De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
(1932)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 146]
| |
Melibeus.
| |
Inhoudt.1 De stof van dezen Herderskout is geschept uit Theokrijts Herderszangen. De Poeet 2 voert hier Melibeus den herder in, die het wedtspel tusschen Korydon en Thyrsis ver- 3 haelt, waer over hy, zijnen verdwaelden geitebock zoeckende, by geval op slagh quam,Ga naar voetnootr. 3 4 en van Dafnis tot zeghsman over het wedtspel geroepen wert, dat hy Korydon toewees,Ga naar voetnoot4 5 gelijck in 't einde des Herderskouts gezeit wort: Ick heb 'er opgelet, en hoe Thyrsis, die 6 't verloor, vergeefs hier tegens aen zong. Want men wil gelooven dat by Korydon Virgi-Ga naar voetnoot6 7 lius; by Thyrsis Theokrijt, of iemant anders betekent wort.Ga naar voetnoot7 Toen Melibeus vast den bock der kudde zocht,Ga naar voetnoot8
Riep Dafnis hem in 't groen, daer m'om den zangprijs twiste:
10[regelnummer]
Hy sloot, dat Korydon ruim Thyrsis over moght,Ga naar voetnoot10
Welck vonnis het geschil van 't zangers wedtspel sliste.Ga naar voetnoot11
| |
Melibeus. Korydon. Tyrsis.12 Me. Dafnis zat, by geval, onder een' ruischende eeckelboom, en KorydonGa naar voetnootr. 12 13 en Tyrsis hadden hun vee by een gedreven; Tyrsis zijn schapen, Korydon 14 zijn geitjes, van melck overladen: beide Arkaders, beide in hun bloejendeGa naar voetnoot14 15 jeught, even veel meesters in 't zingen, en bereit hun beurt te houden. Ter-Ga naar voetnoot15 16 wijl ick hier de jonge myrten voor de koude beschutte, verdwaelde mijn 17 geit, zelf het manneke van de kudde; en ick zie Dafnis, die my oock zagh,Ga naar voetnoot17 18 en terstont toeriep: hou Melibeus, kom herwaert, uw geit en bocken zijnGa naar voetnoot18 19 geborgen, en magh het u beuren, rust wat in deze lommer. Hier komen de 20 runders door de beemden aenstreven, om te drincken: hier boort MinciusGa naar voetnoot20 21 den groenen oever met dunne rieboorden, en de byezwarm bromt op denGa naar voetnoot21-22 22 gewijden eick. Wat zou ick doen? Ick had geenen Alcip, nochte Fyllis, dieGa naar voetnoot22 23 mijn gespeende lammers in de koy sloot: en tusschen Korydon en Tyrsis | |
[pagina 147]
| |
Melibeus.
| |
Koridon. Thyrsis. Melibeus.By avontuure zat eens Dafnis onbeladenGa naar voetnootvs. 1
In schaduw van eene eicke en ruischende eicke bladen,
En herder Thyrsis dreef, als Koridon, zijn vee
Te hoop, en dicht by een op eene zelve ste,
5[regelnummer]
De herder Koridon zijn geiten, Thyrs zijn schaepen,
In 't bloeien van hun jeught, en beide Arkaders knaepen,Ga naar voetnoot6
In 't zingen meester, en op hunne beurt gereet.
Terwijl ick hier ter ste de jonge myrt voor 't leet
Der felle kou beschut, quam mijne geit te dwaelen,
10[regelnummer]
Het manneken der kudde: ick zie hier in de dalen
Oock Dafnis, die my zagh, en toeriep: Melibé,
Koom herwaert: uwe geit en bocken zijn alree
Geborgen: magh het u gebeuren, vry van kommer,Ga naar voetnoot13
Zoo koom hier dicht by my, en rust in deze lommer.
15[regelnummer]
Hier spoeden runders op de groene beemden aen
Om drincken. Mincius boort hier met smalle blaên,
En riet den oever, en men hoort de byen brommen
Op Godts gewijden eick. hoe kon ick dit ontkommen?Ga naar voetnoot18
'k Had geen' Alcip, noch oock geen Fyllis, die ter nootGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Mijn lammers, lang gespeent, in hunne schaepskoy sloot:
| |
[pagina 148]
| |
24 was een groot krackeel; nietemin liet ick, om hun spel, mijn werck drijven;Ga naar voetnoot24 25 dies hievenze beide om strijt hun gedicht aen, en wouden beide by beurteGa naar voetnoot25 26 zingen het geen zy kosten. Korydon zong dit, Tyrsis dat, op zijne beurt.Ga naar voetnoot26 27 Ko. O Libetronsche Veltgodinnen, mijn vermaeck, laet my een liedtGa naar voetnoot27 28 zingen, zoo schoon als mijn Kodrus, de beste naest Febus, dichte: of zijnGa naar voetnoot28Ga naar voetnoot28-29 29 wy alle zoo veel meesters niet, laet ons de schelle fluit hier aen den pijn-Ga naar voetnoot29 30 boom ophangen. 31 Ty. Ghy Arkadische herders, bekranst uwen aