen, zoo men haer verplanten ziet,
 
Daer elcke telgh de ruimte en lucht genoegh geniet:Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Want eerst te dicht bedeckt van moederloof en tacken,Ga naar voetnoot85
 
Zoo raeckt de wasdom, die verdruckt wert, aen 't verzwacken,
 
En haere draght verstickt. een kerne, die men steeckt,
 
Wil langsaem groeien, en haer loof, dus aengequeeckt,Ga naar voetnoot88
 
Den erfgenaem heel spa beschaduwen met bladen,
90[regelnummer]
Vergeet het eerste sap, en d'appels slaen ten quaeden,Ga naar voetnoot90
 
Verbasteren van aert. een slimme wijnstock geeft
 
Zijn druif ten beste aen 't pluimgediert, dat hier by leeft:Ga naar voetnoot92
 
Want al dees teelte eischt vlijt, en heet ons op te passen.Ga naar voetnoot93
 
De boom, wil op een ry geplant, in voren wassen:
[pagina 226]
[p. 226]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

74 ry in de vore planten, en kost nochte moeite sparen, om hunnen 75 aert te temmen. Maer d'olijf op eenen stam ge-ent, zal best groeien:Ga naar voetnoot75 76 wijngert wil gaerne ingeleit zijn: Venus myrt wast gewilligh opGa naar voetnoot76 77 een dicht eicken hout: de harde hazelaer, de hooge esch, deGa naar voetnoot77 78 populier, waer van men kranssen Herkules ter eere vlecht, moet 79 men planten, oock d'eickelboom des Chaonischen Vaders, en deGa naar voetnoot79 80 reizige dadelboom, en de denneboom, die tegens het gevaer derGa naar voetnoot80 81 zee opwast: doch men ent de noot op den ruigen haeghappelaer:Ga naar voetnoot81 82 d'onvruchtbaere andorenboom draeght kloecke appels, de beucke-Ga naar voetnoot82 83 boom kastanjen, de wilde esch hangt wit van peerbloeisel, en hetGa naar voetnoot83 84 zwijn knapt eickels onder den olm.

85 Oock is de wijze van botten inzetten niet eenerley: want daerGa naar voetnootr. 85 86 de knoppen midden in de schorsse uitbreecken, en uit den dunnen 87 bast botten, daer snijt men den bast effen open: hier steeckt menGa naar voetnoot87 88 de schel en knop van eenen anderen boom in, en lijftze in deGa naar voetnoot88 89 vochtige schorrsse: of men zaeght oock geknotte stammen bovenGa naar voetnoot89 90 af, om een vruchtbaere ente in de kloof te zetten; en de boom 91 schiet eer lang gelukkigh zijn tacken hemelhoogh in de lucht, enGa naar voetnoot91 92 verwondert zich over het nieuwe loof, en vreemde ooft.

93 Daerenboven is elck slagh van boomen niet eenerley aert; ge-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot93 94 lijck de stercke olm, de willigeboom, de loot, en Kretenzer cypres:Ga naar voetnoot94 95 oock vallen de vette olijfboomen verscheiden van natuur; deGa naar voetnoot95

[pagina 227]
[p. 227]
95[regelnummer]
Indien men nimmermeer van arrebeit vervremt,Ga naar voetnoot95
 
En kost noch moeite spaert, zoo wort zijn' aert getemt.
 
Maer wie d'olijfspruit ent op stammen, zietze groeien.
 
De wijnranck ingeleit is williger in 't bloeien.
 
De myrt van Venus wast op een dicht eicken houtGa naar voetnoot98-99
100[regelnummer]
Gewilligh. hazelaer, die hardt is, 't esschenwoudt,
 
Dat hoogh is, popelier, om Herkles feest te kroonen,Ga naar voetnoot101
 
Zijn best geplant, oock d'eick, gewijt aen Jovis troonen,Ga naar voetnoot102
 
De dadel mê, die steil en reizigh opwaert groeit,
 
De denneboom, die voor den zeestorm groent en bloeit:
105[regelnummer]
Doch nooten ent men op haeghappels, ruigh van schellen.Ga naar voetnoot105
 
De schraele andorenboom zijne appels kloeck ziet zwellen.Ga naar voetnoot106
 
Kastanjen wassen op den beuck, dat elck verlangt.Ga naar voetnoot107
 
De groeizame esch heel wit van peerebloeisel hangt,
 
En 't olmbosch kan het zwijn wel zadt met eecklen spijzen.
110[regelnummer]
Het innezetten en het oogen eischt veel wijzen:Ga naar voetnoot110
 
Want daer, in 't midden van de schors, de knoppen vast
 
Uitbreecken in de zon, en uit den dunnen bastGa naar voetnoot111-112
 
Eerst botten, wort de bast dan effen opgesneden.
 
Hier steeckt men schel en knop [naar 's planters stijl en zeden,]Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Van eenen andren boom met kennisse in, op datGa naar voetnoot115
 
Zy, dus ter schorsse, die heel sappigh is en nat,
 
Nu ingelijft, allengs begroeien leere, en botten.Ga naar voetnoot117
 
Men zaeght oock stammen af, na 'et snoeien, na het knotten,Ga naar voetnoot118
 
En klooft met beitelen wel diep het vaste hout.
120[regelnummer]
Dan wort de vruchtbaere ent de klove toebetrouwt,
 
En inge-ent. de boom begint eerlang zijn meienGa naar voetnoot121
 
De tacken hemelhoogh geluckigh uit te spreien,
 
En staet verwondert om dat, tegens zijnen aert,
 
De stam dit nieuwe loof, en vreemde vruchten baert.
125[regelnummer]
Men kan, behalve dit, een ongelijckheit raemenGa naar voetnoot125
 
In boom en plant, genoemt met eenerhande naemen,Ga naar voetnoot126
 
Den stercken olm, en loot, en wilgeboomen mê,
 
En Kandischen cipres, gevoert van over zee.Ga naar voetnoot128
 
Oock valt de vette olijf verscheiden van natuure,
[pagina 228]
[p. 228]

96 ronde, de lange, en die bittere kernen hebben: desgelijcks zijnGa naar voetnoot96 97 d'appelaers en Alcinöus ooftboomen verscheiden: oock ver-Ga naar voetnoot97 98 schillen Krustumijnsche en Syrische peeren, en die de hant vullen:Ga naar voetnoot98 99 en aen onze boomen hangt verscheiden aert van druiven: LesbosGa naar voetnootr. 99-100 100 pluckt niet eenerhande smaeck van torssen, aen Methymnasche 101 rancken gewassen: men vint Thasusche en witte MareotischeGa naar voetnoot101 102 druiven; d'eerste tieren best in vetten, deze in schralen gront. 103 De Psythische druif is dienstiger om bastert uit te perssen: deGa naar voetnoot103-4 104 Lagische wijn bevangt u stracks, doet de voeten struickelen, de 105 tong stameren: zoo doet oock de purpere en Precische druif:Ga naar voetnoot105 106 maer met welcke vaerzen zal ick, o Rhetischen wijn, u loven?Ga naar voetnoot106 107 doch hierom moet ghy den Falernischen kelder niet braveeren.Ga naar voetnoot107 108 Amineesche wijn valt stercker, en spant de kroon boven dienGa naar voetnoot108 109 van Tmolus en Chius, Koningk Faneus eilant. De wijnbezie vanGa naar voetnoot109 110 Argos valt kleener, doch wast overvloediger, en houdt zich beterGa naar voetnoot110 111 dan alle andere wijnen. O Rhodische wijn, ick zal u, die op denGa naar voetnoot111-12 112 offerdisch der Goden wellekom zijt, niet vergeten, nochte de mus-Ga naar voetnoot112 113 kadellen, zoo groot als koe-uiers: maer de verscheidenheit van 114 wijnen en hun namen is ontelbaer, en het getal van geen belangk:Ga naar voetnoot114 115 dieze al wil noemen, magh ons tellen al het zant, dat van denGa naar voetnoot115 116 westen wint, op het Libyaensche strant, verwaeit wort; of hoeGa naar voetnoot116 117 vele baren op d'Ionische kusten breecken, wanneer d'oosten wint 118 opsteeckende, in de zeilen valle.

[pagina 229]
[p. 229]
130[regelnummer]
De ronde en lange, en oock d'olijfvrucht, die de guureGa naar voetnoot130
 
En bittre kernen draeght. het Alcinoïsch ooft,
 
En d'appelaer ons veel verscheidenheên belooft.
 
De Krustumijnsche peer en Syriaensche zullen
 
Verschillen, oock, die groot en dick, de handen vullen.
135[regelnummer]
Geene eenerhande druif ons tacken nederdruckt.
 
Het eilant Lesbos oock verscheide torssen pluckt,Ga naar voetnoot136
 
En rancken, van de stadt Methymne hier gezonden.
 
Het eilant Thasus draeght veel wijnen op zijn gronden,
 
En Mareotis prijst zijn witte muskadel.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Dees tiert in schraelen gront, en Thasus ranck wil wel
 
In vetten gront beslaen, de Psytische ons ververssenGa naar voetnoot140-141Ga naar voetnoot141
 
Met torssen, dienstiger om bastert uit te perssen.
 
De Lagische bevangt het brein, en helpt den voet
 
Aen 't struickelen, de tong aen 't stameren; zoo doetGa naar voetnoot143-144
145[regelnummer]
De purpre druif, gegroeit in Preciaensche hoven.
 
Maer ô Rheteesche ranck, hoe zal mijn zang u loven:
 
Doch hierom moet gy nu Falernsche kelders niet
 
Braveeren met uw deught: en d'Amyneesche schietGa naar voetnoot148
 
Wel op met stercker wijn, en spant de kroon van allenGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
De wijngaerden, oock die op Tmolus kruinen vallen,Ga naar voetnoot150
 
En 't wijnrijck Chius, daer Faneüs in gebiet.
 
De bes van Argos valt wel kleen, doch geeft het nietGa naar voetnoot152
 
In weeligh groeien, en houdt beter heele jaeren
 
Haer' smaeck dan alle wijn, hoe lang men heur wil spaeren.
155[regelnummer]
O wijn van Rodes, die, ten offerdisch gewijt,
 
Den Goden, op hun feest, dus overwelkom zijt,Ga naar voetnoot156
 
'k Vergeet u geensins, noch de rijpe muskadellen,
 
Die, groot en dicht, vol saps, als koeienuiers, zwellen.Ga naar voetnoot158
 
Maer dees verscheidenheên van wijnen overal
160[regelnummer]
En hunne naemen zijn zoo talrijck, en 't getal
 
Van geen belang altoos: dieze altemael wil mellenGa naar voetnoot161
 
Zal eer 't ontelbaer zant op Libysche oevers tellen,
 
Dat van den westenwint verwaeit wort heene en weêr;
 
Of zoo veel baren als het woest Iönisch meerGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
Op zijne stranden breeckt, als 't Oosten uit zijn hoecken
 
Komt stormen in het zeil, en uitgespanne doecken.
[pagina 230]
[p. 230]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

119 Oock zijn alle gronden niet even bequaem om alles te draegen:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot119 120 willigen wassen gaerne by vlieten; elzen in drabbige poelen; on-Ga naar voetnoot120 121 vruchtbaere esscheboomen op steenklippen: myrten tieren best 122 langs het strant: Bacchus wijnranck bemint luchtige heuvels: YpenGa naar voetnoot122 123 zoecken koude en noortsche buien. Bezie de gewesten, die vanGa naar voetnoot123 124 uitheemsche huislieden gebouwt, onder ons juck gebroght zijn; 125 en d'Arabiers in 't oosten, en de Gelonen, met branttekenen ge-Ga naar voetnoot125 126 ciert: elck lant brengt zijn boomen voort: Oostindien draeghtGa naar voetnoot126 127 alleen zwart ebben hout: de wieroocktack groeit alleen by deGa naar voetnoot127 128 Sabbeen. Wat wil ick u vertellen van de welrieckende boomen,Ga naar voetnoot128 129 die balssem zweeten, en beziën van den altijt bloeiende akant?Ga naar voetnoot129 130 of van Moorenlantsche bosschen, wit van zachte wol? en hoe deGa naar voetnoot130 131 Seres het dunne kattoen van de tacken kemmen? of welckeGa naar voetnoot131 132 bosschen het uiterste gewest van Indien draege, daer het aenGa naar voetnoot132 133 den Oceaen paelt? bosschen, wier toppen zoo hoogh in de lucht 134 rijzen, datze met geene pijlen kunnen beschoten worden, van eenGa naar voetnoot134-35 135 volck, dat zoo wacker den boog weet te handelen. Meden brengt 136 heilzaeme appels, bitter en wrang van smaeck, voort; een gereedeGa naar voetnoot136 137 artseny tegens dootlijcke kruiden vergift en bezweeringe van boozeGa naar voetnoot137 138 stiefmoederen: dees boom wast geweldigh hoogh, en gelijckt den 139 lauwer; en verspreide hy zijnen geur zoo hoogh en verre niet inGa naar voetnoot139 140 de lucht, men zou hem voor een lauwer aenzien: geene winden 141 schudden zijn bladers noch bloessem af: de Meden verdrijven 142 hier mede den stinckenden adem, en d'oude mannen genezen hun 143 aemborstigheit met dit ooft.

[pagina 231]
[p. 231]
 
En alle gronden zijn niet even milt gezint
 
Tot allerleie teelte. een wilgestruick bemintGa naar voetnoot168
 
De beeck, en wil van zelf aen d'oevers willigh wassen:Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Een elzeboom tiert best in drabbige moerassen,
 
En poelen, d'esschestam, die schrael is, op de rots:Ga naar voetnoot171
 
De myrte leeft op strant: de ranck des blijden GodtsGa naar voetnoot172
 
Begeert een ope lucht, en heuvels: ypen zoecken
 
Een koude noortsche buy, in guure winterhoecken.
175[regelnummer]
Bezie 't gewest, dat van uitheemschen wort gebouwt,
 
En 't juck van Rome draeght; oock d'Arabiers in 't woudt
 
Van 't oosten, en met een getekende Gelonen,Ga naar voetnoot177
 
Hovaerdigh op die pracht; wat lant men ziet bewoonen,
 
Een ieder lantschap draeght zijn' eigen boom. het woudt
180[regelnummer]
In Indien alleen het peckzwart ebben hout.
 
De wierroockroede wil alleen uit Saba koomen.Ga naar voetnoot181
 
Wat hael ick op den geur der aengenaeme boomen,
 
Die balssem zweeten, in het zegenrijcke lant?
 
De bessen van den staêgh aengroeienden akant?Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
De Moorsche bosschen, wit van boomwol, zacht in 't packen?Ga naar voetnoot185
 
De Seres, die de zijde afkemmen van hun tacken?
 
Wat voor bosschaedjen noch het uiterste Indus draeght,Ga naar voetnoot187
 
Dat van den Oceaen en 't zeeschuim wort geknaeght?
 
Bosschaedjen, welcker top zoo hoogh staet opgerezen,
190[regelnummer]
Dat geene pijlen, afgeschooten van de pezen
 
Des volcks het welck alleen den prijs met schieten won,Ga naar voetnoot191
 
Dien treffen? 't vruchtbre rijck van Meden en zijn zon
 
Brengt heilzaeme appels voort, die wrang en bitter smaecken,
 
Een heel gereede artsny voor dootlijck spogh van draecken,
195[regelnummer]
En stiefmoêrs giftigh kruit, en bozen toverzangk,
 
Verdreven door de kracht van dezen appeldranck.
 
Dees boom wast hemelhoogh: het loof gelijckt laurieren:
 
En ging hy zijnen geur zoo wijt en breet niet zwieren
 
En zwaeien in de lucht, men zagh zijne eedle blaên
200[regelnummer]
De telgen en den stam voor eenen lauwer aen.
 
Geen stormwint schud zijn loof en bloessem van de telgen.
 
De Meden heelen, met dit appelsap te zwelgen,
 
d'Amborstigheit des mans, die grijs is, en de stanck
 
Des adems wort verjaeght door dezen appeldranck.
[pagina 232]
[p. 232]

144 Maer de bosschaedjen van Meden, dat rijcke lant, nochte deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot144 145 schoone Ganges, nochte Hermus, die gout opwerpt, nochte deGa naar voetnoot145 146 Baktren, nochte Indien, nochte geheel Arabie, dat vet en vrucht-Ga naar voetnoot146-48 147 baer van wieroock is, mogen met al hunnen roem Italie niet op- 148 wegen. De stieren, die vier en vlam ten neuze uitsnorckten, ploegh-Ga naar voetnoot148-51 149 den hier d'ackers niet, omze met vreesselijcke draecketanden te be- 150 zaeien: nochte hier quam geen scherp gewas van krijhgslieden metGa naar voetnoot150 151 helmen en speeren op; maer deze landouw broght eenen vrucht- 152 baren oegst van olijven koren en Kampanischen wijn voort, en 153 leverde puick van vee uit. Hier draeft het strijtbaere paert moedigh 154 in 't velt: hier werden, o Klitumnus, dickwils sneeuwitte offer-Ga naar voetnoot154 155 ossen en groote stieren met uwen stroom gewijt, om de Roomsche 156 zegestaetsi, naer de kercken der Goden te geleiden: hier is hetGa naar voetnoot156 157 altijt lente, en 's winters schier altijt zomer: het vee teelt twee-Ga naar voetnoot157 158 mael jongen; de boom draeght tweemael vruchten: men vint 'er 159 geen verslindende tigers, nochte brullende leeuwen: men plucktGa naar voetnoot159-91 160 'er geen fenijnige kruiden: geen geschubde slang kruipt 'er met 161 lange krullen en boghten een stuck weeghs langs d'aerde: zetGa naar voetnoot161-62 162 hier zoo veel heerlijcke steden by, en kunstige wercken, en hooge 163 vesten, van menschenhanden uit steenrots gehouwen en ge-Ga naar voetnoot163 164 bouwt; en stroomen, die onder d' oude muren henevloeien: ofGa naar voetnoot164 165 zal ick verhalen, hoe de zee hier van wederzijde aenslaet en aen-Ga naar voetnoot165 166 bruischt? hoe groote meiren hier leggen? en van u, o Larius, hetGa naar voetnoot166

[pagina 233]
[p. 233]
205[regelnummer]
Maer geen bosschaedjen van rijck Meden, noch hun planten,
 
De schoone Ganges, noch oock Hermus waterkanten,
 
Die gout opzwalpen, noch de Baktren, rijck van goet,Ga naar voetnoot207
 
Noch Indiën, noch gansch Arabië, gevoedtGa naar voetnoot208
 
Van vetten wierroockgeur, en kunnen met hunn' zegen
210[regelnummer]
En al dien rijckdom niet Italiën opweegen.
 
De stieren, die men vier en vlam uitsnuiven ziet,
 
En blazen, ploeghden hier den dorren acker niet,
 
Om 't lant met wreet gebit van draecken t'overzaeien.
 
Hier quam geen scherp gewas van krijghsliên oorlogh kraeien,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Met helm, en speere, en zwaert: maer dees landouwen zijn
 
Gezegent met olijf, en graen, en keur van wijn
 
Uit vet Kampanje, en geeft u puick van vee, en gaven.Ga naar voetnoot217
 
Men ziet 'er 't oorloghspaert in 't velt hooghmoedigh draven.Ga naar voetnoot218
 
De sneeuwitte offeros, en stieren, kloeck en vroom,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Gaen, ô Klitumnus, hier in uw' gewijden stroom,
 
Om zegestaetsiën van Rome, op uw geboden,Ga naar voetnoot221
 
Te volgen naer altaer en kercken van de Goden.
 
Hier bloeit al 't jaer de lente, en in den wintertijt
 
De groene zomer. 't vee teelt tweemael onbenijt.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
De boom geeft tweemael ooft. men hoort geen tygers schreeuwen,
 
En niemant schrickt in 't bosch voor 't brullen van de leeuwen.
 
Men pluckt'er geen venijn, dat simpelen verraet.Ga naar voetnoot227
 
Geen gladt geschubde slang komt krullen, en beslaetGa naar voetnoot228
 
Den gront, een lange streeck, in kringen krom geboogen.
230[regelnummer]
Zet hier zoo veele steên ten toon, en haer vermogen;Ga naar voetnoot230
 
Zoo menigh kunstigh werck en trots gebouw by een,
 
Met menschenhanden hoogh uit louter rots en steen
 
Gekloncken, en dan stroom by stroom, die door de boogen
 
Der oude muuren bruischt, en neder komt gevloogen.Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Of zal ick melden hoe de zee, hier ingeruimt,Ga naar voetnoot235
 
Van boven en beneên, aen weêrzy ruischt en schuimt?
 
Hoe groote meeren hier hunn' blaeuwen schoot ontvouwen?
 
Of u, ô Larius, het grootste in dees landouwen?
[pagina 234]
[p. 234]

167 grootste van allen? en van u, o Benakus, die ongestuimigh, gelijckGa naar voetnoot167 168 een zee, komt aenschuimen? of zal ick verhaelen de haven, daerGa naar voetnoot168-69 169 de zeesluis de Tyrrheensche zee van Lukrijn scheit; het verbolgen 170 zeewater zijn geweldige kracht gebroken wort; daer de baren in 171 de haven van Julius zoo luide bruizen, en de Tyrrheensche golven 172 in den poel van Avernus gelaten worden? Hier loopen koperädersGa naar voetnoot172 173 en zilverbeecken door het lant, en het vloeit 'er van gout. Dit lantGa naar voetnoot173 174 leverde rechtschape krijghsmans uit, de Marsen, de SabellischeGa naar voetnoot174-75 175 jeught, en den Ligur, wel gewoon armoede te lijden; en Volscen, 176 op steeckaden afgerecht. Dit lant won ons de Decien, de Mari-Ga naar voetnoot176 177 usen, de dappere Kamillen, de Scipioos, rechte oorlooghsgasten,Ga naar voetnoot177 178 en u, o grootmachtighste Cesar, die nu in d'uiterste palen vanGa naar voetnoot178 179 Asie triomfeerende, den weerloozen Indiaen van de RoomscheGa naar voetnoot179 180 vesten keert. Ick groete u, o Saturnus landouw, groote en vrucht-Ga naar voetnoot180 181 bare moeder der vruchten, en niet min van krijghshelden, u tenGa naar voetnoot181 182 dienst vang ick den ackerbouw aen, die by d'aelouden in zwangkGa naar voetnoot182 183 en eere was: ick besta de heilige bronnen t'ontsluiten, en zingGa naar voetnoot183 184 een Griecksch gedicht, in Latijnsche steden.Ga naar voetnoot184

185 Nu is het tijt den aert der landen t'ontdecken; wat elck ver-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot185 186 magh; wat slagh van gronden men vint, en wat elck teelen kan. 187 Voor eerst wil d'olijf, Pallas vrucht, die zich lang houden kan,Ga naar voetnoot187 188 best tieren in barre gronden, en op dorre heuvels, daer de klayGa naar voetnoot188

[pagina 235]
[p. 235]
 
Of u, Benakus, die, als d'ongestuime zee,
240[regelnummer]
Komt schuimen? of wil ick de groote haven me,Ga naar voetnoot240
 
De zeesluis melden, die de baren van TyrreeneGa naar voetnoot241
 
Kan scheiden van Lukrijn: en daer de zee omheene
 
Loopt schuimen, en haer kracht met kracht gebroken wort?
 
En daer het zeegewelt zoo luide bruischt en stortGa naar voetnoot244
245[regelnummer]
In Cezars haven, en Tyrrenus zoute vlieten
 
Uit zijnen afgront in Avernus poel komt gieten?
 
Hier loopt de koper-aêr en zilverbeeck door 't zant.
 
Hier vloeit de goude mijn. dit overschoone lant
 
Broght brave krijghsmans voort, de Marsen, de Liguren,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Van outs gewoon gebreck en armoê te verduuren;
 
Won jongk Sabellisch bloet, den Volsch, een' wapenknechtGa naar voetnoot251
 
Geoefent, en op zijn steeckaden afgerecht.
 
Dit lant won Deciën, Kamillen, waert te kroonen,
 
En Mariussen, en gestrenge Scipionen,
255[regelnummer]
En u, ô CEZAR, groot en allergrootste in maght,
 
Die nu, in 't uiterste endt van Asie, met kracht
 
Zoo heerlijck triomfeert, onstrijtbaere IndiaenenGa naar voetnoot257
 
Van Numaes vesten keert, met afgerechte vaenen.Ga naar voetnoot258
 
Saturnus velden en landouwen, weest gegroet,
260[regelnummer]
O vruchtbre moeder, die zoo groot een' overvloet
 
Van vruchten baert, en zulck een puick van oorloghshelden,
 
Nu vang ick, u ten dienst, eens aen deze ackervelden
 
Te bouwen, dat wel eer by d'ouden was in zwangk.Ga naar voetnoot263
 
'k Besta de heilge bron t'ontsluiten met mijn' zangk,
265[regelnummer]
En zinge een Griecksch gedicht in ons Latijnsche steden.
 
Nu wort het tijt den aert der landen u t'ontkleeden,Ga naar voetnoot266
 
t'Ontdecken wat elck lant vermagh; wat slagh en aert
 
Van gront men vint, en wat een ieder teelt en baert.
 
Voor 't eerste wil d'olijf, de boomvrucht van Minerve,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Die zich best houdt, en traegh geneight is ten bederve,
 
Meest tieren in een' gront, die bar is van gestalt,Ga naar voetnoot271
 
Op dorre heuvels oock, daer klay heel mager valt,
[pagina 236]
[p. 236]

189 mager valle, en keiachtigh met heggen begroeit legge: dit betuightGa naar voetnoot189 190 u de wilde olijf, die overvloedigh in die streecken wast; oock zijnGa naar voetnoot190-91 191 beien, die in het wilt langs het velt groeien. Maer waer de grontGa naar margenoot+ 192 vet en geil van gedurige vochtigheit is, en het lant vruchtbaer enGa naar voetnoot192 193 dicht met kruiden bewassen staet; gelijck wy dat menighmael, 194 onder aen eenen bergh, in een gezoncken dal zagen; en waerGa naar voetnoot194 195 beken, boven van de rotsen afvloeiende, een slib en vettigheit 196 over het lant sleepten, en het velt, steil tegens het Zuiden aen-Ga naar voetnoot196-97 197 leggende, varenkruit, van geenen ploegh te verdelgen, voort- 198 broght; daer zal u de vruchtbare wijnstock en zijne druif namaels 199 overvloet van stercken wijn bestellen; hoedanigh wy met offer-Ga naar voetnoot199 200 schalen en goude kelcken plengen, wanneer de vette Hetrusch,Ga naar voetnoot200 201 voor den outer, op zijn yvoire pijp speele, en wy het roockendeGa naar voetnoot201 202 ingewant met groote schotelen opofferen.Ga naar voetnoot202

203 Doch hebt ghy meer lust om groot vee, en kalvers, of schapen,Ga naar margenoot+ 204 of geiten, die 't gewas bederven, te weiden; zoo moet ghy bosschenGa naar voetnoot204 205 zoecken, en de volle weiden van Tarentum, het uiterste van onzenGa naar voetnoot205-6 206 bodem; en zulcke kampen, als het ongeluckige Mantua verloor, 207 daer het sneeuwitte zwanen langs den begraesden waterkant op-Ga naar voetnoot207 208 queeckt: hier ontbreeckt het uwe kudden aen gras nochte klaere 209 bronnen, en de koele daeuw wint, in de korte nachten, zoo veelGa naar voetnoot209 210 gras aen, als het vee in lange zomersche dagen kan afweiden.

211 Wy bevinden onder het bouwen, dat meest alle zwartachtigeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot211-12 212 aerde, en die vet valt in het ploegen, en murwe gronden best 213 granen dragen; en ghy zult arbeitzaeme ossen uit geene ackerenGa naar voetnoot213

[pagina 237]
[p. 237]
 
En kairijck leght begroeit met kreupelbosch en haegen.Ga naar voetnoot272-273
 
Dit tuight de wilde olijf, die weeligh is in 't draegen,
275[regelnummer]
En wast in zulck een streeck, gelijck zijn bezi melt,Ga naar voetnoot275
 
Daer zy in 't wilde groeit, langs schrael en mager velt.Ga naar voetnoot276
 
Maer waer de gronden vet en doorgaens geil van 't vloeienGa naar voetnoot277
 
Des waters zijn, en kruit het vruchtbre lant in 't groeien
 
Heel dicht bedeckt; [gelijck wy 't dickwijl overal
280[regelnummer]
Vernamen onder aen een' bergh, of in een dal,Ga naar voetnoot280
 
Dat diep gezoncken lagh; waer 't water uit de beecken,
 
En toppen van een rots afvloeien quam, en leken,
 
De slib en vettigheit mesleepen over lant,Ga naar voetnoot283
 
En velt, dat steil zich naer den zwoelen zuider kant
285[regelnummer]
Uitstreckte, en varenkruit, met geenen ploegh te smooren,Ga naar voetnoot285
 
Te voorschijn broght,] daer wort de vruchtbre ranck geboren,
 
En druif, die namaels u een' grooten overvloet
 
Van stercken wijn bestelt; hoedaenigh wy, vol moedt,Ga naar voetnoot288
 
Met offerschaelen en met goude kelcken plengen,
290[regelnummer]
Wanneer een vet Hetrusch den offerwijn komt brengen
 
Ten outer, en hy op' zijn' hollen elpentantGa naar voetnoot291
 
Een' lofzang speelt, daer wy het roockende ingewant
 
Met groote schotelen den Goden toebereiden.
 
Doch zoo 't u liever lust het groote vee te weiden,
295[regelnummer]
En kalf, en schaep, en geit, die dertel, waerze zwerft,Ga naar voetnoot295
 
En weiden gaet, gewas en vrucht, en oogst bederft;
 
Zoo moet gy bosschen, en de verr' gelege hoecken,
 
En volle weiden op Tarentums bodem zoecken,
 
En zulcke kampen als 't rampzaligh Mantua
300[regelnummer]
Verloor, daer 't, langs den stroom, gezegent vroegh en spa,Ga naar voetnoot300
 
Sneeuwitte zwaenen plagh zoo weeligh aen te queecken.Ga naar voetnoot301
 
Hier zal uw vee noit gras noch klaere bron ontbreecken.
 
Hier wint de koele dau, in 't kortste van den nacht,
 
Zoo groot een overvloet van gras aen in zijn kracht,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Als, eer de langste dagh des zomers koom te scheiden,Ga naar voetnoot305
 
De kudde, uit al haer maght, verteert, en af kan weiden.
 
In 't bouwen mercken wy dat doorgaens dees gestaltGa naar voetnoot307
 
Der aerde, die wat zwart en vet in 't ploegen valt,
 
En murwe gronden best en liefst het koren draegen.
310[regelnummer]
Gy zult den moeden stier geen voller vracht en wagen
[pagina 238]
[p. 238]

214 meer gelade wagens zien naer de schuur voeren: oock uit lant,Ga naar voetnoot214 215 dat eerst verwildert stont, en daer d'ackerman de boomen yverighGa naar voetnoot215 216 afhieuw, en het bosch, 't welck in menigh jaer geen vruchten 217 gevende, en van outs een vogelnest was, tot den gront toe zooGa naar voetnoot217 218 kael uitroide, dat het gevogelte verhuizen most: maer aerde, dieGa naar voetnoot218-20 219 wit in het ploegen valt, is niet vruchtbaer; want schrale en steen- 220 achtige heuvels bestellen de byen naulix kanneelkruit en rooze- 221 marijn: en ruwe puimsteen en krijtgronden, van zwarte water-Ga naar voetnoot221-22Ga naar voetnoot221-24 222 slangen uitgeknaeght, lochenen dat andere ackers den serpenten 223 zulck een lieflijck voetsel en kromme holen verschaffen, als zy.

224 Een aerde, die dunnen waessem en vlugge dampen van zichGa naar margenoot+Ga naar voetnoot224 225 geeft, het nat verzwelght, en als 't haer lust weder uitaessemt; 226 en zich zelve altijt in het groen kleet, zonder het kouter met schorftGa naar voetnoot226-27 227 en zout roest te knagen; die zal uwe olmen met geile wijnrancken 228 bevlechten: die zal u veel olyven dragen: ghy zult in 't bouwen 229 bevinden, datze gaerne geploeght, gaerne beweit wil zijn. Zulcke 230 gronden bouwt het rijcke Kapua, en het volck, dat aen VesevusGa naar voetnoot230 231 paelt, en Klanius, die Acerren dickwils van zijnen oegst berooft.Ga naar voetnoot231

232 Nu zal ick u alle gronden leeren kennen. Vraeght ghy, of d'aerdeGa naar margenoot+ 233 boven maten grof of fijn is; naerdien d'een het graen, d'ander deGa naar voetnoot333 234 druif begunstige; de grove aerde Ceres, alle fijne Bacchus diene; 235 zoo staet u eerst op den gront te letten, en daer die vast en dichtGa naar voetnoot235 236 is, eenen kuil te doen graven, weder met aerde toe te delven, en

[pagina 239]
[p. 239]
 
Zien voeren uit het lant de graenschuur in den mont:Ga naar voetnoot310-311
 
Oock uit een lant, dat lang geheel verwildert stont,
 
En daer de lantman met de bijl den stam en blâren
 
Met yver afhieuw, en het bosch, 't welck lange jaeren
315[regelnummer]
Geen vruchten teelende, en van outs een vogelnestGa naar voetnoot315
 
Verstreckende, zoo kael verdelghde, dat in 't lest
 
't Gevogelte verhuisde, en vloodt naer andre streecken.
 
Maer gront, die wit valt, daer de ploegh de kluit komt breken,Ga naar voetnoot318
 
Is vruchtloos: want een schrael en steenigh heuvelveltGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
De honighbyen pas wat roosmarijns bestelt,Ga naar voetnoot320
 
En kort kanneelkruit, puim en krijtgront, quaet te tergen,Ga naar voetnoot321
 
Daer waterslangen, zwart van huidt, zich in verbergen,
 
En knaegen, lochenen dat, buiten hunnen gront,
 
De slang oit zoeter aes en krommer schuilhol vont.Ga naar voetnoot323-24
325[regelnummer]
Een aerde, die den damp verspreit, en vluggen waessem,
 
Het nat verzwelght, en, als 't haer lust, dat met den aessemGa naar voetnoot326
 
Weêr uitblaest, en zich zelf doorgaens met groente kleet,Ga naar voetnoot327
 
En 't kouter met geen' roest noch zoute tanden eet,Ga naar voetnoot328
 
Zal weeligh uwen olm met geilen wijngert paeren,
330[regelnummer]
d'Olijfboom in dien gront u veele olyven baeren.
 
Gy merckt in 't bouwen dat zy gaerne wort bereit,Ga naar voetnoot331
 
Gebroken, en geploeght, en van het vee beweit.
 
Het rijcke Kapua plagh zulck een' gront te bouwen,Ga naar voetnoot333
 
En 't lantvolck, dat zich om Vesuvus plagh t'onthouwen,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Oock Klanius, de stroom, die, als hy overloopt,
 
Acerre dickwijl van zijn' oogst, berooft, en stroopt.
 
Nu zal ick u den aert der gronden kennen leeren.
 
Indienge vraeght, om hier geen weetenschap t'ontbeeren,Ga naar voetnoot338
 
Of d'aerde grof valle, of heel fijn, uit heuren aert,
340[regelnummer]
Dewijl u d'eene graen, en d'andre druiven baert:
 
De fijne Bacchus dient, de grove Ceres wetten;Ga naar voetnoot341
 
Zoo staet u op den gront eerst scherp en naeu te letten,Ga naar voetnoot342
 
En, daer die vast en dicht geslooten is in een,
 
Een' kuil te graven, en met aerde dicht te treên,
345[regelnummer]
Te stampen, als de kuil gevult is, en heel effen.Ga naar voetnoot345
[pagina 240]
[p. 240]

237 dan met de voeten vast en effen te treden. Indien 'er dan nochGa naar margenoot+Ga naar voetnoot237-38 238 aerde gebreck is, zoo valtze fijn, en is dienstigh voor weide, en 239 vrolijcken wijngert: maer schiet 'er aerde over, en kanze in den 240 kuil niet; zoo valtze grof, klontigh, vet en zwaer, en hier mooghtGa naar margenoot+ 241 ghy uwe stercke ossen voor den ploegh drijven.

242 Maer is d'aerde brack of bitter, gelijck men zeit, van smaeck,Ga naar margenoot+ 243 die is niet goet voor vruchten; want de ploegh verandert haerGa naar voetnoot243 244 brackheit niet, nochte zy laet de druif en appelen hunnen aertGa naar voetnoot244 245 en wezen behouden, en kan aldus gekent worden. Neem dichtGa naar voetnoot245 246 gevlochte teene korven en teemzen, waer in men kaes perst, dieGa naar voetnoot246 247 onder het dack beroockt leggen: vulze met bracke aerde, gietzeGa naar voetnoot247 248 vol zoet water, en tre d'aerde stijf met voeten, tot dat al het water 249 uitgeperst, door de korven heenzijpe; zoo zal de bittere smaeckGa naar voetnoot249 250 u op de tong walgen, en melden wat slagh van aerde het zy.

251 Vette aerde kan men aldus leeren kennen: wilt ghyze wech-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot251 252 worpen, zy blijft u aen de vingers hangen, zoo taey als peck: 253 vochtige aerde teelt kruiden van ongemeene grootte, en dartelerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot253 254 dan het behoort: och, datze my niet al te dartel zy, en al te vroeghGa naar voetnoot254-55 255 d'airen doe zwellen. Zwaere aerde kent men stilzwijgende aenGa naar margenoot+ 256 haer eige zwaerwightigheit; de lichte aen haere lichtigheit; zwart-Ga naar margenoot+ 257 achtige aerde gemackelijck by het oogh, en elck slagh uit zijnGa naar margenoot+Ga naar voetnoot257-58 258 verwe: maer kommerlijck kan men koude aerde, die quaetaerdighGa naar margenoot+ 259 is, onderscheiden: ondertusschen melden slechts roo dennen,Ga naar voetnoot259-60 260 schadelijcke ypen en zwart veil wat koude gronden zijn.

261 Dit gageslagen, zoo pas d'aerde eerst lang te vore te koocken,Ga naar voetnoot261

[pagina 241]
[p. 241]
 
Indienge dan gebreck van aerde kunt beseffen,Ga naar voetnoot346
 
Zoo valtze fijn, en is gedienstigh tot een wey,
 
En blijde wijnranck, en begunstightze alle bey:Ga naar voetnoot348
 
Maer schiet'er over: kan de kuil haer dan niet bergen,
350[regelnummer]
Zoo valtze klontigh, grof, en zwaer, en wil u vergenGa naar voetnoot350
 
De stercke stieren hier te drijven voor den ploegh.
 
Doch zoo zy bitter smaeckt, en smaecktze brack genoegh,Ga naar voetnoot352
 
Zy dient geen vruchten: want geen ploegen noch bereidenGa naar voetnoot353
 
Kan haer den bracken aert verleeren, noch verleiden:Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
En zulck eene aerde laet geen druiven in het endt
 
Noch appels hunnen aert. zy wort aldus gekent.
 
Neem korven, dicht van teen gevlochten, en geweven,
 
En teemzen, daer men wijn in perst, die leggen blevenGa naar voetnoot358
 
In roock, op eenen balck, en onder 't rieten dack.
360[regelnummer]
Vervul den korf of teems met aerde, zilt en brack:
 
Giet water, zoet van smaeck, van boven tot beneden:Ga naar voetnoot361
 
Dan d'aerde met den voet getrappelt, en getreden,
 
Tot dat al 't water, dat door d'aerde heenetreckt,
 
Is uitgeperst, en uit den veltkorf zinckt en leckt.
365[regelnummer]
De smaeck zal op de tong u walgen, en d'onwaerdeGa naar voetnoot365
 
Ontvouwen van den slagh en aert der bittere aerde.
 
Men kent aldus den gront der aerde, en 't vette lant;Ga naar voetnoot367
 
Zoo gyze afslingren wilt, zy kleeft u aen de hant,
 
En hangt u aen als peck. de vochte gronden teelenGa naar voetnoot369
370[regelnummer]
Hun kruiden, die heel kloeck van andre in grootheit scheelen,Ga naar voetnoot370
 
En dertler zijn dan 't past. och, dat die gront my niet
 
Te dertel valle, en 't graen te vroegh in d'aren schiet'!
 
Zwaerwightige aerde melt zich door haer overweegen.Ga naar voetnoot373
 
De lichte stof weeght licht. de zwarte en haeren zegenGa naar voetnoot374
375[regelnummer]
Men lichtelijck by 't oogh kan kennen, en elck slagh
 
Van aerde uit haere verf: doch zwaer en lastigh magh
 
Men koude gronden, quaet van aert, wel onderkennen:
 
Noch melden midlerwijl bruin veil, en roode dennen,Ga naar voetnoot378
 
En ypen, d'ackerplaegh, wat koude gronden zijn.
380[regelnummer]
Dit gageslagen, pas den gront, door zonneschijn
 
En koude, en arrebeit, voorheene lang te koocken,Ga naar voetnoot380-381
[pagina 242]
[p. 242]

262 greppels en graften door het berghachtige lant te graven, en deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot262-63 263 kluiten tegens het noorden bloot te laten leggen, eer ghy den 264 vrolijcken wijnranck in d'aerde leght. Waer de gront murw is,Ga naar voetnoot264 265 daer valt het beste lant; en dit verrichten winden, koude rijp enGa naar voetnoot265 266 de stercke delver, die het lant omwerpt. Maer huislieden, die 267 geenen arbeit ontzien, zoecken eerst eenen gront, die de plaets 268 gelijck is, daer de jonge spruit eerst stont, omze daer stracks teGa naar voetnoot268 269 verplanten, op dat de loten niet terstont haer moeders aert af-Ga naar voetnoot269 270 leggen; en zy mercken oock in de schors, in wat wint zy eerstGa naar voetnoot270Ga naar voetnoot270-71 271 stonden, het hooft in 't Zuiden en de warmte opstaecken, en den 272 rugh tegens het Noorden keerden: zoo veel leit 'er aen, hoe menGa naar voetnoot272-73 273 zich van jongs op gewenne.

274 Onderzoeck eerst of het beter zy den wijnstock op heuvels of 275 op vlacke landen te planten. Wilt ghy op vlacke en vette ackers 276 maeien; zoo zaei en plant dicht by een: de wijnstock dicht byGa naar voetnoot276 277 een geplant, zal niet trager wassen: hebt ghy heuvelachtigh lantGa naar voetnoot277 278 en heuvels; plant de rancken wijder van een: zet uwe stammenGa naar voetnoot278 279 net op een ry, achter malkanderen: gelijck de keurbende in denGa naar margenoot+Ga naar voetnoot279 280 oorloogh zomtijts hare geleden ontsluit, en op het vlacke veltGa naar voetnoot280 281 zich in slaghorden zet, en al het lant overwijt grimmelt en flickertGa naar voetnoot281 282 van 't geweer, eer de vreesselijcke slagh noch aenga, daer d'oor-Ga naar voetnoot282 283 looghskans, midden onder de wapens, in twijfel hange: plant zooGa naar voetnoot283 284 uwe ryen op een gelijcke maet; niet om uwe ydele zinnen doorGa naar voetnoot284 285 dit gezicht te vermeien: maer om dat d'aerde anders de rancken

[pagina 243]
[p. 243]
 
En 't berreghachtigh lant, doorgraven en gebroken
 
Met graft en greppel, en de kluiten tegens 't Noort
 
In ope lucht en zon te spreiden, als 't behoort,Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Eer gy de blijde ranck aen d'aerde gaet beveelen.Ga naar voetnoot385
 
Waer murwe gronden zijn valt lant, dat best wil teelen,Ga naar voetnoot386
 
En dit bestellen wint, en rijp, door kou gescherpt,Ga naar voetnoot387
 
De stercke delver mê, die d'ackers ommewerpt:
 
Maer kloecke huisliên, die voor geenen arbeit strijcken,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Zien gaerne om gronden uit, die net de plaets gelijcken,
 
Daer eerst de plante stont, op datze, hier herplant,
 
Niet stracks van moeders aert vervreemde in 't nieuwe lant.
 
Oock merckenze op de schors in welck een' wint zy stonden,
 
En of de telgh het hooft verhief in zuider gronden,
395[regelnummer]
Van 't zuider licht verwarmt, dan ofze 't Noortsch gewest
 
Den rugh toekeerde, van den noorden wint geprest.Ga naar voetnoot394-396
 
Van zulck een' nadruck is 't van jongs op zich te wennen.Ga naar voetnoot397
 
Eerst onderzoeck dan, om wel klaer te leeren kennen
 
Of 't beter zy dat gy op heuvels wijnstock plant,
400[regelnummer]
Dan in de laeghten, en op vlack en effen lant.
 
Begeertge op vetten gront en 't vlacke velt te maeien,
 
Zoo pas de plant en ranck heel dicht by een te zaeien.Ga naar voetnoot402
 
De wijnstock, dicht geplant, groeit snel en zonder dwangk.Ga naar voetnoot403
 
Is 't heuvelachtigh lant, vol heuvels, plant de ranck
405[regelnummer]
Dan wijder, en wat ruim. zet net op hunne ryenGa naar voetnoot405
 
De stammen achter een: gelijck in bloedigh stryen
 
De keurebende haer geleên by wijle ontsluit,
 
En op het vlacke velt, eer zy den vyant stuit,
 
Zich in slaghorden zet, daer 't lant zoo verre flickert,
410[regelnummer]
Van krijghsvolck, en 't geweer in d'oogen blinckt en blickert,
 
Voor 't aengaen van den slagh; daer d'oorloghskans verlangt,Ga naar voetnoot411
 
En midden onder stael en spits in twijfel hangt:
 
Zoo plant uw ryen op haer maet, om 't velt te kleeden,Ga naar voetnoot413
 
En geensins om uw oogh en ydle zinlijckheden
415[regelnummer]
Te weiden, maer om dat het aerdtrijck, blijde en groen,
 
De rancken anders niet al even milt kan voên,
[pagina 244]
[p. 244]

286 niet evenveel voetsel kan medeelen, nochte de wijngert zijn armenGa naar voetnoot286 287 wijt genoegh uitbreiden.

288 Misschien zult ghy oock vragen, hoe diep men de putten gravenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot288 289 moet. Ick zou den wijnstock wel in ondiepe voren durven be- 290 trouwen: maer boomen, en inzonderheit den eeckelaer moet menGa naar voetnoot290 291 dieper planten, die zijn kruin zoo hoogh in de lucht opsteeckt,Ga naar voetnoot291 292 als hy zijn wortels in den afgront schiet; dies wort hy van winter-Ga naar voetnoot292 293 buy nochte regenvlaegh nedergesmackt: hy staet vast, en verduurt 294 een menighte van jaren, menige eeuw en menigh mans leven: dan 295 streckt hy zijn stercke armen, de tacken, wijdt en verre herwaert 296 en derwaert uit, en staet midden in zijn breede schaduwe. Plant 297 oock uwen wijnstock niet tegens het westen, nochte onder den 298 hazelaer: nochte neem de toppen der hoogste rancken, of breeckGa naar voetnoot298 299 de bovenste wijngertscheuten niet af (zoo veel vermagh de liefdeGa naar voetnoot299 300 des gronts) nochte sny de loten met geen stomp mes af: zaey oockGa naar voetnoot300 301 geen wilde olijven onder wijngert: want dickwils verzuimt deGa naar voetnoot301 302 reuckelooze herder zijn vier, dat eerst heimelijck onder de vetteGa naar voetnoot302 303 schorsse verborgen leit, den stam ontvonckt, en om hoogh in deGa naar voetnoot303 304 tacken vlieght, dat het kraeckt, en den boom vermeesterende,Ga naar voetnoot304 305 boven in de kroon weiden gaet, het gantsche bosch in brant zet,Ga naar voetnoot305 306 en spreit een zwarte en dicke wolck van roock en smoock in de 307 lucht; inzonderheit zoo een noortsche buy het geheele boschGa naar voetnoot307 308 aentaste, en de wint onder het vier speele. Zoo dit gebeure, kan deGa naar voetnoot308 309 wijnstock niet weder groeien, en al houwt men hem tot beneden 310 toe af, de wortel schiet niet meer zulcke rancken: en d'ongeluckigeGa naar voetnoot310 311 wilde olijf, die niet dan bitter loof geeft, schiet 'er slechts over.

312 Laet u oock van niemant, hoe wijs hy schijne, raden den ackerGa naar voetnoot312

[pagina 245]
[p. 245]
 
De ranck haere armen oock niet breet genoegh kan spreiden.
 
Nu hoor ick u misschien noch vraegen, eer wy scheiden,Ga naar voetnoot418
 
Hoe diep gy deze vore en groeven graven meught.
420[regelnummer]
Ick durf den wijnstock, die den droeven geest verheught,
 
d'Ondiepe vore wel betrouwen, en beveelen:Ga naar voetnoot421
 
Maer boomen, en vooral die weelige eeckels teelen,Ga naar voetnoot422
 
En eicken, dienen diep, naer hunnen eisch geplant;
 
De boscheick, die zijn kruin zoo hoogh steeckt uit het zant
425[regelnummer]
Ten hemel, als hy naer de helsche jammervlietenGa naar voetnoot425
 
Zijn wortels op het hart van Pluto komt te schieten:Ga naar voetnoot426
 
Dus wort dees nimmer van de regenvlaegh verzwackt,
 
Noch van de winterbuy ter aerde neêrgesmackt.
 
De boom staet even vast, verduurt een ry van jaeren,
430[regelnummer]
Veele eeuwen levens, en veel hoofden, grijs van haeren.Ga naar voetnoot430
 
Hy steeckt zijne arremen, de tacken, onvervaert
 
Al wijder herwaert uit, en weder derrewaert,
 
Staet midden in zijn schim wiltweiend tot op 't leste.Ga naar voetnoot433
 
Oock dientge uw' wijngaert niet te planten tegens 't weste,
435[regelnummer]
Noch onder 's haeslaers loof: noch neem de telgen nietGa naar voetnoot435
 
Der hooghste ranck, noch breeck de scheut, die 't hooghste schiet,
 
Niet boven af, zoo veel vermagh de treck der gronden:Ga naar voetnoot437
 
Noch bruick geen snoeimes, in de snede stomp bevonden,
 
Als gy de loten van den wijnstock snijt op 't lant:
440[regelnummer]
Noch dat men ondereen olijf en wijngert plant':Ga naar voetnoot440
 
Want menighmael vergeet de herder, zonder zorgen,Ga naar voetnoot441
 
Zijn vier, dat in de schors, die vet is, lagh verborgen:Ga naar voetnoot442
 
De stam ontvonckt, tot dat de vlam in top geraeckt,
 
Den boom vermeestert en opflackert, dat het kraeckt,
445[regelnummer]
Gaet weiden in zijn kroon, en zet al 't bosch in vlammen,
 
Verspreit een zwarte wolck van roock door alle stammen,
 
Byzonder zoo een storm van 't guure noorden raest,
 
Al 't bosch bestormt, en in den gloet der vlamme blaest.
 
Gebeurt dit eens, de ranck kan zich niet meer ontvouwen:
450[regelnummer]
En schoon de wijnstock wert ten gront toe afgehouwen,
 
Noch schiet hy zijne ranck zoo geil niet als hy plagh.Ga naar voetnoot451
 
Dan schiet de wilde olijf, een ongeluckigh slagh,Ga naar voetnoot452
 
Die niet dan bitterheit verleent, met bladt en loverGa naar voetnoot453
 
Na dezen fellen brant ten leste alleen slechts over.
455[regelnummer]
Dat niemant oock, hoe wijs hy schijnen magh, u ra
[pagina 246]
[p. 246]

313 's winters om te delven: want het snippen van den vorst sluit danGa naar margenoot+Ga naar voetnoot313 314 het aertrijck, en gedooght niet dat het gezaeide zaet zijnen wortelGa naar voetnoot314 315 in geslote aerde schiete. Wijngert wil liefst geplant zijn, wanneer 316 de witte oyevaer, die de slangen verpickt, met de blozende lenteGa naar voetnoot316 317 wederkome; of wanneer de zomer alree voorby, de koude herfstGa naar voetnoot317 318 beginne te ruisschen, eer de zon met haer paerden korter om-Ga naar voetnoot318-19 319 rijdende, den winter aenvoere. Zoo dienstigh is de lente voor 320 boschloof, voor boomen: in de lente zwelt de landouw, en wachtGa naar margenoot+Ga naar voetnoot320 321 naer het vruchtbaere zaet: dan daelt d'almaghtige vader vrolijck,Ga naar voetnoot321 322 met eenen gezegenden regen, uit de lucht, in den schoot der 323 aerde, zijn vrolijcke gemalin, en d'alleropperste zich met dat groote 324 lichaem vermengende, teelt allerhande vruchten: dan quinckeleertGa naar voetnoot324 325 d'eenzame bosschaedje van schelle vogelen, en het groote veeGa naar voetnoot325 326 groet Venus weder op zijn gezette tijden: de voedtzaeme ackerGa naar voetnoot326 327 teelt vast, en het velt opent zijnen boezem voor den laeuwenGa naar voetnoot327 328 adem des westewints: het tedere vocht dringt dan in alle dingen 329 door: het groen durf zich in den nieuwen zonneschijn veilighGa naar voetnoot329-30 330 betrouwen: de jonge wijnranck vreest niet, dat 'er buien uit den 331 Zuiden zullen opkomen, nochte voor regenvlagen aen de lucht, 332 of stormen uit den Noorden; maer zy bot en bloeit, en wintGa naar voetnoot332 333 bladers aen.

334 Oock geloof ick niet dat de weerelt in eenigh ander saizoenGa naar voetnoot334 335 geboren wert, of in den aenvangk eenen anderen toon hielt; hetGa naar voetnoot335 336 was toen lente: de groote weerelt quam met de lente te voor-Ga naar voetnoot336 337 schijn, en d'oosten wint hielt zijnen kouden adem in, toen de 338 dieren eerst het licht zagen, en een yzeren slagh van menschenGa naar voetnoot338-39

[pagina 247]
[p. 247]
 
Den acker 's winters om te delven met de spa;
 
Dewijl het snippen van den vorst den gront komt sluiten,
 
En niet gedooght dat zaet en ingezaeide spruiten
 
Hun wortels schieten in dien vast gesloten gront.
460[regelnummer]
De wijngert plant men best in murwe ontdoide klont,
 
Als 't blozend voorjaer, den verpicker van de slangen,
 
Den witten ojevaer ziet koomen met verlangen;
 
Of als de zomer scheit, de herfst, als 't groen verdort,
 
Nu buldert, eer de zon, haer paerden snel en kortGa naar voetnoot464
465[regelnummer]
Omdrijvende, de koude ons toevoer' met haer toomen.
 
Zoo dienstigh is de lent voor boschloof, en voor boomen.
 
Met d'aenkomst van de lent begint al 't lant van groen
 
En knop te zwellen: dan verlangt dit lief saizoen
 
Alom naer groeizaemheit, en sap, en vruchtbre zaeden:
470[regelnummer]
Dan daelt d'almogende, de vader vol genaden,Ga naar voetnoot470
 
En blyschap, met een' plas, en zegenrijcken douw,
 
Van boven, in den schoot der aerde, zijne vrouw,
 
En blijde gemaelin, en d'allergrootst van allen,
 
In 't groote lichaem met een' minnegloet gevallen,
475[regelnummer]
En zich vermengende, teelt allerhande vrucht:Ga naar voetnoot475
 
Dan quinckeleert het bosch van voglen uit de lucht:
 
Het vee groet Venus weêr, op zijn gezette tyen:
 
De voedzaeme acker teelt: men ziet het velt gedyen,
 
Den boezem openen voor al wat leven aest,Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
En levenweckers aêm, die laeu van 't westen blaest:Ga naar voetnoot480
 
Het versche vocht doordringt alle aders, en landouwen:Ga naar voetnoot481
 
Dan durf zich 't nieuwe groen den zonneschijn betrouwen:
 
De jonge wijnranck is in lieve lentelucht
 
Voor geene zuider buy, noch regenvlaegh beducht,
485[regelnummer]
Noch noorder stormen, maer zy schijnt verlieft te minnen,Ga naar voetnoot485
 
En bot, en bloeit, en past nu loof en bladt te winnen.Ga naar voetnoot486
 
'k Geloof oock nimmer dat de weerelt, blijde en groen,
 
In ander jaergety geboren wert, als toen,
 
Of in haer' aenvangk hebbe een' andren toon gehouden.
490[regelnummer]
Het was toen lentetijt, en d'oppermaghten bouwdenGa naar voetnoot490
 
De groote weerelt, die haer eersten oirsprong nam
 
In 't harte van de lent, en bly te voorschijn quam.
 
De wint van 't oosten dwong zijn adems koude vlaegen,Ga naar voetnoot493
 
Toen eerst de dieren 't licht van boven schijnen zagen,Ga naar voetnoot494
[pagina 248]
[p. 248]

339 uit steenachtige aerde voor den dagh quam, en 't gedierte het 340 wout, en 't gestarnte den hemel ingegeven wert: nochte de teereGa naar voetnoot340 341 oude der weerelt zou dezen arbeit kunnen verdragen, quam 'er 342 niet zoo groot een rust tusschen koude en hitte, en verpoosdeGa naar voetnoot342 343 's hemels goetaerdigheit het aertrijck niet.

344 Voort wat ghy op den acker planten wilt, plant uwe plant-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot344 345 soenen diep in d'aerde; pas vet slib op het lant te brengen, enGa naar voetnoot345 346 delf'er dorstigh zant of vuile schelpen in: want het water zal 'erGa naar voetnoot346 347 in trecken, de dunne dampen 'er onder spelen, en 't gewas doenGa naar voetnoot347 348 opluicken; en men vint 'er, die d'aerde met steenen en groote 349 scherven decken, om den wijnstock voor geweldigen plasregen, 350 en de hitte der Hondtsdagen, waer van het dorstige lant splijt, 351 te beschutten.

352 Boomen en wijngert op een ry geplant zijnde, zoo staet onsGa naar margenoot+Ga naar voetnoot352-53 353 noch dickwils aerde aen den wortel te brengen, en de kluiten met 354 een spade om te worpen, of de zwoegende ossen tusschen denGa naar voetnoot354 355 wijngaert door te drijven, en den gront met het scherpe kouter te 356 breken. Hier na zal men de wijnrancken opbinden en stutten met 357 riet, geschelde teenen, essche stocken, en geklove vorcken, omGa naar voetnoot357 358 hier op steunende, te leeren op geene winden te passen, en langsGa naar voetnoot358 359 den hoogen olm by de ryen der latten op te klauteren. TerwijlGa naar voetnoot359 360 de jonge wijnstock vast opwast en nieuwe bladers krijght, moetGa naar voetnoot360 361 men de teere rancken sparen: en de wijnranck, terwijlze geil inGa naar voetnoot361 362 de lucht opsteigere, en met vryen toom opgroeie, noch niet be-Ga naar voetnoot362 363 snoeien, maer zomtijts haer bladers met de hant afplucken en 364 aftrecken. Wanneer nu de wijnstock dicker gewassen, den olmGa naar voetnoot364

[pagina 249]
[p. 249]
495[regelnummer]
Een hardt en ysren slagh van menschen quam in 't licht,
 
Den dieren 't woudt, 't gesternte, in 't hemelsche gesticht,Ga naar voetnoot496
 
Een plaets wiert ingeruimt: oock liet de tedere oude
 
Der weerelt geensins toe dat d'ackerman haer bouwde,
 
Zooze ondertusschen niet een groote rust vernam,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Die, tusschen hitte en kou, haer hart verquicken quam.
 
Gy plant dan wat uw lust en keur heeft uitgekoren,Ga naar voetnoot501
 
Zet uw plantsoenen diep in hunne groeve en voren.
 
Bezorgh dat gy de groef met aerde deckt, en mestGa naar voetnoot503
 
Het lant met vette slib, en delf'er al uw best
505[regelnummer]
Oock dorstigh zant in of bemorste en vuile schulpen,
 
Zoo treckt 'er 't water in, en d'aerde wort gehulpen
 
Door dunnen damp: de lucht, die dun hier onder zweeft,
 
En speelt, de teêre plant een' moedt in 't groeien geeft.Ga naar voetnoot508
 
Men vint'er die den gront met puin en scherven decken,
510[regelnummer]
Om wijngert voor het nat van plassen en het leckenGa naar voetnoot510
 
Des regens te behoên, en voor de hitte van
 
Den Hont, die 't dorstigh lant door drooghte splijten kan.Ga naar voetnoot512
 
De boom en wijngaert dus geplant, om vrucht te baeren,Ga naar voetnoot513
 
Zoo staet ons menighmael den wortel te bewaerenGa naar voetnoot514
515[regelnummer]
Met aerde, en kloeck den gront te breecken met de spa,
 
Of zwoegende ossen door den wijngert, voor en na,
 
Te drijven, met den ploegh te breecken lant en gronden:
 
Dan wacker voor de vuist de rancken opgebonden,Ga naar voetnoot518
 
Met riet, geschelden teen, en esschen stock gestut,
520[regelnummer]
En met geklove vorck, en steunsel overnut,Ga naar voetnoot520
 
Op dat de wijnranck op geen winden hoef te passen,Ga naar voetnoot521
 
En, langs den hoogen olm, geluckigh op magh wassen,
 
En klautren by de ry der latten in de lucht.
 
Terwijl de jonge plant des wijnstocks, zoet op vrucht,Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Vast op wast, bladers wint, moet gy de teêre ranckenGa naar voetnoot525
 
Verschoonen, en terwijl zy weeligh, zonder wancken,
 
Vast steigren in de lucht, met vryen toom en stijlGa naar voetnoot527
 
Aen 't groeien zijn, geensins besnoeien, maer by wijlGa naar voetnoot528
 
Haer bladers plucken, en afrucken, daer 't wil passen.Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Wanneer de wijnstock nu veel dicker is gewassen,
[pagina 250]
[p. 250]

365 omhelze, en in top gestegen zy; dan stroop vry zijn bladers af, en 366 scheer zijn armen: te vore vreesde hy voor het snoeimes: handelGa naar voetnoot366-67 367 hem eindelijck vry straffer, en besnoey de weeligheit der rancken.

368 Oock moet ghy hagen vlechten, om den wijngert voor het vee 369 te beschutten; byzonder terwijl het loof noch teder en geenGa naar voetnoot369-70 370 wederspoet gewoon is: en niet alleen van fellen vorst en het steken 371 der zonne, maer oock gestadigh van woutossen en geiten gezochtGa naar voetnoot371 372 en gequelt, en van schapen en hongerige runders geknabbelt wort: 373 geen koude, nochte vorst, nochte rijp, of maghtige hitte, die opGa naar voetnoot373 374 drooge klippen gloeit, beschadigen den wijngert zoo zeer, als deGa naar voetnoot374 375 kudden met haer venijnige tanden, en het lidteken van haer gebit, 376 in den stam gezet. Men slaght, om geen andere misdaet, de geitGa naar margenoot+Ga naar voetnoot376 377 op alle altaren, Bacchus ter eere; en hierom gaen d'oude spelenGa naar voetnoot377-78 378 ten tooneele: en d'Atheners zetten, rontom groote dorpen en op 379 viersprongen, hun prijzen op, en vrolijck by den wijn, huppeldenGa naar voetnoot379 380 in groene beemden over bestreecke geiteflessen hene: en deGa naar voetnoot380 381 Latijnsche huisluiden, een volck van Troje overgekomen, zingenGa naar voetnoot381 382 onbeslepe lieden, lachen datze schateren, met grijnzen van holleGa naar voetnoot382-83 383 schorssen vermomt, en roepen Bacchus met vrolijcke gezangen, en 384 hangen, hem ten roem, wasse poppen om hoogh in den pijnboom.Ga naar voetnoot384 385 Hierom groeit en bloeit de wijnbergh, en draeght overvloediger 386 vruchten; en waer de Wijngodt zijn rustigh hooft opsteeckt, daerGa naar voetnoot386 387 worden diepe dalen en hooge heuvels met wijn gezegent. Wes-Ga naar voetnoot387-88 388 halve wy, Bacchus ter eere, godtsplichtigh, als onze vaders,

[pagina 251]
[p. 251]
 
Den hoogen olm omhelst, en stijght in top heel bly,Ga naar voetnoot531
 
Dan stroop zijn bladers af, en scheer zijne armen vry.
 
Te voren vreesde hy voor 't snoeimes, onder 't groeien:
 
Ten leste handel hem al straffer door 't besnoeien
535[regelnummer]
Van zijne weeligheit, en 't al te groeizaem lof.
 
Oock is het noodigh dat gy om den wijngerthof
 
Een scherpe haege vlecht, om dien voor 't vee te hoeden,Ga naar voetnoot537
 
Inzonderheit terwijl de ranck geen wederspoedenGa naar voetnoot538
 
Gewoon is, noch verduurt door haere tederheên,Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
En niet alleen van vorst en koude wort bestreên,
 
En 't steecken van de zon, maer aenstoot lijdt gestadigh
 
Van woudtos, en van geit geplaeght wort ongenadigh,
 
Van 't hongerige schaep en rundren wort geknaeght.
 
Geen koude, vorst, noch rijp, noch gloet van steenrots plaeghtGa naar voetnoot544
545[regelnummer]
En quelt de ranck zoo niet, op onbetuinde landen,Ga naar voetnoot545
 
Als kudden, door 't venijn van haer vergifte tanden,Ga naar voetnoot546
 
Lidtekens, en gebit, in schors en stam gezet.
 
Men slaght de geiten, om geene andre vleck en smetGa naar voetnoot548
 
Op Bacchus outers, hem ten prijs, met luider keele:Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
En d'oude speelen gaen hieromme ten tooneele.
 
d'Atheners zetten op den viersprong, na'et geslorp
 
Des wijns, hun prijzen op, rondom het groote dorp,
 
En huppelden in 't groene, om geite flessen heenen,
 
Eerst zuiver en gelooght. de Roomsche boer, verscheenenGa naar voetnoot554
555[regelnummer]
Van outs uit Troie, zong en schaterde onbelaênGa naar voetnoot555
 
Een' onbesleepen zangk, schoot holle schorssen aen,
 
Verdaeghde Bacchus met dees grijns, en blijde zangen,Ga naar voetnoot557
 
En ging de wasse pop in 's pijnbooms toppen hangen,
 
Den wijngertgodt ter eere, en hierom groeit en bloeit
560[regelnummer]
De wijnbergh, en geeft vrucht, in 't draegen noit vermoeit.
 
Waer Bacchus 't hooft verheft, en 't hart komt op te halen,Ga naar voetnoot561
 
Daer worden hoogh geberghte, en diep gezoncke dalen
 
Gezegent met zijn vrucht: waerom met reden wy
 
Ten prijze van den Godt des wijns, verheught en bly,
565[regelnummer]
Gelijck ons vaders, hem lofzangen zullen zingen,
[pagina 252]
[p. 252]

389 lofzangen zullen toezingen, schotels en koecken opdragen, denGa naar voetnoot389 390 gewijden bock met den horen mack ten outer brengen, en vetteGa naar voetnoot390 391 offerharsten aen hazelaere speten braden.Ga naar voetnoot391

392 Men moet oock noch eenen anderen arbeit, die oneindigh is,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot392 393 aen den wijngert te kost hangen: want alle jaer dient den grontGa naar voetnoot393 394 drie of viermael omgespit, de kluit gestadigh met de spade ge-Ga naar voetnoot394 395 broken, en de wijnranck van alle haer bladeren ontlast. Het acker-Ga naar voetnoot395 396 werck staet nimmer stil, en het jaer gaet altijt den zelven gangk.Ga naar voetnoot396

397 Wanneer nu de herfst de wijngertbladers afschudt, en deGa naar margenoot+ 398 koude noorden wint het bosch van zijn loof berooft, dan zorghtGa naar voetnoot398-99 399 de wackere boer weder tegens het volgende jaer, besnoeit met 400 zijn krom snoeimes den wijnstock, en snijt d'onnutte rancken af:Ga naar voetnoot400 401 hy delft eerst den gront om, voert het rijs wech, verbrant het, enGa naar voetnoot401-02 402 brengt de latten onder het dack: endelijck snijdt hy de druif. DeGa naar voetnoot402 403 wijnstock duickt tweemael in zijn schaduwe: tweemael begroeitGa naar voetnoot403 404 hy met groene hagen: het valt lastigh die beide af te plucken enGa naar voetnoot404 405 te scheeren: Hierom prijs groote, maer bouw kleene ackers. HyGa naar voetnoot405 406 snijt oock ruige wissen van muisdoren in het bosch, en rietboordenGa naar voetnoot406 407 langs den oever, en willigetacken, die hem werck bereiden. 408 Wanneer nu de wijngert opgebonden, de hagedoren besnoeit is,Ga naar voetnoot408 409 dan zingt d'afgearbeide wijngaerdenier, naerdien zijn werck op 410 het einde loopt: evenwel moet men d'aerde opdelven, en alreeGa naar voetnoot410 411 toezien, dat quade lucht nochte onweder de rijpe druif bederve.Ga naar voetnoot411

412 Daerentegen is aen d'olijfboomen geen werck vast, nochte

[pagina 253]
[p. 253]
 
En koeck, en schotel, vol van ackerzegeningen,Ga naar voetnoot566
 
Opdraegen, en den bock, zijn Godtheit toegewijt,
 
Met macken horen, in zijn kerck, op 't offertijt,Ga naar voetnoot568
 
Toebrengen ten altaere, en nimmermeer vergeeten
570[regelnummer]
Den ossenharst te braên aen hazelaere speten.
 
Noch eischt de wijnstock oock een' andren arrebeit,
 
Die schier oneindigh is, aen hem te kost geleit:Ga naar voetnoot571-572
 
Want dry- of vierwerf dient den gront wel alle jaeren
 
Gebroken, omgespit, de wijnranck van heur blaêren
575[regelnummer]
Geplondert. ackerwerck rust nimmer, gaet recht door,Ga naar voetnoot575
 
En houdt door 't ronde jaer doorgaens het zelve spoor.Ga naar voetnoot576
 
Wanneer de herfst de blaên nu afschud van de stocken
 
Des wijngerts, en de storm, van 't noorden aengetrocken,Ga naar voetnoot578
 
Het bosch van loof ontkleet, dan ziet de huisman omGa naar voetnoot579
580[regelnummer]
Naer 't naeste jaer, en met zijn snoeimes, scherp en krom,
 
Besnoeit den wijnstock van d'onnutte ranck, by tyde.Ga naar voetnoot581
 
Hy delft den gront om, voert het rijs aen d'eene zijde,Ga naar voetnoot582
 
Verbrant het, brengt hier na de latten onder dack,
 
En snijt in 't endt de druif. de wijngaert, teêr en zwack,
585[regelnummer]
Duickt tweemael in zijn schim, duickt tweemael in de haegen.Ga naar voetnoot585
 
Het is een arrebeit, die lastigh valt te draegen,
 
Tweewerf te plucken en te scheeren achter een.
 
Dus prijs een groot begrijp, maer bouw en ploegh een kleenGa naar voetnoot588
 
En vruchtbaer ackerlant. Hy snijt oock ruige teenen
590[regelnummer]
Van muizedoren in de bosschen, en met eenen
 
Rietboorden langs den vliet, en wilge tacken mê,
 
Het welck hem werck bestelt. wanneer de wijngert reeGa naar voetnoot592
 
En opgebonden is, de ruige haegedoren
 
Besnoeit, dan laet zich bly de wijngertplanter hooren,
595[regelnummer]
Die afgearbeit, met zijn' zang dees smert verzacht,Ga naar voetnoot595
 
Naerdien nu endlijck 't werck eens is ten end' gebraght.
 
Noch dient men evenwel de gronden om te werpen,
 
En wacker ga te slaen dat niet, door storm en 't scherpenGa naar voetnoot598
 
Der kou, de rijpe druif bezwijcke voor dien last.Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Hiertegens is geen werck aen vette olijven vast.Ga naar voetnoot600
 
d'Olijfboom eischt geen eg, noch snoeimes voor zijn loten,
[pagina 254]
[p. 254]

413 men hoeft 'er krom snoeimes of getande egge aen te bezigen, naGa naar margenoot+Ga naar voetnoot413 414 datze eens hunnen wortel in d'aerde schoten, de kruin in de lucht 415 staeken. De gront met het scherpe kouter gebroken, bestelt hunGa naar voetnoot415 416 vochtigheit en vruchtbaerheit en ooft genoegh. Aldus moet ghyGa naar voetnoot416 417 den vetten en vreedzaemen olijf aenqueecken. Zoo ras d'appelaerGa naar voetnoot417 418 oock maght in zijn tacken gevoelt en kracht krijght, wast hy ter- 419 stont van zelf en zonder moeite op.

420 Ondertusschen hangen alle wouden niet weiniger met vruchtenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot420 421 geladen, en d'eenzaeme wildernissen, vol wiltzangks, zien bloet-Ga naar voetnoot421 422 root van knoppen en beziën: men weit 'er de klaver af: het hooge 423 bosch beschaft harstortsen, en verziet ons van nachtkaerssen enGa naar voetnoot423 424 lampen. Wat mogen de menschen dan noch zorgen zaeien enGa naar voetnoot424 425 planten! Wat zal ick u meer leeren? willigen en lage bramenGa naar voetnoot425 426 bestellen het vee loof, den herder schaduwe, het gewas heining,Ga naar voetnoot426 427 de honigby aes: en het lust my te zien, hoe de wint op denGa naar voetnoot427 428 Cytorus in de boschboomen, en by Narycium in de peckboomenGa naar voetnoot428 429 speele: het lust my wilde heiden te zien leggen, daer niemant 430 eght nochte ploeght. D'onvruchtbare bosschaedjen op Kaukaes, 431 die eeuwigh van den stercken oosten wint kraecken en knacken, 432 geven verscheide vruchten: zy geven pijnhout, dienstigh omGa naar voetnoot432 433 schepen; en cederen en cypressen, dienstigh om huizen te bou- 434 wen. D'ackerman draeit 'er speecken, maeckt 'er wagenhuiven,Ga naar voetnoot434 435 en houwt 'er lange kielen af. De willigen leveren ons teenen,Ga naar voetnoot435

[pagina 255]
[p. 255]
 
Als hy zijn' wortel eens, in d'aerde heeft geschoten,
 
Zijn kroon ten hemel heft. de gront, eens omgeploeght,
 
Bestelt hem vochtigheit, waeraen hy zich genoeght,Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
En vrucht en vruchtbaerheit. dus queeckt men, hier ter stede,
 
De vette olijven, en den tack van pais en vrede.
 
Zoo ras oock d'appelaer, terwijl hy wast en stijght,
 
Nu kracht gevoelt, en maght in zijne tacken krijght,
 
Dan groeit hy, zonder last, van zellef op naer boven.Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Men ziet niet min alom elck bosch ons vrucht beloven,
 
En overlaên van vrucht. d'eenzaeme wildernis,
 
Vol wiltzangs, ziet bloetroot van knop en bes, en is
 
Een rechte klaverwey. de hooge bosschen geven
 
Harstortsen, en voorzien, ten steun van 't vliênde leven,Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Ons van de nachtkaers, en van lamp, waer licht ontbreeckt.
 
Wat is 't dan noodigh dat de mensch in zorge steeckt,
 
En plant, en zaeit, en maeit. wat zal ick wijders leeren?Ga naar voetnoot616-617Ga naar voetnoot617
 
De wilge en laege braem het vee met voêr stoffeeren,Ga naar voetnoot618
 
Den herder schaduwe bestellen, het gewas
620[regelnummer]
Van heiningen voorzien, de byen, op haer pasGa naar voetnoot620
 
Van aes bezorgen. het behaeght my eens t'aenschouwenGa naar voetnoot621
 
Hoe koele winden op Cytorus zich onthouwen,Ga naar voetnoot622
 
In 't bosboombosch, en, by Narycium, in 't hout
 
Des peckbooms speelen: en het lust my 't ongebouwtGa naar voetnoot624
625[regelnummer]
Gewest der wilde hey te zien, en barre streecken,
 
Daer niemant egt, noch ploeght. d'onvruchtbre bossen steken
 
Hun kruinen op Kaukaes om hoogh, zoo dicht gepackt
 
Van loof, daer d'oostewint de stammen schudt en knackt;
 
Noch voedenze den mensch met veelerley gewassen.Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Zy geven pijnhout, om door grondelooze plassen
 
Te streven met de kiel: noch levert ons dat woudt
 
Cypres, en çeder, daer de mensch zijn huis van bouwt.
 
De lantman weet'er wiel en spaecken af te draeien,
 
Zaeght wagenhuiven, dicht voor regenen en waeien,
635[regelnummer]
En houwt de lange kiel uit deze houte stof.
 
De wilge levert teen, en d'olmboom dack en lof,Ga naar voetnoot636
[pagina 256]
[p. 256]

436 d'olmen loof, de myrten stercke stangen, de kornoelien krijghs-Ga naar voetnoot436 437 geweer, d'ypen Itureesche bogen: van lichte linden en bosch-Ga naar voetnoot437-38 438 boomen magh men met een scherp draeiyzer allerhande fatsoenen 439 draeien. De lichte els komt voor stroom den Pauw afdrijven, enGa naar voetnoot439 440 de byen brommen in de holle schorsse en den buick des vermol-Ga naar voetnoot440-41 441 semden eeckelbooms. Wat wil ick verhalen, hoe veel nuts Bacchus 442 ons schonck? Bacchus veroirzaeckte oock veel onheils: hy ver-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot442-44 443 sloegh de dolle Centauren, Rhetus, Folus, en Hyleus, die denGa naar voetnoot443 444 Lapiten met den grooten berckemeier dreighde.Ga naar voetnoot444

445 O al te geluckige huislieden, (kendenze slechts hun geluck) dieGa naar margenoot+ 446 buiten oorlooghskrackeel, in den schoot het voetsel ontfangen, 447 dat de milde aerde hun rechtvaerdighlijck verleent. Hoewel geeneGa naar voetnoot447 448 aenhangelingen 's morgens vroegh eenen stroom van groetenissen,Ga naar voetnoot448 449 door de trotze poorte van 't hoogh gebouw, over de wijde zalen 450 braecken; en zich vergapen aen stijlen met schoone schildtpaddenGa naar voetnoot450 451 ingeleit, en geborduurde kleeders, die van gout kraecken, enGa naar voetnoot451 452 Korintischen erts, en witte wol, in Assyrisch purper geverft, enGa naar voetnoot452 453 Kassia, met klaren olijfoly gemengt; nochtans genietenze eenGa naar voetnoot453 454 veilige rust, en rijck door velerhande middelen, weten hun levenGa naar voetnoot454 455 langk van loch nochte bedrogh; zitten gerust op hun ruime hof-Ga naar voetnoot455 456 stede; vermeien zich in speloncken, en aen stroomende beecken,Ga naar voetnoot456 457 in koele dalen, daer men d'ossen hoort loeien; daer hen de zachteGa naar voetnoot457 458 slaep onder eenen boom bevangt; daer bosschen en waeranden

[pagina 257]
[p. 257]
 
De myrt de taeie slang, kornoelje schaft ons wapen,
 
En d'Itureesche boogh wort uit dit hout geschapen.Ga naar voetnoot638
 
Men draeit uit bosboom en den lichten linde, met
640[regelnummer]
Een scherrep drilpunt, wat men wil, heel ront en net,Ga naar voetnoot640
 
En allerhande slagh. lichtvaerdige elzen zwevenGa naar voetnoot641
 
Langs 't water, komen snel den Postroom afgedreven,
 
De byezwarrem bromt, in d'oude schorsse en buick
 
Van een vermolssemde eick, en zijnen hollen struick.Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Wat melde ick 't nut, ons van den Wijngodt eer geschoncken?Ga naar voetnoot645
 
Hy baerde oock onheil, en versloegh de dolle en droncken
 
Centauren, Rhetus, Fool, Hyleüs, die, geneight
 
Tot quaet, den Lapiten met eenen wijnkroes dreight.
 
O huisliên, men moght u met recht geluckigh schatten,
650[regelnummer]
Indien gy uw geluck en zegen recht kost vatten,Ga naar voetnoot650
 
Die, buiten krijghskrackeel, in uwen schoot geniet
 
De voedzaemheit, daer d'aerde u milt mede overgiet,Ga naar voetnoot652
 
Rechtvaerdigh u verleent. schoon geene aenhangelingen
 
Vroegh morgens met een' stroom van groetenissen dringen
655[regelnummer]
Ter trotse poorte in van een heerelijck gesticht,Ga naar voetnoot655
 
En braeckenze in de zael, zoo ruim gebouwt in 't licht;
 
Daer zich de drang vergaept aen stijlen, en aen wandenGa naar voetnoot657
 
Met schilpadde ingeleit; aen kostelijcke randenGa naar voetnoot658
 
Van kleet by kleet, dat stijf van gout en perlen staet;
660[regelnummer]
En aen Korintschen erts; aen witte wol, verzaet
 
Van dierbaer purper, dat d'Assirische overbrengen;Ga naar voetnoot661
 
Aen Kassia, daer zich olijven onder mengen;
 
Nochtans genieten zy een stille en veilge rust,
 
En rijckdom, van bedrogh noch schalleckheit bewust,Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Zoo lang hun leven duurt. zy zitten, wel te vrede,
 
Op hunne ruime hoef, en vaderlijcke stede,
 
Vermeiden zich by wijl in holen, langs een beeck,Ga naar voetnoot667
 
In koele dalen, daer men d'ossen uit die streeck
 
Hoort loeien; daer de slaep gemacklijck in komt sluipen,Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
En hen in schaduw van een' groenen boom bekruipen;
[pagina 258]
[p. 258]

459 groenen, en de jongkheit tegens arbeit opmagh, en gewoon isGa naar voetnoot459 460 zich kleen te behelpen: daer men den Goden offert, en de heiligeGa naar voetnoot460-61 461 Vaders woonen, en de Rechtvaerdigheit, die de weerelt verliet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot461-62 462 haer leste voetstappen zette. Doch my behagen boven al de zoete 463 Zanggodinnen, welcker heilighdommen ick, van een geweldigeGa naar voetnoot463-64 464 liefde getroffen, verbreide: ick wensch datze my haer onderwijs 465 gewaerdigen, starreschieten leeren, en den loop des hemels, hetGa naar voetnoot465 466 verduisteren der zonne, het verduisteren der mane, en wat aerdt- 467 bevinge veroirzaeckt: hoe de springvloet bykome; waerom de zeeGa naar voetnoot467 468 dijcken en dammen omspoele, en weder afloope: hoe 's wintersGa naar voetnoot468 469 de dagen zoo kort, des zomers zoo langk vallen: doch is mijn bloet 470 te grof, mijn vernuft te stomp, om dat gedeelte van de natuur teGa naar voetnoot470 471 vatten; zoo scheppe ick mijn vermaeck in ackeren en bewaterdeGa naar voetnoot471 472 dalen; zoo bemin ick onvermaert stroomen en bosschaedjen. OGa naar voetnoot472 473 wie zet my, daer de beemden leggen, en Sperchius vloeie, enGa naar voetnoot473 474 Taygeta dreune van het rinckincken der Lakonische wijnpries-Ga naar voetnoot474-75 475 terinnen! o wie zet my in de koele dalen van Hemus; en bedeckt 476 mijn hooft met een breede schaduwe van tacken!

477 Geluckigh is hy die der dingen oirzaecken kent, en alle vreesGa naar voetnoot477 478 en 't onverbiddelijcke nootlot en 't geruisch des gierigen jammer-Ga naar voetnoot478-79 479 poels te boven geraeckte: oock is hy geluckigh, die d'ackergoden,

[pagina 259]
[p. 259]
 
Daer bosschen en waerande aen 't groenen, frisch en dicht,Ga naar voetnoot671
 
Een jeught verneemt, die voor geen werck noch arbeit zwicht,
 
En zich in 't kleen behelpt, in onbedorve landen;Ga naar voetnoot673
 
Daer elck de Goden dient met zuivere offerhanden,Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
De vaders woonen, die gansch heiligh zijn en vroom,
 
De maeght Rechtvaerdigheit, die lang van schrick en schroom,
 
Uit deze weerelt vloodt, haer' lesten voetstap zette.
 
Maer ons behaeght alleen de zangrey, vry van smette,Ga naar voetnoot678
 
De zoete Zanggodin, wiens heilighdommen wyGa naar voetnoot679
680[regelnummer]
Van overgroote min getroffen, milt en bly
 
Verbreiden. 'k wensche dat my Febus reien stichten,Ga naar voetnoot681
 
En zich gewaerdigen mijn harssens te verlichten,
 
My starreschieten en den loop des hemels klaerGa naar voetnoot683
 
Ontvouwen, en met een den zonneduisteraer,Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
En maeneduistraer, en elx oirzaeck naeckt ontdecken,
 
Die 't aerdtrijck schud, of komt den aerdtboôm overtrecken
 
Met eenen watervloet: waerom al d'afgront woelt,Ga naar voetnoot687
 
De hooge dijcken en de dammen ommespoelt,
 
En weder afloopt: hoe de koude winterdagen
690[regelnummer]
Zoo korten, en de zon, des zomers, haeren wagen
 
Dus spa te water voert: doch is mijn bloet te grof,Ga naar voetnoot691
 
En mijn vernuft te stomp, om met verdienden lofGa naar voetnoot692
 
Die deelen van natuur t'ontvouwen, t'achterhaelen,Ga naar voetnoot693
 
Zoo schep ick mijn vermaeck in waterrijcke dalen,
695[regelnummer]
En ackren, en bemin, van alle zorgen los,
 
En onvermaert, den stroom, en beeck, en bron, en bosch.Ga naar voetnoot696
 
Wie voert, wie voertme daer de beemden vrolijck bloeien,
 
En Sperchius zoo klaer langs d'oevers heen komt vloeien,
 
Taygete dreunt van 't wulpsch rinckinckende gezin,
700[regelnummer]
't Lakoniaensch geraes, en Bacchus priesterin!
 
Wie zet my vrolijck neêr in Hemus koele dalen,
 
En overdeckt mijn hooft, voor 't steecken van de straelen,
 
Met eene schaduwe van tacken, dicht en breet!
 
Geluckigh is hy, die der dingen oirzaeck weet,
705[regelnummer]
En, buiten alle vrees van 't noodlot, op wiens wettenGa naar voetnoot705
 
Geen bede vatten vint, die niemant kan verzetten,Ga naar voetnoot706
 
Het vraetige gehuil van 't helsche jammerspoockGa naar voetnoot707
 
Te boven is geraeckt. geluckigh is hy oock,
[pagina 260]
[p. 260]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

480 Pan en den ouden Boschgodt en de Veltgodinnen, zijn zusters,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot480 481 eert: zulck een staet niet naer staet, of Koningklijck purper, enGa naar voetnoot481 482 weet van geene tweedraght, die trouwelooze broeders ophitst;Ga naar voetnoot482 483 of van den Daeck, die langs den weerspannigen Ister nederzackt;Ga naar voetnoot483 484 of van 't Romainsche gezagh, en instortende Rijcken: nochteGa naar voetnoot484 485 bekommert zich uit medoogen met den nootdruftige, of benijtGa naar voetnoot485 486 den rijcke. Hy pluckt de vruchten, die van zelf in zijnen boom- 487 gaert, van zelf op zijnen acker wassen, en zagh noit strenge wetten, 488 of dolle vierschaer, of 's volcks pleitschriften. Anderen roeienGa naar voetnoot488 489 over de wilde zee, loopen op het spits van 't geweer aen, enGa naar voetnoot489 490 dringen in der Koningen hoven: dees zoeckt een stadt en arme 491 burgers te bederven, om uit eenen gouden kop te drincken, enGa naar voetnoot491 492 op Tyrisch purper te slapen: een ander begraeft zijn gelt en schat, 493 en is 'er niet af te krijgen: dees wort op de puy van 't stehuisGa naar voetnoot493 494 aengebeden: die zit statigh gedient met het hantgeklap, dat denGa naar voetnoot494Ga naar voetnoot494-96 495 Raet en het Roomsche volck ter eere, in 't gestoelte des schouw-Ga naar voetnoot495 496 burghs wedergalmt: zy vermaecken zich, hoewelze de handen inGa naar voetnoot496-97 497 hunner broederen bloet verfden; verlaten huis en hof, en zoecken 498 een vaderlant, daer andere starren schijnen. D'ackerman drijftGa naar margenoot+ 499 slechts zijnen ploegh door het lant, en onderhoudt zoo met zijnenGa naar voetnoot499 500 arbeit, het gansche jaer door, zijn huisgezin en kleene kinders, 501 zijn ossen en afgearbeide runders: en rust niet of het jaer be-Ga naar voetnoot501 502 schaft hem overvloet van appelen, of jongk vee, of korengerven,Ga naar voetnoot502

[pagina 261]
[p. 261]
 
Die Pan, den ouden Godt der bosschen, veltgodinnen,
710[regelnummer]
Gezusters, kent, en dient met al zijn harte en zinnen.
 
Geen Staet verruckt hem, noch geen koningklijcke prachtGa naar voetnoot711
 
Van purper, noch geen twist en tweedraght, die met kracht
 
Gebroeders trouweloos kan aen elckandre schenden.Ga naar voetnoot713
 
Hy vreest geen' wreeden Daeck, die met zijne oorloghsbenden
715[regelnummer]
Weêrspannigh langs den stroom des Isters nederzackt.
 
Hy weet van Roomsch gezagh, noch rijcken, die geknackt
 
Instorten, noch ontstelt zich niet door mededoogenGa naar voetnoot717
 
Om armoê, noch benijt des rijcken groot vermogen.
 
Hy pluckt al wat van zelf op zijnen boomgaert wast,
720[regelnummer]
Op zijnen acker groeit, en zagh noit strengen last
 
Van wetten, vierschaer, pleit, noch bitse pleiters schriften.
 
Een ander roeit op zee, of loopt door oorloghsdriftenGa naar voetnoot722
 
Op bloote degens aen, en dringt in 's konings hof:
 
Dees, om op 't purpren bedde en Tyrus rijcke stofGa naar voetnoot724
725[regelnummer]
Te slapen, uit een' kop te drincken, loopt vast zwerven,Ga naar voetnoot725
 
En arme burgery, en stadt, en lant bederven:Ga naar voetnoot726
 
Een vreck begraeft den schat, uit vreeze voor gewelt,
 
In d'aerde, zit en broeit op zijn begraven gelt,
 
En wort noch op de puy van 't raethuis aengebeden,Ga naar voetnoot729
730[regelnummer]
Gevreest van al het volck: een ander, fier van zeden,
 
Zit staetigh, is gedient met juichend hantgeklap,
 
Het welck den raet, en 't volck, en Romes ridderschap
 
In 't hoogh gestoelte van den schouburgh komt vereeren,
 
En hun ter eere galmt. dan groeien deze heeren,Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
Al verfdenze de hant in hunner broedren bloet.
 
Men scheit van huis en hof, en zoeckt door wint en vloet
 
Uitheemsche kusten, daer heel andre starren branden:
 
De lantman drijft gerust den ploegh door d'ackerlanden,
 
En onderhoudt al 't jaer met arbeit, even drock,
740[regelnummer]
Zijn kinders, en gezin, en ossen, onder 't jock,Ga naar voetnoot740
 
En runders, ploegens moede, en houdt niet op van zweeten,
 
Eer 't jaer hem overvloet van applen toe komt meeten,
 
Verziet van weeligh vee, en korenschoof, en graen,
[pagina 262]
[p. 262]

503 en ackers, vol graen, en volle schuren. De winter komt, dan perst 504 men de Sicyonische olijf: het zwijn komt zat van eeckelen t'huis:Ga naar voetnoot504 505 het bosch bestelt hem wilde appels, de herfst veelerhande vruch- 506 ten, en de wijn wort, om hoogh in de klippen, van de zon gaerGa naar voetnoot506 507 gekoockt. Ondertusschen hangen de lieve kinders al kussende 508 om hun moeders hals: de kuische huisvrouw bewaert het huis:Ga naar voetnoot508 509 de koeien geven melck, en de vette bocken stooten, in 't groene 510 gras, met hun hoornen op elckandere toe. Hy viert de feestdagen, 511 en op het hoy om den haert leggende, brengt zijnen mackerenGa naar voetnoot511-12 512 den vollen kroes toe, roept Bacchus aen, offert hem wijn, en 513 hangt prijzen aen den olm voor de herders, die om prijs willenGa naar voetnoot513 514 schieten, en naeckt in het boeren worstelperck treden. Zoo leef-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot514 515 den eertijts d'oude Sabijnen, en Remus en Romulus, de gebroe-Ga naar voetnoot515 516 ders: zoo is het maghtige Hetrurie opgewassen, en Rome in 'tGa naar voetnoot516 517 byzonder de heerlijckste en het hooft van alle steden geworden, 518 en heeft alleen zijn zeven bergen met eenen muur omtrocken.Ga naar voetnoot518 519 De goude Saturnus bewoonde dit lant, eer Jupijn in Kreten re-Ga naar voetnoot519-20 520 geerde, en de godlooze menschen ossevleesch aten: men hoordeGa naar voetnoot520 521 noch geen trompetten steecken, nochte lemmers op harde aen-Ga naar voetnoot521 522 beelden smeden. Maer wy hebben eenen endeloozen wegh af-Ga naar voetnoot522 523 geleit, en het wort nu tijt de roockende rossen van hun juckGa naar voetnoot523 524 t'ontlasten.

[pagina 263]
[p. 263]
 
En korenvelt, en schuur, van vruchten overlaên.
745[regelnummer]
De winter komt, dan perst hy Sycionsche olijven.
 
Hy ziet de zwijnen, zat van eecklen, t'huis indrijven.Ga naar voetnoot746
 
Het bosch bestelt hem ooft, dat in het wilde wast,
 
De herrefst maght van vrucht. de koele wijn wort vastGa naar voetnoot748
 
Gekoockt by zonneschijn om hoogh, op hooge klippen.
750[regelnummer]
De kinders midlerwijl, van moeders mont en lippenGa naar voetnoot750
 
Gekust, hunne armen slaen om moeders hals en neck.
 
De kuische vrouw bewaert den drempel, en het heck.Ga naar voetnoot752
 
De koeien geven melck. de bocken, weigenooten,Ga naar voetnoot753
 
Elckandre in 't groene gras met hunne hoornen stooten
755[regelnummer]
Uit spel, en tijtverdrijf. de hooghtijt acht hy waert,Ga naar voetnoot755
 
En, leggende op het hoy, om zijnen warmen haert,
 
Onthaelt zijn mackers, met den wijnkroes, vol geschoncken,
 
Roept Bacchus aen, daer godt de wijn wordt toegedroncken.Ga naar voetnoot758
 
Hy hangt de prijzen aen den groenen ollemboom
760[regelnummer]
Voor allen schutteren, en elck die naeckt en vroomGa naar voetnoot760
 
In 't worstelperck wil treên. zoodaenigh was de wandel
 
Van 't out Sabynsche volck, rechtvaerdigh in zijn' handel,Ga naar voetnoot762
 
Van Reem en Romulus, gebroedren van een bloet.Ga naar voetnoot763
 
Zoo steegh Hetrurie op door dapperheit en moedt,
765[regelnummer]
En Rome zelf is dus door eendraght, deught, en orden,Ga naar voetnoot765
 
De heerlijckste en het hooft van alle steên geworden,
 
En sloot de torenkroon van haeren muur alleenGa naar voetnoot767
 
Heel dicht en vast, rondom de zeven bergen heen.
 
Saturnus heeft wel eer, in d'oude gulde tyen
770[regelnummer]
Dit lant bewoont, eer godt Jupijn zijn heerschappyen
 
In 't eilant Krete stelde, eer 't goddeloze zaet
 
Der menschen ossen at, en vleesch uit overdaet.Ga naar voetnoot772
 
Men hoorde geen trompet aenschennen 's heirs geleden,Ga naar voetnoot773
 
Noch harnas en geweer op 't ysren anbeelt smeden:Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Maer reede hebben wy een endelooze baen
 
Gereden, en ons reis nu afgeleit. welaen
 
't Wort tijt de roockende en lang afgezweete rossen
 
t'Ontlasten, en van 't juck, dat zwaer viel, te verlossen.
voetnootr. 1
en die Natuurlijck is staat tegenover Kunstigh; voor de drieërlei wijze van boomteelt, door de natuur zelf in toepassing gebracht, de 'natuurlike' boomgroei, kort aangeduid in de woorden van zelf, door kerne, wortel, zie men r. 20-30.
voetnoot2
Kunstigh: kunstmatig; de kunstmatige, door menselik vernuft gevonden middelen om bomen te kweken worden in 't kort opgenoemd in r. 2-3; zie daarvoor r. 34-45.
voetnoot3
vruchtbaer: vruchtdragend, vruchten voortbrengend.
voetnoot4
elck slagh: elke boomsoort.
voetnoot5
onderkenne: lere onderscheiden; wat moeite.... zy: welke werkzaamheden, zorgen de wijngaard vraagt en welke de olijfboom.
voetnoot6
het huismans leven: het leven van de landman; staet: maatschappelike stand, levenskring; geleken: vergeleken.
voetnoot7
wacker: met kloek verstand.
voetnoot9
op het naeuste kent: (op welke wijze, door welke middelen men) zo nauwkeurig mogelik leert kennen.
voetnoot10
regeert en voort laet komen: (prothusteron); met omgekeerde volgorde: (te voorschijn laat komen) aankweekt en bij hun verdere groei leidt, verzorgt.
margenoot+
[Randschrift:] Overgangk van den ackerbouw tot het boomplanten en wijngaerdenieren. Aenroepinge van Bacchus.
voetnoot11
Dus lang: tot hiertoe.
voetnoot12
van een ieder werck: voor elke werkzaamheid (op het veld).
voetnoot13
En met u (met uw bijstand) van bomen en planten (virgulta silvestria) en....; de bomen en planten staan hier als de bomen van het woud tegenover de olijf, de gecultiveerde vruchtboom.
voetnoot14
Liber: Bacchus.
voetnoot15
drijven van: overvloeien van; bloeit (floret) is hier figuurlik te denken: prijkt, staat in volle pracht.
voetnoot18
uwe laerzen; Bacchus wordt dikwijls afgebeeld met laarzen (cothurnen).
voetnoot19
most: nieuwe, ongegiste wijn, het sap dat door treden met de voeten in de wijnkuip uit de druiven wordt geperst.
margenoot+
[Randschrift:] Boomen wassen Natuurlijck van zelf, door kerne en wortel:
voetnoot20
Vooreerst: in de eerste plaats (de natuur doet de boomen op verschillende wijze groeien, opwassen).
voetnoot21
van zelf: volgens sommigen bedoelt de Lat. tekst: door spontane generatie (veniunt sua sponte ipsae); volgens anderen: door onzichtbare zaden; op ruime velden is de vert. van (tenent) late campos, dat beter weergegeven wordt door: wijd en zijd verspreid over 't veld.
voetnoot22
zacht geil (molle siler); geil is een gewestelike benaming voor de kruipwilg, vooral in de duinen voorkomend, waarschijnlik zo genoemd naar de geilheid van zijn groei; vgl. Kiliaen i.v. gheyl; molle is buigzaam.
voetnoot23
blaeuwe en witachtige willigen: de Lat. tekst heeft: salicta canentia fronde glauca = de grijze wilgen met donkergroen gebladerte; of: de wilgen, wier gebladerte aan de onderkant grijs, van boven groen is; zommigen worden gesteecken: bij sommige soorten worden de zaden in de grond gestoken, geplant (vgl. r. 69); de Lat. tekst heeft: surgunt de semine posito, dat ook wel wordt opgevat als: groeien op uit zaad dat op de grond is gevallen (vgl. r. 30-31 en de aant.).
voetnoot24
eeckelaer (aesculus): eik, die eetbare eikels draagt; de grootste: als de grootste.
voetnoot26
voor een orakel gehouden: uit het ruisen der eiken van Dodona, in Epirus, waar een orakel van Jupiter (Zeus) was, verkondigden de priesters de wil der goden; in r. 26 wordt de derde soort van generatie zonder hulp van mensen (zie r. 21) besproken.
voetnoot27
krieckelaer (cerasus): wilde kerseboom; de lauwer: de (jonge) laurierboom.
voetnootv.s. 2-3
nu volgh ik.... uwen toon: nu stem ik vrolik met u in.
voetnoot4
d'olijfvrucht die: de vrucht van de olijfboom, die....
voetnoot8
uwe kroon: waarmee men uw hoofd bekranst (vgl. vs. 10).
voetnoot11
brozen: laarzen; ba: baad (vgl. snij bij snijden, snijen).
voetnoot12
nieuwe leckernij: de pas gewonnen most.
voetnoot18
een slagh van boomen: sommige boomsoorten.
voetnoot20
een out orakel: van ouds een orakel.
voetnoot24
plagh: pleegt te doen.
voetnoot30
eerst: voordat de mens zich met kweken van bomen bezig hield (dus: de natuur gaf zelf deze drie wijzen).
voetnoot31
allerhande slagh (omne genus): alle soorten.
voetnoot32
bestaen: leven.
margenoot+
[Randschrift:] of met kunst, door afsnijden van telgen, planten van stammen, inleggen, verplanten, uit eenen stronck, door enten en inzetten.
voetnoot33
ervarenheit en gebruick: ondervinding en practijk; queeckten.... aen; de Lat. tekst zegt: deden nog andere (kunstmatige) middelen, wijzen van boomcultuur vinden.
voetnoot35-36
stammen, palen en staecken kunnen hier ongeveer dezelfde betekenis hebben, nl. stam of stronk; in vieren gesplitst, om de wortelvorming te bevorderen; onder scherp gehouwen: van onderen toegespitst.
voetnoot36-39
D'olmen: Vondel heeft hier ten onrechte aan de wijnbouw gedacht. In de Lat. tekst staat: andere bomen verlangen dat hun loten in boogvorm in de aarde worden geplant en in die aarde, waaraan ze gewend zijn, zelfstandig opgroeien. Dit is het procédé, dat inleggen of afleggen wordt genoemd; heeft de ingelegde loot wortel geschoten, dan wordt ze van de moederboom losgesneden.
voetnoot40
zich niet ontzien: gerust durven, niet bang zijn voor; de bovenste scheuten: de bovenste toppen van de bomen.
voetnoot42
als uit eenen dorren stronck: uit een stronk, die er dor en dood uitziet; de Lat. tekst zegt ongeveer: uit een afgehouwen droog stuk hout.
voetnoot43
zonder zijnen aert te verslimmen: zonder dat de boom daardoor slechter wordt, zonder dat het een nadelige invloed heeft op de vrucht.
voetnoot44
inge-ente: daarop geënte (door enting gegroeide).
voetnoot45
Een andere (betere) vertaling is: en op pruimebomen kornoeljevruchten met steenharde kern rood worden.
voetnoot46-47
(leert) den wilden aert temmen: veredel de wilde vrucht door kweking (enting).
voetnoot48
Het lust my; de Lat. tekst zegt: het is een aangename bezigheid; Ismarus: berg in Thracië, beroemd om zijn wijngaarden.
margenoot+
[Randschrift:] De Dichter zoeckt gunst by Mecenas. In het Randschrift bij r. 50: gunst zoecken by: de welwillende bescherming vragen van.
voetnoot49
Taburnus: berg in Campanië, met olijfbossen begroeid.
voetnoot50
voorneemste: voornaamste
voetnoot25
den behoeder; Apollo is de beschermer van plantengroei, landbouw en veeteelt.
voetnoot27
doorgaans: steeds, zonder uitzondering.
voetnoot28
aanvoên (aanvoeden): laten groeien, kweken.
voetnoot30
bij veelerly gebruicken; versta door de drie (genoemde) middelen, groeiwijzen (zie de aant. bij de prozavert.).
voetnoot32
stadigh aen: langzamerhand.
voetnoot33
aenteelte: aanwas, boomgroei; op elx waerde: op grond van ieders bijzondere aard en gesteldheid.
voetnoot34
van zijn' stam: van de stam, waarop ze groeien?. (vgl. de prozavert.).
voetnoot36
de vrucht; versta: de vruchtdragende boom.
voetnoot37-41
vgl. de aant. bij de prozavert., r. 36-39.
voetnoot41
die meest wil trecken op die loten zal wel moeten betekenen: die het meest de groei van die loten bevordert.
voetnoot43
plant, hier gelijk scheut.
voetnoot45
zonder stuiten: in onbelemmerde groei.
voetnoot48
zelf: zelfs; vroom: krachtig.
voetnoot49
iet: in enig opzicht.
voetnoot50
zijn wezen krencken: zijn aard bederven; in den aert des anderen verrezen: als (spruit van) een andere opgegroeid.
voetnoot52
zijn natuur ontwent: zijn oorspronkelike aard vergeet.
voetnoot56
zoo: zodoende (vint men: zal men vinden).
voetnoot57
vereren met: schenken (als huldebewijs), beplanten met.
voetnoot59
billijck: te recht.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: In de derde druk (Unger, Bibl. nr. 423) en volgende drukken staat achter alles (r. 54): in mijn gedicht; waarschijnlik zijn deze woorden in de twee eerste drukken bij vergissing uitgevallen; de Lat. tekst heeft: meis versibus.
voetnoot51
naemhaftigheit: roem; kom by der hant (ades): sta mij bij.
voetnoot53
spoet: een voorspoedige vaart; in deze bare zee (pelago patenti): over deze ruime of onmetelike zee (misschien is de bedoeling van de Lat. tekst: weinig bevaren).
voetnoot54
alles te omvademen: alle geheimen van de boomcultuur te behandelen.
voetnoot56
hou onder lant: blijf nabij de vaste wal.
voetnoot57
wijtluchtigheit: breedsprakigheid, omhaal van woorden; verzieringen: verdichtselen.
margenoot+
[Randschrift:] Aert der natuurlijcke boomen, en hoe men die temmen moet. In het Randschrift bij r. 59: temmen: veredelen.
voetnoot59
van zelf (sua sponte): spontaan (vgl. r. 21); is onvruchtbaer: draagt geen vruchten.
voetnoot60
geil: weelderig; vroom: krachtig; natuur: natuurlike groeikracht (natura subest solo).
voetnoot61
vruchtbare enten: enten van een vruchtdragende boom; scheuten: loten.
voetnoot63
plant: overplant.
voetnoot65
van zijnen wortel, versta: vlak bij de wortel.
voetnoot67-68
daer: (daarheen) waar; eerst.... beschaduwt: daar zulk een wortelspruit (van een boom, die geen vruchten draagt) voor het afsnijden lijdt onder de schaduw van de moederboom.
voetnoot69
en zijne draght verstickt: en zijn vruchten (worden) reeds in de kiem verdroogd; een gesteke kerne: een geplante zaadkorrel (pit); misschien is beter: het gevallen zaad; vgl r. 23.
voetnoot71
De Latijnse tekst zegt: pomaque degenerant, succos oblita priores = en de vruchten zullen verbasteren, haar oorspronkelike sappigheid vergetende (de sappigheid van de vruchten van de moederboom verliezende); poma is hier een algemene naam voor eetbare boomvruchten; verbasterden (onbep. wijs), hier transitief: doen ontaarden.
voetnoot71-72
en een slimme wijnstock enz. is de vertaling van: et turpis avibus praedam fert uva racemos = en de wijnstok (uit gevallen zaad opgegroeid) geeft armelike druiven, alleen een prooi voor vogels. Vondel heeft turpis verbonden met uva en weergegeven door slim: van slechte kwaliteit.
voetnoot73
aen allerhande slagh: aan alle soorten van bomen; te kost hangen: besteden.
voetnoot61
op Godts gehengen: met toestemming der Goden.
voetnoot67
klaer: helder, klankrijk.
voetnoot68
met mijn verhael: terwijl ik mijn verhandeling houd.
voetnoot70
dubbelzinnigheên: voor tweërlei uitleg vatbare, raadselachtige woorden.
voetnoot71
die doorbouwt zijn datze zweeten: die zo intensief mogelik bewerkt zijn (in Vondels beeldspraak is de grond dus zòdanig onder handen genomen, dat hij er van zweet).
voetnoot78
haest: spoedig.
voetnoot82
zich niet belgen (zullen zich niet b. of b. zich niet):....te teelen: zullen zonder morren (gaarne) voortbrengen.
voetnoot84
daer: naar zulk een plaats waar.
voetnoot85
zie de aant. bij de prozavert., r. 67.
voetnoot88
haer loof, dus aengequeeckt: het gebladerte van een op die wijze gekweekte boom.
voetnoot90
denk bij vergeet kerne als onderwerp; slaen ten quaeden: worden minder van kwaliteit.
voetnoot92
pluimgediert: gevogelte; hier by: hiervan.
voetnoot93
dees teelte: de cultuur (veredeling) van in 't wild groeiende bomen; heet (ons); beveelt (ons); eist (van ons).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: Vanaf de derde druk (Unger: Bibl., nr. 423) luidt de tekst in r. 79-80; den reizigen dadelboom.
voetnoot75
Met dit maer (sed) gaat de schrijver over naar de door mensenhand gecultiveerde bomen; zie r. 33; op eenen stam geënt is niet juist vertaald; de bedoeling is: door ('t planten van) een stronk gekweekt, zie r. 41; best: het best.
voetnoot76
ingeleit: afgelegd; afleggen is; de takken of ranken van de moederboom of -plant af- en ombuigen, op de grond leggen en gedeeltelik met aarde bedekken, zodat ze wortel kunnen schieten en afzonderlike gewassen opleveren; Venus myrt: de myrt was aan Venus gewijd.
voetnoot77
op een dicht eicken hout: onjuiste vertaling van de robore solido = uit een stevige stam, zie r. 35-36 (er zijn ook andere opvattingen); Vondel heeft robur, hier stam, weergegeven door eik).
voetnoot79
planten, hier: door middel van geplante twijgen (telgen) voorttelen; vgl. r. 34-35; de Chaonische Vader is Jupiter; Chaonië, een landschap in Epirus, waarin Dodona, met zijn aan Jupiter gewijde eikebossen, lag.
voetnoot80
reizig: rijzig; de ei-spelling is de oorspronkelike; dadelboom ter vert. van palma.
voetnoot81
opwast, nl. als schip (abies visura casus marinos = de den, bestemd om (als schip) de gevaren op zee onder de ogen te zien); ent: vgl. 43-vlg.; de ruige haeghappelaer: de hagedoorn met ruwe schors.
voetnoot82
andorenboom: plataan; zie Ned. Wdb. II, 1, 444; draeght kloecke appels: is geschikt flinke appels te dragen (door enting).
voetnoot83
peerbloeisel: perebloesem.
voetnootr. 85
is een onjuiste vert. van de Lat. tekst, die zegt: ook gaat enten en oculeren niet op enerlei wijze (vgl. de vert. in verzen, vs. 110); daarna wordt eerst het oculeren beschreven; daer: op de plaats waar het oog midden uit de schors naar buiten zal dringen en reeds door de dunne bast heendringt).
voetnoot87
effen: een weinigje.
voetnoot88
de schel en knop (germen): de knop (het oog) in zijn omhulsel; lijven: vasthechten.
voetnoot89
de vochtige schorsse: de bast; (en doet de knop (het oog) vastgroeien in en levenssappen ontvangen uit de bast).
geknotte stammen is een onjuiste vertaling voor enodes trunci: stammen zonder knoesten; ook r. 90 geeft de Lat. tekst niet duidelik weer: in het kernhout (op het afgezaagde vlak) wordt een inkeping, kloof, gemaakt en daarin zet men een ent-tak van een vruchtdragende boom; van af r. 89 wordt dus het enten beschreven.
voetnoot91
gelukkigh haalt Vondel uit ramis felicibus, dat betekent: met vruchtdragende takken (schiet de boom omhoog).
margenoot+
[Randschrift:] Veelerhande aert van boomen en wijngerden.
voetnoot93
eenerley aert: van gelijke aard; iedere boomsoort heeft haar variëteiten.
voetnoot94
de loot: de lotos.
de Kretenzer cypres: de cypres, die veel op Creta voorkomt.
voetnoot95
vallen... verscheiden: zijn verschillend.
voetnoot95
vervremt (vervreemdt): aflaat (van werken).
voetnoot98-99
vgl. de prozavert., r. 76 en aant.
voetnoot101
Vondels bedoeling komt duideliker uit in de prozavert., r. 78; Vergilius schijnt met zijn arbos umbrosa coronae Herculeae te zinspelen op Hercules' tocht naar de onderwereld om Cerberus te halen. Toen hij in triomf terugkeerde, bekranste hij zich met het loof van de populier.
voetnoot102
zijn best geplant: moet men het liefst (bij voorkeur) planten; Jovis: Jupiters.
voetnoot105
schel (schil): schors.
voetnoot106
schrael: geen vruchten voortbrengend.
voetnoot107
dat elck verlangt: wat ieder gaarne ziet?.
voetnoot110
eischt veel wijzen moet betekenen: gaat niet op dezelfde wijze.
voetnoot111-112
vast uitbreecken: bezig zijn door te breken.
voetnoot114
naer 's planters stijl en zeden: volgens de methode der boomkwekers.
voetnoot115
met kennisse: op zaakkundige wijze
voetnoot117
begroeien: vastgroeien.
voetnoot118
oock; hiermee komt de dichter tot het 'innezetten', het enten.
voetnoot121
inge-ent: door enting er in gebracht; meien: groene takken.
voetnoot125
behalve dit: verder nog; raemen: vaststellen, constateren.
voetnoot126
bij bomen, die dezelfde naam dragen.
voetnoot128
Candia is een andere naam voor Creta.
voetnoot96
de lange: die met langwerpige vruchten; bittere kernen: bittere pitten.
voetnoot97
appelaers, ter vert. van poma = ooft in 't algemeen (het ooft en de boomgaarden van A.); Alcinöus: de mytiese koning der Phaeaken, in de Odyssae genoemd.
voetnoot98
Krustumijnsch: bijv. nw. bij Crustumium, stad in het land der Sabijnen; en die de hant vullen: en die soort peren, die zo groot zijn dat ze de hand vullen.
voetnootr. 99-100
geven de Lat. tekst niet nauwkeurig weer; die zegt: dezelfde trossen, die Lesbos plukt van de Methymnaeiese ranken, hangen niet aan onze (de Italiaanse) wijnstokken; Methymna: stad op Lesbos; tors: tros.
voetnoot101
Thasus: eiland in de AEgaeiese zee, beroemd om zijn wijnbouw; Mareotis: meer in Beneden-Egypte.
voetnoot103-4
Psythisch en Lagisch duiden twee Griekse wijnsoorten aan; de eerste werd uit gedroogde druiven geperst; de zo bereide wijn heet bastaard; bevangt: benevelt; stracks: weldra.
voetnoot105
zoo.... druif is een onjuiste vertaling van purpureae preciaeque = er zijn purperen druiven en vroegrijpe; Vondel heeft preciae als eigennaam opgevat.
voetnoot106
Rhetië: Rom. provincie ten Zuiden van de Boven-Donau; Verona, beroemd om zijn wijn, lag hierin.
voetnoot107
hierom: omdat ik u zo hoog stel (moet gij u niet vermeten het op te nemen tegen....); den Falernischen kelder: de wijnkelders van de ager Falernus (heuvelland in Campanië).
voetnoot108
Amineesch: bijv. naamw. bij Aminea, een streek in Midden-Italië.
voetnoot109
Tmolus: gebergte in Lydië; de Lat. tekst laat hierop volgen: et rex ipse Phanaeus, dat moet worden weergegeven door: en boven de koning der wijnen zelf, de Phanaeus (de wijn, die wordt gewonnen op Phanae, een voorgebergte van Chios).
voetnoot110
Argos, in de Peloponnesus; wast overvloediger; beter is: is saprijker; houdt zich beter: zie de vert. in verzen, 154-55.
voetnoot111-12
Rhodisch: bijv. nw. bij Rhodus; die op den offerdisch der Goden wellekom zijt; de Lat. tekst zegt: Dis et mensis accepta secundis:: aangenaam aan de goden en voor het twede gedeelte van de maaltijd.
voetnoot112
muskadel: druivensoort; de Lat. tekst zegt: noch u, o Bumastus met uw grote druiven. Vondel vertaalt Bumastus, een Griekse samenstelling, letterlik door koeuier; maar het woord was bij de Romeinen als eigennaam in gebruik voor een bijzonder soort grote druiven.
voetnoot114
het getal(is) van geen belangk: waartoe zou men ze proberen te tellen?
voetnoot115
van: door.
voetnoot116
het Libyaensche strant: de kust van N.-Afrika.
voetnoot130
guur: wrang.
voetnoot136
verscheide: (in smaak van elkaar) verschillend; zie de aant. bij de prozatekst, r. 99-100.
voetnoot139
muskadel, zie aant. bij de prozatekst, r. 112.
voetnoot140-141
wel.... beslaen: goed gedijen.
voetnoot141
ververssen: verkwikken.
voetnoot143-144
helpt de tong aan 't stameren: maakt dat de tong dubbel gaat slaan.
voetnoot148
deught: voortreffelikheid; d' Amyneesche; vul aan: rank.
voetnoot149
allen, voor alle; met een n ter wille van het rijm (t.w. het rijm voor 't oog).
voetnoot150
vallen: zich bevinden.
voetnoot152
het niet geven: niet onderdoen voor anderen (vgl. zich gewonnen geven).
voetnoot156
dus: zòzeer.
voetnoot158
dicht: in dichte, volle trossen.
voetnoot161
van geen belang altoos: in 't geheel niet van belang; mellen: melden.
voetnoot164
zoo veel baren als: alle baren die.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: In de derde druk en volgende drukken heeft Vondel dunne (r. 131) vervangen door fijne.
margenoot+
[Randschrift:] Verscheidenheit der boomen, eischt verscheidenheit van gronden en gewesten.
voetnoot119
bequaem: geschikt (in staat tot).
voetnoot120
onvruchtbaere (sterilis): geen (of weinig) vruchten dragende.
voetnoot122
langs het strant; de Lat. tekst zegt: aan de waterkant; luchtige heuvels (colles apertos): waar licht en lucht vrije toegang hebben; niet bebost; Ypen: de spelling ijp is etymologies juister dan iep; zie over dit iep = taxis, Wdb. IV, 1375 i.v. iep II.
voetnoot123
zoecken..... buien: groeien het best in een koud, regenachtig klimaat.
Bezie enz. is onjuist vertaald: Bezie ook de aarde, getemd door (= bebouwd door) boeren, die de uiterste gewesten bewonen.
voetnoot125
en.... en: zowel.... als (zò is de bedoeling van de Lat. tekst; voor Vondels opvatting zie men ook de vert. in verzen, 176-77).
de Gelonen: een Nomadenstam in de tegenwoordige Oekraïne; met brandtekenen geciert: getatoueerd.
voetnoot126
Oostindiën: Indië, het Gangesland.
voetnoot127
de wieroocktack: letterl. vert. van turea virga: (tak van een) Arabiese gomharsboom.
voetnoot128
Sabbeen: Arabieren.
voetnoot129
balsem droppelt als vloeibaar hars uit bepaalde boomsoorten; de acanthus: een soort acacia, altijd loofdragend.
voetnoot130
Moorenlantsche: Afrikaanse; de katoenboom wordt hier bedoeld.
voetnoot131
De Seres: een volk in 't tegenwoordige Tibet of West-China; Vergilius schijnt de Chinese zijde (het dunne kattoen; vergelijk de vert. in verzen, vs. 186) gekend te hebben, maar nog niet de wijze van productie (door zijdewormen); kemmen: kammen.
voetnoot132
Versta: Indië, aan de Oceaan grenzend, het verst gelegen gewest der wereld.
voetnoot134-35
van een volck: zelfs niet door het daar wonend volk; denk achter dat toch; Meden: Medië.
voetnoot136
heilzaem: geneeskrachtig; wrang (van smaeck); de bedoeling van de Latijnse tekst is: met een smaak, die nog lang nawerkt, geproefd wordt; bedoeld is de citroen; gereed: krachtig werkend, probaat, doeltreffend
voetnoot137
De bedoeling is: (een probaat geneesmiddel) wanneer boze stiefmoeders haar stief kinderen een giftdrank hebben laten drinken, uit giftige kruiden gebrouwen en nog versterkt door bezweringsformules.
voetnoot139
zijnen geur: nl. van de laurier verschillend (alium odorem).
voetnoot168
allerleie, met buigings-e.
voetnoot169
willigh: gewillig, gaarne.
voetnoot171
die schrael is; zie aant. bij de prozavert. r. 120.
voetnoot172
des blijden Godts: van Bacchus.
voetnoot177
met een: eveneens (de).
voetnoot181
Saba: stad in Gelukkig-Arabië.
voetnoot184
staeg aengroeiend; zie de aant. bij de prozatekst, r. 129.
voetnoot185
packen: aanvatten.
voetnoot187
het uiterste Indus: het aan de verre Indus liggend gebied.
voetnoot191
hetwelck.... won: dat alle andere volken.... overtreft.
margenoot+
[Randschrift:] Vitspanninge tot lof van Italie, wiens landouw alle uitheemsche overtreft. In het Randschrift bij r. 144: Vitspanninge: uitweiding.
voetnoot144
nochte... niet (147): dubb. ontkenning.
voetnoot145
Hermus, die gout opwerpt: rivier in Lydië, die goudslib meevoert (turbidus auro).
voetnoot146-48
De Baktren: bewoners van Bactriana, een deel van Perzië; dat vet en vruchtbaer van wieroock is: dat zoveel wierook levert; vet, door Vondel gebruikt om pinguis uit de Lat. tekst weer te geven, zal hier de gedachte moeten wekken aan de kleverige gomhars, waaruit de wierook wordt bereid (pinguis arenis turiferis); opwegen: opwegen tegen, evenaren.
voetnoot148-51
Deze regels bevatten een zinspeling op de bekende tocht van Jason en de Argonauten om het Gulden Vlies te bemachtigen, dat in Colchis door een draak werd bewaakt. Jason moest voor de koning van Colchis een stuk land ploegen met twee vuursnuivende draken en in de voren drakentanden zaaien; daaruit schoten woeste, geharnaste mannen op, die zich tegen Jason wendden. Vergilius' bedoeling is: dergelike wonderbaarlike voorvallen hebben zich op Italiaanse bodem wel niet afgespeeld (hij blijkt daar dus nuchter en scepties tegenover te staan), maar.... (zie verder r. 151).
voetnoot150
scherp gewas, in verband met speeren.
voetnoot154
Clitumnus: riviertje in Umbrië; de witte stieren uit deze streek waren beroemd en men schreef hun witte kleur toe aan de kracht van het zuivere en heldere water der rivier.
voetnoot156
zegestaetsi: triomftocht (de triomphator met zijn stoet); kerck: tempel (bij de tempel van Jupiter op 't Kapitool werden de ossen als dankoffer voor de overwinning geslacht).
voetnoot157
's winters schier altijt zomer: de zomer duurt bijna tot in de winter; het vee (pecudes): kleinvee (schapen, varkens).
voetnoot159-91
Vergilius zegt niet, dat in Italië geen slangen voorkomen, maar dit: hier kruipt de geschubde slang niet met onmetelike bochten over de grond en niet over zulk een grote lengte trekt hij zich samen tot kronkels (als elders); dus slangen van monsterachtige afmeting vindt men er niet.
voetnoot161-62
zet hier.... by: voeg hier bij (bij al deze voordelen); kunstige wercken (laborem operum): schone bouwwerken.
voetnoot163
De Lat. tekst spreekt van vestingsteden, gebouwd op steile rotsen.
voetnoot164
onder (hene-): onder langs wil de Lat. tekst, maar vergelijk de vert. in verzen, vs. 233.
voetnoot165
verhalen: melding maken van; van wederzijde: aan beide kanten (nl. de Adriatiese en de Tyrrheense zee).
voetnoot166
Denk achter u: verhalen; Lacus Larius: het Como meer.
voetnoot207
opzwalpen: al zwalpende opwerpen, opspoelen.
voetnoot208
noch.... en (209) vormen samen de ontkenning: en evenmin; gevoedt van: rijk aan of welvarend door (de geurige wierook)
voetnoot214
oorlogh kraeien; vgl, oproer kraaien.
voetnoot217
gaven (nl. van de natuur): voortbrengselen, vruchten; vgl. vs. 566 acker-zegeningen; geeft hier voor geven.
voetnoot218
hooghmoedigh: fier.
voetnoot219
vroom: krachtig.
voetnoot221
op uw geboden; Vondel stelt het voor, alsof de Clitumnus het offervee eerst wijdt in zijn stroom en dan opdracht geeft zich te voegen bij de zegestaatsie.
voetnoot224
onbenijt: in vreedzame rust.
voetnoot227
venijn, hier: giftige planten; dat simpelen verraet: dat argelozen (de argeloos plukkenden) bedriegt, in 't verderf stort (vgl. de Lat. tekst: nec miseros fallunt aconita legentis).
voetnoot228
beslaet: bedekt ('een lange streeck' gronds); zie de aant. bij de prozavert., r. 159-161.
voetnoot230
zet.... ten toon: wijs daarbij ook nog (met trots) op; vermogen: macht.
voetnoot234
en neder komt gevloogen: en zich naar beneden stort.
voetnoot235
hier ingeruimt: hier binnengelaten; (de zee) voor welke hier ruimte wordt gemaakt; vgl. Ndl. Wdl. i.v. inruimen, kol. 1872; de zee heeft aan de bovenkant (Noordkant) en aan de benedenkant vrije toegang; de Adriatiese zee heet ook mare superum, de Tyrrheense mare inferum.
voetnoot167
Benacus: het Gardameer.
voetnoot168-69
daer de zeesluis de Tyrrheensche zee van Lukrijn scheit: waar de zeewering (claustra), bestaande uit strekdammen, enz.; in 37 voor Christus had Octavianus de portus Julius laten aanleggen, een haven om de oorlogsvloot te bergen. Hiervoor was een verbinding gemaakt tussen het Lucrinies en Avernies meer (beide aan de kust gelegen bij Puteoli, in Campanië); het Lucr. meer werd in open verbinding met de Tyrrheense zee gebracht, waarvan de kracht werd gebroken door strekdammen vóór het 'Lukrijnse' meer; het verbolgen zeewater is datiefobject.
voetnoot172
Hier: in ditzelfde Italië.
voetnoot173
zilverbeecken zet de beeldspraak van koperäders voort, in overeenstemming met de Lat. tekst; zie ook vloeit.
voetnoot174-75
leverde uit: bracht voort; rechtschape: flink (kranig); Marsen: volksstam in Latium; de Sabbellische jeught: de Sabijnse jongelingen; de Liguriërs woonden in Noord-Italië, in armoedige bergstreken; de Volscen in Latium.
voetnoot176
op steeckaden afgerecht: bedreven in 't hanteren van de korte speer (steekdegen); de Decien: Publius Decius Mus, de vader en de zoon; de eerste offerde zijn leven in de oorlog tegen de Latijnen (340 v. Chr.), de tweede sneuvelde roemvol tegen de Samnieten (293 v. Chr.); de Mariusen, vader en zoon, waren beide consul in de eerste eeuw v. Chr.; de vader versloeg de Kimbren.
voetnoot177
Camillus, 4de eeuw v. Chr., streed met succes tegen de Galliërs; het meerv. Kamillen hier te verklaren als: mannen gelijk C. was; de Scipioos: nl. de Oudere en de Jongere; de eerste versloeg Hannibal bij Zama (202); de tweede verwoestte Carthago (146). Al deze oorlooghsgasten (krijgshelden) hebben Rome dus tegen gevaarlike vijanden beschermd; daarbij sluit zich nu de grootmachtighste Cesar (Octavianus) aan.
voetnoot178
in d'uiterste palen van Asie: in de verste (win-)gewesten van Azië.
voetnoot179
weerloos (imbellis), prolepties gebruikt: door nederlagen nlet meer in staat tegenweer te bieden.
voetnoot180
Saturnus landouw: Italië; Saturnus, door Jupiter onttroond en van de Olympus gebannen, was volgens de mythe door Janus, een oude vorst van Latium, als mederegent aangenomen; die tijd was de 'gouden eeuw'.
voetnoot181
vruchten: oogsten.
voetnoot182
vang ick.... aen: begin ik te bezingen.
voetnoot183
ick besta: ik waag het; de heilige bronnen: nl. van de landbouwkunde (heilig, doordat reeds de 'aelouden' ze beoefenden).
voetnoot184
een Griecksch gedicht, in Latijnsche steden (Carmen Ascraeum per oppida Romana): een gedicht in de trant van Hesiodus (de te Ascra geboren dichter, die in zijn. ''᾽´Εργα καὶ' Ημεραι (Werken en Dagen) voorschriften voor de landbouw had gegeven) voor de Romeinse steden.
margenoot+
[Randschrift:] De Dichter komt weder op de verscheidenheit der gronden: Wat gront olijven draeght,
voetnoot185
ontdecken: ontvouwen, uitleggen.
voetnoot187
Pallas vrucht: aan Pallas Athene (Minerva) gewijd; die zich lang houden kan (vivax): die oud kan worden; Vondel schijnt aan de vrucht te denken; de Lat. bron bedoelt de boom (vgl. de vert. in verzen, 270).
voetnoot188
bar: onwillig, onvruchtbaar.
voetnoot240
me: ook nog.
voetnoot241
Tyrreene: de Tyrrheense zee.
voetnoot244
het zeegewelt is onderwerp, Tyrrenus zoute vlieten lijd. voorwerp bij komt gieten.
voetnoot249
brave: dappere.
voetnoot251
won jongk Sabellisch bloet: bracht Sabijnse jongelingen voort.
voetnoot257
onstrijtbaer; zie de aant. bij weerloos in de prozavert., r. 179
voetnoot258
Numaes vesten: de vestingstad Rome; Numa Pompilius was de tweede koning van Rome; met afgerechte vaenen: met ervaren, geoefende troepen; vaen: vendel.
voetnoot263
dat: wat (welke akkerbouw).
voetnoot266
ontkleeden: ontvouwen, uiteenzetten.
voetnoot269
voor 't eerste: om te beginnen.
voetnoot271
bar van gestalt: onvruchtbaar (van gesteldheid, aard).
voetnoot189
keiachtigh: vol stenen; heggen: doornstruiken, doornig struikgewas; betuigen: onwederlegbaar bewijzen.
voetnoot190-91
oock zijn... groeien is niet juist vertaald. De Lat. tekst zegt: en de bodem, die vol ligt met wilde bessen (de vruchten van de wilde olijfboom; 'zijn beien').
margenoot+
[Randschrift:] wijngaert,
voetnoot192
geil: welig; gedurig: aanhoudend (doordat hij steeds vochtig is).
voetnoot194
onder aen eenen bergh, in een gezoncken dal (cava montis convalle): in een bergkom; zagen, versta: plegen te zien.
voetnoot196-97
sleepten, versta: slepen: meevoeren; steil... aenleggende: naar 't Zuiden steil omhoogrijzend; van: door.
voetnoot199
stercken wijn; sterck staat in de Lat. tekst niet bij wijn, maar bij wijnstok; bestellen: leveren.
voetnoot200
de vette Hetrusch: de weldoorvoede Etrusk, Etruriër; deze speelden bij offerplechtigheden dikwijls op de fluit en mochten tot loon aan de offermaaltijd deelnemen.
voetnoot201
outer is in de 17de-eeuwse taal ook mnl.
voetnoot202
opofferen: aan de goden offeren.
margenoot+
[Randschrift:] gras,
voetnoot204
bederven: vernielen.
voetnoot205-6
vol: grasrijk; het uiterste van onzen bodem: aan de grenzen van ons rijk liggend; kamp: veld; zie voor deze regel de Eerste Herderskout.
voetnoot207
daer: waar (men vertale: het ongelukkige Mantua, dat zwanen opkweekt enz.).
voetnoot209
wint... aen: kweekt aan, doet aangroeien.
margenoot+
[Randschrift:] en graen.
voetnoot211-12
Wy... bouwen; de Latijnse tekst heeft: namque hoc imitamur arando, dat te verbinden is met murwe gronden: bijna altijd is aarde die zwartachtig en vet blijkt te zijn onder 't ploegen en van nature murw (los) is - immers de bedoeling van 't ploegen is juist de grond los te maken - het meest geschikt voor de graanteelt.
voetnoot213
arbeitzaeme ossen: de Lat. tekst heeft moede ossen (moe door de zware en veelvuldige vrachten).
voetnoot272-273
waar de onvruchtbare leem (mergel) vol stenen begroeid is met....
voetnoot275
melt: aantoont.
voetnoot276
daer: (op die plaatsen) waar.
voetnoot277
doorgaens: voortdurend.
voetnoot280
vernemen: waarnemen.
voetnoot283
Denk voor mesleepen: quam.
voetnoot285
met geenen ploegh te smooren: zo welig en overvloedig, dat het zelfs met de ploeg niet te verdelgen was.
voetnoot288
vol moedt: met een blij gemoed.
voetnoot291
de holle elpentant is de yvoire pijp (fluit) uit de prozavert.
voetnoot295
dertel: dartel (in haar dartelheid).
voetnoot300
de stroom is de Mincio; daarbij hoort: gezegent vroegh en spa: te allen tijde zegenrijk, zegenbrengend.
voetnoot301
weeligh: in overvloed.
voetnoot304
in zijn kracht behoort bij gras: van de beste qualiteit, voedzaam (vgl. Lucifer 554).
voetnoot305
koom te scheiden: zijn afscheid neemt (zie verder de prozavert.).
voetnoot307
dees (met klem) gestalt der aerde: deze soort van grond, (nl. die welke).
voetnoot214
Denk achter wagens: dan juist uit zulke.
voetnoot215
yverigh: iratus zegt de Lat. tekst, boos (omdat de grond geen vrucht opleverde).
voetnoot217
een vogelnest: een geliefde nestelplaats voor tal van vogels.
voetnoot218-20
maer aerde,.... vruchtbaer is een onjuiste vert. van at campis rudis enituit vomere impulso: maar de aarde (van dit tot dusver ongecultiveerde terrein), bewerkt door de ploeg, glom en glansde (van vetheid). De bedoeling is: ontgin dus zulke grond, want schrale en steenachtige heuvels enz. (zie r. 219); kanneelkruit (casia): een welriekende heester door Vondel ook kassie genoemd; roozemarijn (rosmarijn): lipbloemig heestergewas met bleekblauwe bloemen.
voetnoot221-22
puimsteen (tophus): tufsteen; waterslang (chelydrus): slangensoort van amphibiese aard; uitgeknaeght (exesus); men meende dat dergelike gronden wel tot voedsel van dieren dienden.
voetnoot221-24
De bedoeling is: uit de aanwezigheid van slangen op die gronden blijkt voldoende, dat ze ongeschikt zijn om in cultuur te worden gebracht; Vondel volgt de beeldspaak van zijn Lat. vb. (lochenen = negare).
margenoot+
[Randschrift:] Besluit dat vochtige waterachtige grazige en zoete gront tot de vier boven gemelde bequaem zy. In het Randschrift bij r. 224: Besluit: slotsom (samenvatting); waterachtig: waterrijk; bequaem: geschikt (voor de teelt van....).
voetnoot224
vlug: zich in de lucht oplossend.
voetnoot226-27
zich zelve: dus zonder bezaaiing of verzorging; zonder.... te knagen: en die ook niet.... knaagt; de schorft (schurft) is de uitwerking van de invretende, bijtende ('zoute') roest; daarop zult ge welige wijnranken aan uwe olmen omhoog kunnen vlechten.
voetnoot230
bouwt: bewerkt; dat aen Vesevus paelt: dat bij de Vesuvius woont.
voetnoot231
Clanius: een rivier in Campanië (hier genomen voor de daar wonende bevolking); Acerra: stad aan de Cl., die veel te lijden had van overstromingen.
margenoot+
[Randschrift:] Hoe men den grondt kennen zal;
voetnoot333
grof of fijn: Lat. densa.... rara = stijf (vast) of los; naerdien tot diene is als tussenzin te beschouwen.
voetnoot235
Is een minder juiste vert.: zoek eerst een (geschikte) plaats uit; daer: waar.
voetnoot310-311
De bedoeling s: uit geen akker komt rijker oogst dan uit de vs. 307-309 (en 312-317) beschrevene.
voetnoot315
een vogelnest verstreckende: tot nestelplaats van vogels dienende.
voetnoot318
daer: waar (of: als).
voetnoot319
is vruchtloos: levert geen vrucht.
voetnoot320
pas: nauweliks.
voetnoot321
kort: laag groeiend; quaet te tergen: gevaarlik te plagen (nl. met de ploeg en landbouwgereedschap).
voetnoot323-24
dat de slang ooit aangenamer voedsel.... vond, dan op hun bodem.
voetnoot326
met den aessem: al ademend, al dampend.
voetnoot327
doorgaens: steeds; met groente: met een tapijt van groen.
voetnoot328
(zoute) tanden is hier gekozen onder invloed van knagen in de prozavertaling.
voetnoot331
bouwen: bewerken.
voetnoot333
plagh: pleegt.
voetnoot334
zich onthouwen: zich ophouden, wonen.
voetnoot338
om.... ontbeeren: met de wens om grondig ingelicht te zijn.
voetnoot341
de grove Ceres wetten dient: de grove aan Ceres' wetten gehoorzaamt, gaarne koren voortbrengt; voor de fijne is dewijl uit vs. 340 te herhalen.
voetnoot342
(te) letten en de volgende inf. met te hangen af van u staet: gij moet.
voetnoot345
(Als de kuil met de uitgegraven aarde weer gevuld ('dichtgetrêen') is), stamp dan met kracht het oppervlak effen.
margenoot+
[Randschrift:] of die fijn valle,
voetnoot237-38
indien... gebreck is: als er dan nog aarde te kort komt.
margenoot+
[Randschrift:] of grof,
margenoot+
[Randschrift:] of brack,
voetnoot243
voor vruchten (frugibus): voor graanbouw is de bedoeling, of voor veldvruchten in 't algemeen.
voetnoot244
noch te zy laet...: en ook laat ze niet (Lat. nec...); de druif en appel ontaarden dus op die gronden; er komt steeds slechter gewas.
voetnoot245
aldus: hierdoor (uit het volgende).
voetnoot246
teems: zeef. in gebruik bij 't persen van wijn (kaas staat niet in de Lat. tekst; vergelijk de vertaling in verzen, vs. 358).
voetnoot247
beroockt leggen: landbouwwerktuigen enz. werden boven de haard opgehangen om ze voor bederf en vochtigheid te vrijwaren.
voetnoot249
heenzijpen: heenzijpelen.
margenoot+
[Randschrift:] of vet,
voetnoot251
wechworpen: wegwerpen.
margenoot+
[Randschrift:] of vochtigh,
voetnoot253
dartel: weelderig.
voetnoot254-55
en al te vroegh d'airen doe zwellen: een minder juiste vert. van: (neu) se praevalidam primis ostendat aristis, waarvan de bedoeling is: laat de groei niet te weelderig zijn tijdens het zetten (bij het eerste zetten) van de aar: de te weelderige groei in die periode verraadt zich daardoor, dat de aar te klein wordt, dat er meer stro komt dan zaad; stilzwijgende (lett. vert. van tacitus): zo dadelik, zonder verder onderzoek,
margenoot+
[Randschrift:] of zwaer,
margenoot+
[Randschrift:] of licht,
margenoot+
[Randschrift:] of zwart,
voetnoot257-58
bij het oogh: door middel van 't oog, op het oog; en elck slagh uit zijn verwe: en zò elke aardsoort aan haar kleur; kommerlijck: moeilik, bezwaarlik; quaetaerdigh: Lat. sceleratus.
margenoot+
[Randschrift:] of koudt.
voetnoot259-60
onderscheiden: onderkennen; ondertusschen, verkeerde vert. van interdum, dat hier somtijds betekent en alleen bij schadelijcke ypen (= taxis; schadelik, omdat men bessen en loof van de taxis als vergiftig beschouwde) en zwart veil (zwartachtig klimop) behoort; roo dennen: roode dennen (piceae).
voetnoot261
dit gageslagen: als gij nu goed de aard van den grond hebt waargenomen; pas.... te koocken: denk er aan, zorg er voor.... te koken (= te laten koesteren door de zon; Lat. excoquere).
voetnoot346
beseffen: bespeuren.
voetnoot348
en begunstightze alle bey: en doet ze beide voorspoedig groeien.
voetnoot350
en wil u vergen: en eist van u (dat....).
voetnoot352
brack genoegh: nog al brak (zoutig).
voetnoot353
zy dient geen vruchten: zij is niet dienstig (geschikt) om vruchten (zie de aant. bij de prozavert.) voort te brengen.
voetnoot354
verleiden: ontnemen (af-, wegleiden met datief-object haer).
voetnoot358
leggen bleven: bleven liggen; opgeborgen lagen.
voetnoot361
van boven tot beneden; versta: tot de aarde geheel doordrenkt is.
voetnoot365
d'onwaerde: de slechte kwaliteit.
voetnoot367
kent: leert kennen; aldus: op de volgende wijze; den gront der aerde en 't vette lant: de gesteldheid van vette aarde.
voetnoot369
vocht: vochtig.
voetnoot370
kloeck: vol groeikracht (andere in grootte te boven gaan).
voetnoot373
melt zich: verraadt zich; haer òverweegen: haar overmatig gewicht.
voetnoot374
en haeren zegen: en haar zegenrijke vruchtbaarheid.
voetnoot378
noch: nochtans; bruin: donker.
voetnoot380-381
Zorg er voor de grond om te werpen, om te spitten, zodat hij open staat voor zomerwarmte en winterkou.
margenoot+
[Randschrift:] Van den wijngaert, en wat werck hier aen vast is.
voetnoot262-63
graft: sloot, diepe greppel of voor; de kluiten: de door het graven opgeworpen aardkluiten (aan de Noordenwind bloot te stellen).
voetnoot264
den vrolijcken wijnranck; Latijn: laetum vitis genus: de wijnrank, die een blijde (verblijdende) oogst zal opleveren.
voetnoot265
valt: is; dit, nl. het murw = korrelig, los worden.
voetnoot268
gelijck, nl. wat grondsoort betreft; eerst: voor de jonge loot van de moederplant werd afgesneden; stracks: vervolgens.
voetnoot269
haer moeders aert afleggen: minder worden, kwijnen, in kwaliteit achteruitgaan: terstont is de vert. van subito, dat beter kan worden weergegeven met: door de plotselinge verandering van voedingsbodem.
voetnoot270
mercken: door een merkteken aangeven; in wat wint zy eerst stonden: naar welke kant (windstreek) ze zich richtten, hoe precies hun stand was,
voetnoot270-71
Geeft Vergilius' bedoeling niet duidelijk weer. Die is: om ze te kunnen herplanten, zo als elk stond, met dezelfde kant weer naar 't Zuiden (de warmte), dezelfde naar 't Noorden (de voorkant naar 't Zuiden, de rugkant naar 't Noorden).
voetnoot272-73
zooveel.... gewenne: van zo groot belang is ('t rekening te houden met) wat iets (hier: een boom) zich in zijn jeugd heeft aangewend, zegt de Lat. tekst; zoo veel leit 'er aen: zoveel is er aan gelegen.
voetnoot276
maeien: de bedoeling is: uw wijngaard afpalen; in de Lat. tekst staat metari (afpalen), dat Vondel heeft verward met metere (maaien); zaei past hier niet: plant (uw loten).
voetnoot277
Denk tussen zal en niet daarom.
voetnoot278
stam: wijnrank.
margenoot+
[Randschrift:] Gelijckenis van de keurbende, in slaghorde gestelt.
voetnoot279
de keurbende (legio): legioen.
voetnoot280
geleden: vroeger in gebruik naast gelederen.
voetnoot281
overwijt: over een grote afstand; grimmelt (wemelt) heeft Vondel gekozen om 't Lat. fluctuat weer te geven; niet de soldaten 'grimmelen' door elkaar; maar het licht wemelt over de lansspitsen; de bedoeling is: het gelijkmatig opgestelde legioen met omhoog gerichte lansen doet de wijde vlakte gelijken op een golvende zee van schitterend brons.
voetnoot282
daer: terwijl.
voetnoot283
midden onder de wapens: tussen de twee gewapende krijgsmachten in; de Lat. tekst zegt: Mars dubius errat in mediis armis: Mars dwaalt onzeker (aan wie hij de overwinning zal schenken), besluiteloos tussen de twee legers.
voetnoot284
op een gelijcke maet: op gelijkmatige afstanden (niet om uw zinnen (ogen) een ijdel genoegen te verschaffen, niet om u alleen maar in de aanblik te kunnen verheugen).
voetnoot384
spreiden: blootleggen.
voetnoot385
beveelen: toevertrouwen.
voetnoot386
valt: is (krijgt men).
voetnoot387
bestellen: verrichten, te weeg brengen; door kou gescherpt: die, koud als ze is, in de aarde bijt.
voetnoot389
strijcken voor: vrezen, schuwen.
voetnoot394-396
Zie de aant. bij de prozavert., r. 270-271; geprest van: (daartoe) gedwongen door.
voetnoot397
nadruck: gewicht.
voetnoot402
pas: zorg er voor.
voetnoot403
zonder dwangk: zonder dat de wijnbouwer hem hoeft te dwingen (tot groeien), lustig.
voetnoot405
wijder: verder uiteen.
voetnoot411
verlangen (verlengen), hier intr. werkw.; daer d'oorlogskans verlangt: terwijl de beslissing in de strijd nog wordt vertraagd, hangende, onzeker blijft.
voetnoot413
kleeden: bedekken.
voetnoot286
evenveel: gelijkelik.
margenoot+
[Randschrift:] Hoe men wijngaert en boomen plant.
voetnoot288
putten: kuilen, voren.
voetnoot290
eeckelaer (aesculus): eik met eetbare vruchten.
voetnoot291
zoo.... als: even.... als.
voetnoot292
in den afgront (in Tartara): in de diepe schoot der aarde: winterbuy (hiems): stormvlaag (zoals de wintertijd die meebrengt).
voetnoot298
de toppen der hoogste rancken: nl. als stekjes.
voetnoot299
Hoe verder een rank van de aarde is verwijderd, hoe minder groeikracht ze heeft; de bedoeling van de tussenzin: zoo veel enz. is dus om het daaraan voorafgaande voorschrift te motiveeren.
voetnoot300
loten: stekken,
voetnoot301
onder: tussen (vgl. r. 297); vier verzuimen: het vuur vergeten te doven.
voetnoot302
vet: oliehoudend en dus brandbaar.
voetnoot303
verborgen leit: smeult.
voetnoot304
kraeckt: knettert.
voetnoot305
het bosch, hier: de aanplanting.
voetnoot307
een noortsche buy: een windvlaag (uit het Noorden).
voetnoot308
aentaste; de Lat. tekst luidt: incubuit silvis a vertice = van boven in het bos is gevallen.
voetnoot310
zulcke rancken: zo goede ranken, als de wijnstok te voren droeg; ongeluckig, ter vert. van infelix: onvruchtbaar, geen vruchten dragend.
voetnoot312
van: door.
voetnoot418
eer wy scheiden: voor wij dit onderwerp vaarwel zeggen.
voetnoot421
beveelen (synoniem van betrouwen): toevertrouwen.
voetnoot422
weelige eeckels teelen: een rijke oogst van (voedzame) eikels opbrengen.
voetnoot425
de helsche jammervlieten: de stromen van de onderwereld.
voetnoot426
Pluto: de god van de onderwereld.
voetnoot430
veel hoofden, grijs van jaeren: vele mensenlevens, mensengeslachten.
voetnoot433
schim: schaduw; wiltweiend: naar alle zijden weelderig uitgroeiend.
voetnoot435
noch... niet (dubb. ontk.; zie ook 436 en 438).
voetnoot437
Zie de aant. bij de prozatekst, r. 299.
voetnoot440
noch dat men plant': en evenmin plante men.
voetnoot441
zonder zorgen: in zijn onvoorzichtigheid.
voetnoot442
lagh verborgen: heimelik voortsmeulde.
voetnoot451
noch: nochtans, toch.
voetnoot452
een ongeluckig slach: een onvruchtbare boomsoort.
voetnoot453
met bladt en lover: met zijn bladerdos (die niets oplevert dan bittere bladeren).
margenoot+
[Randschrift:] De Lente is het rechte saizoen, om wijngert en boomen te planten.
voetnoot313
het snippen van den vorst: de ijzige, verstijvende vorst; Kiliaen, sneppen: adurere frigore; sneppende wint: ventus gelidus, frigidus.
voetnoot314
het gezaeide zaet: hier weer de geplante stekken.
voetnoot316
verpicken: dood pikken.
voetnoot317
de zomer alree voorby: de zomer reeds vertrokken zijnde, na de zomer.
voetnoot318-19
korter omrijdende: een kortere baan aan de hemel beschrijvende; zoo, ter vert. van adeo; beter is: De lente inderdaad begunstigt de groei....
margenoot+
[Randschrift:] Vitspanninge van d'aengenaemheit der lente.
voetnoot320
zwelt: nl. van groeikracht.
voetnoot321
het vruchtbaere zaet: het bevruchtende zaad; d'almaghtige vader: Jupiter.
voetnoot324
allerhande vruchten: alle soorten van vruchten (omnis fetus).
voetnoot325
schel (zonder onaangename bijbetekenis): luid zingend, jubelend; het groote vee (tegenover schapen, varkens enz.)
voetnoot326
groet Venus weder: wordt weer bronstig (verwelkomt Venus; repetunt Venerem); voedtzaem: mild (almus).
voetnoot327
teelt vast: is bezig voort te brengen.
voetnoot329-30
het groen: de kiemende spruiten; zich betrouwen in: zich toevertrouwen aan.
voetnoot332
aenwinnen: telen, voortbrengen.
voetnoot334
in eenigh ander saizoen: nl. dan in de lente.
voetnoot335
eenen anderen toon hielt: een andere loop hield of gang ging (vgl. een andere wijs gaan).
voetnoot336
de groote weerelt.... te voorschijn: de Lat. tekst zegt: lente vierde de grote aardbol.
voetnoot338-39
een yzeren slagh.... quam: verschillende philosofen uit de Oudheid namen aan dat het eerste mensengeslacht uit de aarde was voortgekomen. (Vondel heeft gelezen progenies ferrea (een ijzeren geslacht); een andere lezing is pr. terrea); 't gedierte: de wilde dieren.
voetnoot464
de zon: de zonnewagen.
voetnoot470
vol genaden: in zijn milde goedertierenheid.
voetnoot475
zich vermengende, nl. met dat grote lichaam (de aarde).
voetnoot479
azen: voeden, kweken, opwekken.
voetnoot480
De zin is: men ziet het veld den boezem openen... voor levenweckers aêm (de levenwekkende westewind).
voetnoot481
alle aders, en landouwen: alle poriën van de grond.
voetnoot485
zy schijnt verlieft te minnen: zij tooit zich (met loof en blad) als een minnende jonkvrouw, die begeert te behagen).
voetnoot486
past: doet haar best.
voetnoot490
d'oppermaghten: de goden.
voetnoot493
dwong: bedwong, hield in.
voetnoot494
eerst: voor het eerst; toen is ook te denken voor vs. 495 en 496.
voetnoot340
't gestarnte (collectief): de sterren; gedierte en gestarnte zijn onderwerp bij ingegeven wert; wout en hemel zijn datieven (het gedierte werd in het woud geplaatst); de teere oude: de nog tere leeftijd (jeugd); V. geeft de bedoeling van de Lat. tekst niet weer: En ook nu nog zouden de tere wezens (jonge planten; Lat. res tenerae) niet de moeilikheden van de groeitijd kunnen te boven komen, als tussen koude (winter) en hitte (zomer) niet een rusttijd (de lente) kwam.
voetnoot342
verpoozen: gelegenheid geven tot verademing, een rustpoos gunnen.
margenoot+
[Randschrift:] Hoe men den gront helpt. In het Randschrift bij r. 344: helpen: de vruchtbaarheid bevorderen; verbeteren. - 352 handelen: behandelen.
voetnoot344
voort: voorts; wat: wat.... ook; plantsoen: loot.
voetnoot345
pas.... te brengen: zorg er voor.... te br.; vet slib: fimus pinguis = zware mest.
voetnoot346
De Lat. tekst heeft: infode lapidem bibulum aut squalentis conchas = spit daarin poreuze, water opslorpende stenen en vuile (hier = ruwe, water doorlatende) schelpen.
voetnoot347
dampen: lucht.
margenoot+
[Randschrift:] Hoe men den wijngaert, na het planten, handelt.
voetnoot352-53
boomen en wijngert: de Lat. tekst zegt alleen: de stekjes (seminibus positis); zoo staet ons noch: (blijft nog voor ons over te doen) moeten wij nog; aen den wortel: Lat. ad capita; volgens andere opvatting: tot aan boven toe.
voetnoot354
spa, ter vert. van bidens: een tweetandige houweel om de grond los te hakken.
voetnoot357
geschelde teenen: geschilde (van de bast ontdane) twijgen; geklove vorcken: in een gaffel uitlopende stokken.
voetnoot358
passen.... op: geven om.
voetnoot359
by de ryen der latten op te klauteren: de bedoeling van de Lat. tekst is: van tak tot hogere tak, verdiepingsgewijze (tabulata sequi) omhoog te klimmen; de jonge wijnranken worden dus eerst gesteund door rietstengels enz., tot ze de onderste takken van de olm hebben bereikt.
voetnoot360
vast opwast: bezig is op te groeien.
voetnoot361
geil: welig.
voetnoot362
met vryen toom: lett. vert. van habenis laxis (onbelemmerd).
voetnoot364
aftrecken: dunnen, zegt de Lat. tekst; dicker gewassen: met thans krachtiger geworden ranken.
voetnoot496
in 't hemelsche gesticht: in het hemelruim, aan het hemelgewelf.
voetnoot499
vernam: ondervond, smaakte.
voetnoot501
Gij moogt planten al wat ge graag wilt, maar.... (welke stekken ge ook planten wilt).
voetnoot503
bezorgh: zorg ervoor.
voetnoot508
(de lucht).... de teêre plant een moedt in 't groeien geeft: de lucht.... moedigt de plant aan om te groeien, bevordert de groei.
voetnoot510
het lecken: het doorzijpelen.
voetnoot512
den Hont: de Hondsster, Sirius, die van 19 Juli tot 18 Aug. tegelijk met de zon opgaat.
voetnoot513
Wanneer de wijngaardstekken op deze wijze geplant zijn.
voetnoot514
bewaeren: beschermen.
voetnoot518
voor de vuist: voor de hand weg.
voetnoot520
overnut: zeer nuttig.
voetnoot521
passen op: bevreesd zijn voor.
voetnoot524
zoet op: verlekkerd op, begerig naar (begerig om vruchten te dragen).
voetnoot525
zonder wancken: vastberaden, moedig.
voetnoot527
met vryen stijl: op onbelemmerde wijze, naar (eigen) willekeur.
voetnoot528
by wijl: nu en dan.
voetnoot529
daer 't wil passen: waar dat gewenst is.
voetnoot366-67
scheer zijn armen: lett. vert. van brachia tonde (besnoei de takken); handel.... straffer: pak hem ten slotte strenger aan.
voetnoot369-70
byzonder: vooral; en geen wederspoet gewoon is (imprudens laborum); en nog niet gewend is aan beproevingen, bestand is tegen letsel; Vondel volgt Vergilius' personifiërende beeldspraak op de voet.
voetnoot371
woutos, ter vert. van urus silvestris: wilde buffel.
voetnoot373
maghtig: drukkend.
voetnoot374
klippen: rotsen; men denke hier aan de wijngaarden in bergstreken.
margenoot+
[Randschrift:] Vitspanninge van schouwburgh-en-tooneelspelen, en offerfeesten, Bacchus ter eere.
voetnoot376
om geen andere misdaet: juist om dit misdrijf; de geit: Lat. caper = bok.
voetnoot377-78
en hierom gaen d'oude spelen ten tooneele: Uit de liederen bij dit offer ter ere van Bacchus gezongen, zal zich het treurspel der Grieken ontwikkeld hebben. Het Griekse compositum τραγ-ωδια betekent volgens de oude afleiding bokkegezang, gezang bij 't offer van de bok (de spelers, die oorspronkelik saters voorstelden, bekleedden zich met bokkevellen). Uit de feestelike omgang (κῶμος) met het offer ontstond misschien het blijspel (κῶμ-ῳδια); rontom groote dorpen: versta: op hun rondgang langs de dorpen.
voetnoot379
Op viersprongen kon gemakkelik veel publiek samenkomen; prijzen opzetten: prijzen uitloven.
voetnoot380
over bestreecke geiteflessen (per utres unctos): de huid van de geofferde bok werd dichtgenaaid, gevuld met wijn en daarna met olie ingewreven en glad gemaakt. De kunst was hier met één voet op (niet over) te springen en te blijven staan; Vondel noemt ze flessen wegens de functie (en vorm).
voetnoot381
huisluiden: boeren; van Troje overgekomen: hierheen gekomen uit Troje, over zee (zie de Aeneïs).
voetnoot382-83
onbeslepe lieden: primitieve (ongefatsoeneerde, kunsteloze) liederen (versus incompti); grijnzen van holle schorssen: maskers van gebogen boomschors.
voetnoot384
hem ten roem: hem ter ere; wasse poppen, mollia oscilla; Vondel geeft mollia (in aansluiting bij oude commentatoren) waarschijnlik ten onrechte weer door wassen: men moet eerder denken aan wiegelend; de wasse poppen zijn slappe, beweeglike Bacchuspoppen, een soort vruchtbaarheidsfetischen; overal waar ze, hangend in de boom, heenkeken, brachten ze vruchtbaarheid (vgl. r. 385-86); Hierom (r. 385) slaat dus onmiddellik terug op die wassen poppen.
voetnoot386
rustigh: nobel, eerwaardig (honestum); opsteeckt, hier: heenwendt; vgl. de aant. bij wasse poppen.
voetnoot387-88
Weshalve: en daarom; godtsplichtigh: gelijk de eredienst vereist (rite).
voetnoot531
bly: weelderig.
voetnoot537
een scherpe haege: een heg (omheining) van doornstruiken.
voetnoot538
terwijl: zolang.
voetnoot539
haere tederhêen: de teerheid van haar gestel, haar jeugd.
voetnoot544
geen... niet (545): dubbele ontkenning; zoo (niet) is weer tegeven door: zo erg.
voetnoot545
onbetuind: niet omheind.
voetnoot546
vergift: vergiftig.
voetnoot548
om geene andre vleck en smet: om geen andere zonden of misdrijven.
voetnoot549
met luider keele: onder luid gezang.
voetnoot554
eerst zuiver en gelooght: eerst gereinigd door middel van loog; Roomsche: Romeinse.
voetnoot555
onbelaên: in onbezorgde vrolikheid.
voetnoot557
verdagen: aanroepen, uitnodigen om aanwezig te zijn.
voetnoot561
Waar Bacchus zich vertoont en vreugdevol vertoeft (In alle landstreken, die Bacchus begunstigt....)
voetnoot389
schotels: namelik met vruchten, de eerstelingen van 't gewas (lances); koecken: offerkoeken; opdragen: offeren (op het altaar).
voetnoot390
mack: zonder dat hij meegesleurd moet worden; het onwillig zijn van de bok gold voor een ongelukkig voorteken; hij werd geleid bij de horens.
voetnoot391
offerharsten: de harst is het ribstuk, een braadstuk; aen hazelaere speten braden: een tak van de hazelaar werd als braadspit gebruikt, omdat de hazelaar de groei van de wijnstok belemmerde, zie r. 298.
margenoot+
[Randschrift:] Iaerlijcks wijngertwerck.
voetnoot392
die oneindigh is: waaraan geen eind komt, waarin men nimmer mag verslappen.
voetnoot393
te kost hangen: ten koste leggen.
voetnoot394
de spade: bidens, zie r. 354.
voetnoot395
de wijnranck; nemus zegt de Latijnse tekst; misschien bedoelt Vergilius: de steunbomen, de olmen.
voetnoot396
het jaer gaet altijt den zelven gangk: elk jaar brengt weer dezelfde opeenvolging, serie van werkzaamheden.
margenoot+
[Randschrift:] Wijngertwerck in den herfst.
voetnoot398-99
zorgen... tegens: zijn maatregelen nemen voor.
voetnoot400
krom: sikkelvormig.
voetnoot401-02
Geven de Latijnse tekst niet weer; wees de eerste in 't omspitten enz....., de laatste in 't oogsten van de wijn (des te rijper zijn dan de druiven).
voetnoot402
de latten zijn de (r. 357) genoemde steunstaken.
voetnoot403
De wijnstock... schaduwe: tweemaal krijgt de wijnstok (de steunboom?) een te dichte bladerdos.
voetnoot404
groene hagen: dichtbebladerde doornstruiken (slingeren er zich als onkruid omheen); afplucken heeft betrekking op schaduwe in r. 403, scheeren (wegsnoeien, uitroeien) op de groene hagen in r. 404.
voetnoot405
prijs groote ackers (wijngaarden, aanplantingen), maar gun die gaarne aan anderen; bouwen: in cultuur brengen, bewerken.
voetnoot406
ruige wissen: doornige ranken (vimina aspera rusci); muisdoren, volksnaam voor hulst en gagel; rietboord: grote lisdodde (zie Ndl. Wdb. XIII, 152), rietstengel (arundo fluvialis); aan deze, aan de wissen en wilgetakken werd de wijnstok opgebonden.
voetnoot408
de hagedoren; niet de hagedoorn wordt bedoeld, maar het geboomte (de olmen) waarlangs de wijnstok opklimt (arbusta).
voetnoot410
Denk achter men (de 'wijngaardenier') nog; opdelven: omwerken.
voetnoot411
quade lucht nochte onweder: buiig, ongunstig weer.
voetnoot566
ackerzegeningen: de vruchten die de akker ten zegen van 't mensdom voortgebracht heeft.
voetnoot568
kerck: tempel; 't offertijt: het offergetijde; het regelmatig terugkerend offerfeest.
voetnoot571-572
versta: de wijnstok verlangt verder dat nog een andere arbeid.... aan hem besteed wordt.
voetnoot575
geplondert (geplunderd): beroofd, bevrijd.
voetnoot576
doorgaens: steeds; 't ronde jaer: de (sluitende) jaarkring.
voetnoot578
van 't noorden aengetrocken: uit het Noorden genaderd, opgestoken.
voetnoot579
omzien naer: zijn voorzorgsmaatregelen nemen voor.
voetnoot581
by tyde: intijds.
voetnoot582
aen d' eene zijde voeren: wegvoeren, van de akker verwijderen; het rijs: de dorre ranken.
voetnoot585
schim: schaduw, lommer.
voetnoot588
begrijp: uitgestrektheid lands, hier: wijngaard.
voetnoot592
bestelt: verschaft.
voetnoot595
dees smert: (smart): zijn gevoel van afmatting.
voetnoot598
gaslaen: toezien, zorg dragen; 't scherpen: het vinniger worden.
voetnoot599
last: overlast, plaag.
voetnoot600
Hiertegens: in tegenstelling hiermee.
margenoot+
[Randschrift:] Van den olijf en andere boomen.
voetnoot413
getande egge, ter vertaling van rastrum tenax: een twee- of meertandig houweel, een soort hark, waarmee men de grond, al hakkende, los maakte.
voetnoot415
bestelt: verschaft.
voetnoot416
Aldus, ter vertaling van hoc, dat ook wordt opgevat als daarom.
voetnoot417
den vreedzaemen olijf (olivam placitam Paci); de olijftak is het symbool van de vrede; d'appelaer, ter vertaling van poma = vruchtbomen in 't algemeen (ook de vruchtbomen groeien, zodra ze stevige takken hebben gekregen,....).
margenoot+
[Randschrift:] Nuttigheit van boomen en bosschen.
voetnoot420
Ondertusschen.... niet weiniger, letterlike vertaling van: nec minus interea,; de bedoeling is: terwijl de boer (boomkweker) alle zorg aan zijn aanplantingen besteedt, hangen alle bomen in de bossen evenzeer (zonder enige opzettelike verzorging) vol vruchten.
voetnoot421
vol wiltzangks: vervuld van 't gekwinkeleer der vogels.
voetnoot423
harstortsen: fakkels (die als lichten ('kaerssen') en lampen in de nacht dienst doen).
voetnoot424
Vergilius' conclusie is door Vondel verkeerd weergegeven; wat Vondel de Lat. dichter laat zeggen, weerspreekt de strekking van zijn werk. Vergilius zegt: en zou de mens (dit alles ziende en overwegende) dan nog aarzelen om bomen aan te planten en te verzorgen?
voetnoot425
Wat zal ick u meer leeren: Lat.: quid majora sequar; een andere (waarschijnlik betere) opvatting is: waarom bij de grote bomen te blijven (immers ook de kleine, de wilg en de braem hebben waarde voor de mens); braem, hier brem (genista), zie Ndl. Wdb. III, I, 964.
voetnoot426
bestellen: geven.
voetnoot427
het lust my: niet alleen practies nut en voordeel geven ons deze bomen, zegt de dichter, maar ook ons oog verlustigt zich....
voetnoot428
De Cytorus is een berg in Paphlagonië (Klein-Azië); de boschboom is de buxus; ook bekend onder de naam buksboom (een latere ontlening dan bosboom), een palmboom, die bij ons in dwergachtige exemplaren voorkomt, o.a. als afzetting of zoom van tuinpaden; Narycium, stad in 't Griekse landschap Locris; kolonisten uit die stad stichtten een nieuw Narycium in Beneden-Italië; peckboom: harsboom, pijnboom.
voetnoot432
verscheide vruchten: verschillende producten (fetus); vrucht hier dus in ruime betekenis.
voetnoot434
speecke (radius rotae, zie Kiliaen): wielspaak; wagenhuiven: Vondel bedoelt waarschijnlik het houten boogvormig geraamte van een huifkar; vgl. de vertaling in verzen, r. 634; zijn vertaling stamt uit Servius; de Latijnse tekst heeft tympana (plaustris) = raden zonder spaken, schijfraden van massief hout (vergelijk nog Kiliaen: huyve van den waghen: tympanum currus).
voetnoot435
lange kielen, nl. voor de schuiten.
voetnoot604
zich genoeghen aen: tevreden zijn met.
voetnoot609
zonder last: zonder dat men moeite en zorg behoeft aan te wenden.
voetnoot614
ten steun van 't vliênde leven: Is de bedoeling: de toortsen verstrekken ons een middel om de dag en daardoor 't zo snel heenvliedende leven te verlengen?
voetnoot616-617
zie de aant. bij de prozatekst, r. 424.
voetnoot617
wijders: verder.
voetnoot618
stoffeeren met: voorzien van.
voetnoot620
op haer pas: juist wanneer het nodig is, wanneer ze er behoefte aan hebben.
voetnoot621
van aes bezorgen: van voedsel voorzien.
voetnoot622
zich onthouwen: zich ophouden, waaien.
voetnoot624
ongebouwt: ongecultiveerd, woest.
voetnoot629
voeden (.... met gewassen) schijnt wel te zijn gekozen onder invloed van vruchten uit de prozavert., r. 432; de bedoeling is: leveren.... producten.
voetnoot636
dack en lof: loverdak; maar zie de aant. bij de prozatekst, r. 436.
voetnoot436
loof, als veevoeder; de mirt en de kornoelje leverden sterke speerschachten.
voetnoot437-38
yp: taxis, zie vroeger; Ituraea, landschap in Syrië, welks bewoners uitstekende boogschutters waren; boschboomen, zie r. 428; magh: kan; draeiyzer: drilijzer of -beitel, bij de draaibank gebruikt; allerhande fatsoenen: houten voorwerpen van allerlei model.
voetnoot439
De lichte els, nl. tot vaartuig gemaakt; Pauw (Padus): Po; ook Kiliaen geeft de vorm Pau, Paw.
voetnoot440-41
vermolsemd: vermolmd.
margenoot+
[Randschrift:] Recht-en-misgebruick des wijns.
voetnoot442-44
De Lapithen waren een krijgszuchtig volk in Thessalië; toen hun koning Pirithoüs huwde en Mars niet op de bruiloft nodigde, zond deze hem de Centauren op de hals, die in dronkenschap het huweliksfeest in een vechtpartij deden ontaarden (zie Ovidius, Met. XII, 210-vlg.); Pholus en Hylaeus zijn (volgens AEn. VIII) door Hercules, die ze in hun dronkenschap aanvielen, gedood; Hylaeus was het, die een zwaar mengvat (crater) dreigend tegen de Lapithen ophief. Vondel vertaalt crater door berckemeier; de berkemeier was in oorsprong een beker, uit een dikke tak van een berk gemaakt, waarbij men de ruwe schors om het hout liet blijven; hij schijnt voornamelik in Noord-Nederland in gebruik te zijn geweest.
voetnoot443
dolle Centauren; dol staat hier prolepties: Bacchus stortte hen in 't verderf door hen dol van dronkenschap te maken.
voetnoot444
Op dreigen volgt hier een datief-object (den Lapiten); zoals ook 't Latijnse minari, waarvan het de vertaling is, de datief regeert.
margenoot+
[Randschrift:] Van het geluckige huismans leven;
voetnoot447
verleent; uit haar schoot (humo) verleent, zegt de Latijnse tekst; Vondel heeft dit humo bij ontfangen getrokken.
voetnoot448
aenhangelingen: cliënten (oorspr.: burgers zonder volledig burgerrecht, die een beschermheer hadden (kleine luiden). De Latijnse tekst zegt: Al braakt niet het hoge huis met zijn trotse deuren een geweldige vloedgolf van lieden, die 's morgens vroeg een bezoek komen brengen (bij hun patroon of beschermheer), naar alle kanten over de wijde zalen uit; Vondels vertaling is niet geheel nauwkeurig.
voetnoot450
stijlen: deurposten; met schoone schildtpadden: versta: met schoon schildpad.
voetnoot451
kraecken: de kleederen zijn op overdadige wijze met gouddraad doorstikt; vgl. de vertaling in verzen, vs. 659.
voetnoot452
Korintischen erts, ter vertaling van Ephyreia aera = kostbare vazen, kunstvoorwerpen van Corinthies brons (Ephyra is de oude naam voor Corinthe); erts hier van het manl. geslacht.
voetnoot453
Kassia (Casia): de geurige bast van de kaneelboom, die, vermengd met olijfolie, een welriekende zalf leverde.
voetnoot454
middelen: hulpbronnen, middelen van bestaan.
voetnoot455
loch: leugen; gerust: niet door zorgen en begeerten geplaagd.
voetnoot456
spelonck: grot.
voetnoot457
koel: fris.
voetnoot638
dit hout; vgl. de prozatekst, r. 437.
voetnoot640
drilpunt: puntig boorijzer.
voetnoot641
allerhande slagh, nl. van gebruiksvoorwerpen; lichtvaerdige elzen: lichte, gemakkelik en snel varende schepen van elzenhout.
voetnoot644
struick: stam.
voetnoot645
eer: vroeger, tot nu toe.
voetnoot650
kost: kont.
voetnoot652
de voedzaemheit: de voor uw levensonderhoud nodige gaven.
voetnoot655
een heerelijck gesticht: een aanzienlike woning.
voetnoot657
de drang: de samengedrongen menigte, de drom.
voetnoot658
aen kostelijcke randen van kleet bij kleet: aan de kostbare rijk versierde zomen van al die kleedingstukken.
voetnoot661
dierbaer purper: kostbaar purper (dat de Assyriers ons leveren); verzaet van: rijkelik gedrenkt in.
voetnoot664
schalleckheit: boosaardigheid.
voetnoot667
zich vermeiden: zich vermeien; by wijl: soms; hol: grot.
voetnoot669
insluipen: (de mens) besluipen, overvallen.
voetnoot459
tegens arbeit opmoghen: bestand zijn tegen hard werk, bereid om hard te werken.
voetnoot460-61
kleen: sober (met weinig), zie de vertaling in verzen; en de heilige Vaders woonen: de bedoeling van 't Latijn is: en eerbied voor de Ouderdom bestaat (sancti patres).
margenoot+
[Randschrift:] geleken by het leven der wyzen, dat zoo veel beter is, In het Randschrift bij r. 461: geleken: vergeleken.
voetnoot461-62
Daar (op het land) heeft de Gerechtigheid nog het langst stand gehouden, voor ze ten slotte voor goed van het aardrijk verdween; vgl. de Vierde Herderskout, r. 19-20 met aant.
voetnoot463-64
welcker heilighdommen (= gewijde geheimenissen) ick... verbreide; de dichter ziet zich hier als priester der Muzen (quarum fero sacra, zegt het Latijn); haer onderwijs is blijkens het volgende op te vatten als de wetten en geheimen der natuur; natuurphilosoof zou Vergilius willen worden.
voetnoot465
(datze my) gewaerdigen: (dat ze mij) waardig achten te ontvangen; starreschieten: de sterrekunde.
voetnoot467
bykomen: ontstaan.
voetnoot468
omspoelen: wegspoelen; afloopen: zich terugtrekken (uit 't overstroomde gebied).
voetnoot470
grof (frigidus): dik, traag; volgens sommige natuurphilosofen uit de Oudheid (Empedocles o.a.) was het denkvermogen afhankelik van de temperatuur (vgl. frigidus) van 't bloed in de omgeving van het hart; werd dat kouder, dan betekende dat een verzwakking van de geest; dat gedeelte: die geheimen.
voetnoot471
zoo scheppe ik...., Latijn: laat ik dan mijn vermaak scheppen....; zie ook bemin (moge ik dan beminnen).
voetnoot472
onvermaert: in vergetelheid levend.
voetnoot473
zet: brengt; Sperchius: een rivier in Thessalië.
voetnoot474-75
Taygeta: grensgebergte van Laconië; de wijnpriesterinnen zijn de Bacchanten, die met cymbalen en andere instrumenten (zie rinckincken) al tierend in de Bacchusstoet liepen; Haemus: gebergte in Noordelik Thracië.
voetnoot477
Felix, qui potuit rerum cognoscere causas; hiermee leidt Vergilius een korte schets van de leer der Epicuriese philosofen, met name van Lucretius, in.
voetnoot478-79
't geruisch des gierigen jammerpoels (strepitum Acherontis avari): het ruisen (de verschrikking) van de begerige A., de rivier die om de onderwereld stroomt en steeds nieuwe slachtoffers begeert.
voetnoot671
bosschen en waerande is onderwerp bij verneemt (vernemen: zien).
voetnoot673
zich in 't kleen behelpen: met weinig tevreden zijn.
voetnoot674
met zuivere offerhanden: door vrome offerplechtigheden.
voetnoot678
de zangrey: het negental Muzen.
voetnoot679
wiens, het manl. rel. pron. bij een vrouwl. antecedent in overeenstemming met het mnl. spraakgebruik; ook in de 17de-eeuwse taal nog meermalen voorkomend; nu nog in 't Antwerpens dialect.
voetnoot681
Febus (Apollo's) reien: de Muzen; stichten: lering geven.
voetnoot683
klaer, hoort bij hemel.
voetnoot684
den zonne duisteraer (personificatie): wie (wat) de zon verduistert; een dergelike personificatie (van de aardbeving en de overstroming) in vs. 686, dat een voorwerpszin is bij ontdecken of ontvouwen.
voetnoot687
d'afgront: de zee tot in haar diepste diepte.
voetnoot691
dus spa te water voert: zo laat in de Oceaan laat neerzinken.
voetnoot692
met verdienden lof: zò dat ik prijs verdien.
voetnoot693
achterhaelen: machtig worden, leren begrijpen.
voetnoot696
wulpsch: uitgelaten, losbandig; gezin: troep.
voetnoot705
op wiens wetten geen bede vatten vint is een omschrijving van onverbiddelik (zie prozavert. r. 478); vatten, een (gesubstantiveerde) infinitief: vat.
voetnoot706
die slaat terug op wetten.
voetnoot707
vraetig: vraatzuchtig, hongerig (naar zielen); gelukkig is hij die de vrees voor de dood (de onderwereld, hier gepersonifiëerd) heeft overwonnen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: Vaderlant (r. 498) wordt in de derde en volgende drukken lant.
margenoot+
[Randschrift:] en staeten en ampten en gewinzucht schuwt.
voetnoot480
de oude Boschgodt is Silvanus, zie Tiende Herderskout r. 31; zijn zusters is onjuist: die gezusters zijn (zie vertaling in verzen, vs. 710).
voetnoot481
staet: heerschappij (fasces populi), volksgunst.
voetnoot482
trouweloos: elkaar ontrouw geworden; misschien zinspeelt deze regel op de burgeroorlogen, misschien op een broedertwist in 't koningshuis der Parthen.
voetnoot483
de Daeck is de Daciër, die aan de benedenloop van de Donau (Ister) woonde; de Ister wordt weerspannig genoemd, omdat de aanwonenden zich verzetten tegen Romes gezag.
voetnoot484
of van... Rijcken: (zulk een weet) noch van binnenlandse verwikkelingen noch van veroveringsoorlogen tegen buitenlandse vijanden.
voetnoot485
Medelijden of nijd kent hij niet; allen die op het land wonen, hebben genoeg aan het hunne, leven in een staat van tevredenheid.
voetnoot488
dolle vierschaer, ter vertaling van insanum forum: het Forum met de in dolle woede tegen elkaar pleitende partijen; op het Forum Romanum werden o.a. handels- en rechtszaken afgedaan; 's volcks pleitschriften, ter vertaling van tabularia populi, wat wij zouden noemen: het archief met zijn talrijke verordeningen en oorkonden.
voetnoot489
loopen.... aen: werpen zich in de strijd met wapenen, trekken ten oorlog.
voetnoot491
bederven: in het verderf storten; kop: beker.
voetnoot493
op de puy van 't stehuis: van de pui (hoge stoep, of estrade) voor 't stadhuis werden openlike kondgevingen afgelezen; Vondel vervangt het Latijnse rostra (redenaarstribune op het Forum) door een echt Hollands beeld. Maar de Latijnse tekst zegt iets anders: deze staat in stomme bewondering voor de redenaarstribune (en zou zelf gaarne een welsprekend redenaar worden).
voetnoot494
gedient zitten (zijn) met: behagen scheppen in.
voetnoot494-96
Geven ook de Lat. tekst niet weer: diè wordt meegesleept door het applaus van senaat en volk, dat van de schouwburgbanken weerklinkt en staat met open mond (wil dus in de politiek een rol spelen).
voetnoot495
Roomsche: Romeinse.
voetnoot496-97
zy vermaecken zich... verfden: de bedoeling van de Latijnse tekst is: broeders dopen met wellust hun handen in broederbloed; de Latijnse tekst noemt dus nà de eerzuchtige politici de broedermoordenaars; Vondel meent: dat macht- en fortuinzoekers niet voor broedermoord terugdeinzen; vgl. ook de vertaling in verzen; zoecken, nl. als balling (verbannen wegens broedermoord).
margenoot+
[Randschrift:] Besluit van 's huismans gerusten en genoeghelijcken wandel, In het Randschrift bij r. 498: wandel: leefwijze.
voetnoot499
slechts: versta: terwijl overal elders ijdele en boze hartstochten regeren, doet de boer niet anders dan enz.
voetnoot501
en rust niet of: en rust niet alvorens....
voetnoot502
appelen (poma): versta: vruchten; gerve (garve): schoof.
voetnoot711
verrucken: verleiden, een verderfelike aantrekkingskracht uitoefenen op; noch geen: dubb. ontk.
voetnoot713
aen elckandere schenden: tegen elkaar ophitsen.
voetnoot717
noch....niet: dubbele ontk.
voetnoot722
door oorloghsdriften: in dolle strijdlust.
voetnoot724
Tyrus rijcke stof is het purper.
voetnoot725
loopt vast zwerven: wordt avonturier.
voetnoot726
loopt... bederven: tracht... in 't verderf te storten.
voetnoot729
Bij en wort noch... moet wel als subject een vreck worden gedacht; Vondel heeft blijkbaar dees (= weer een ander) uit zijn prozatekst (r. 493) verkeerd opgevat en wijkt zodoende van de Lat. tekst af; vgl. voor deze en de volgende regels de aant. bij de prozavert., r. 493-499.
voetnoot734
groeien, vgl. groeien in iets.
voetnoot740
jock: juk.
voetnoot504
Sicyonische olijf: Sicyon, een stad bij Corinthe, beroemd om zijn olijfbossen; eeckelen: eikels
voetnoot506
klippen: rotshellingen.
voetnoot508
de kuische huisvrouw....: de Latijnse tekst zegt: zijn kuise woning (of huisvrouw) handhaaft reine zeden.
voetnoot511-12
de haert: het altaarvuur; toebrengen: toedrinken met.
voetnoot513
hangt prijzen aen den olm: de bedoeling van de Latijnse tekst is: stelt een olm als doel.
margenoot+
[Randschrift:] het lantleven der Roomsche Voorvaderen gelijck. In het Randschrift bij r. 514 Roomsch: Romeins.
voetnoot514
schieten, hier: met de speer werpen. Dan vervolgt de Latijnse tekst: en laat de worstelaars bloot in 't landelik worstelperk treden. (Vondel heeft in zijn Latijnse tekst gelezen nudat; een andere lezing is nudant).
voetnoot515
d'oude Sabijnen: een Oud-Italies volk, waarvan volgens de sage een deel zich met Romulus in de stad Rome vestigde; zij waren bekend om hun eenvoudige levenswijze.
voetnoot516
Hetrurie: Etrurië, landschap in Midden-Italië.
voetnoot518
Versta: (Rome) is de enige stad ter wereld, die zeven heuvels binnen hare vestingmuren heeft omvangen.
voetnoot519-20
Vgl. de Vierde Herderskout over de gouden eeuw van Saturnus; eer Jupijn in Kreten regeerde, een onjuiste vertaling van ante sceptrum Dictaei regis: voor de regering van de Dictaeiese God, d.i. Jupiter, die in de Dictaeiese grot op Creta geboren werd; op het gouden tijdvak onder Saturnus volgde Jupiters heerschappij over de wereld.
voetnoot520
Blijkens verschillende getuigenissen uit de Oudheid, werd aanvankelik het eten van ossevlees voor een goddeloze daad gehouden: de os was de trouwe helper van de boer.
voetnoot521
lemmers: zwaarden, strijdwapenen.
voetnoot522
wy: Vergilius.
voetnoot523
roockend: dampend.
voetnoot746
't huis indrijven: huiswaarts de stal indrijven (nadat ze zich in de bossen aan eikels hebben verzadigd).
voetnoot748
maght van vrucht: overvloed van vruchten; de koele wijn: de druiven, waaruit later de koele wijn bereid wordt; vast: ondertussen.
voetnoot750
van: door.
voetnoot752
het heck, voor het erf; dus de toegang tot het erf, het erf zelf.
voetnoot753
weigenooten: elkaars makkers in de wei, gezamenlik weidend.
voetnoot755
de hooghtijt: de feestdagen (houdt hij in ere).
voetnoot758
godt, versta: die god.
voetnoot760
vroom: dapper.
voetnoot762
zijn' handel: zijn doen en laten, zijn leefwijze.
voetnoot763
Reem: Remus.
voetnoot765
orden: regel en orde.
voetnoot767
de torenkroon van haeren muur: haar ringmuur, voorzien van torens (die als een kroon de toppen der zeven heuvelen omspande); alleen: als enige stad.
voetnoot772
ossen... en vleesch: ossenvlees.
voetnoot773
aenschennen: ophitsen, opjagen tot de aanval; geleden: gelederen.
voetnoot774
geweer: wapentuig.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • A.A. Verdenius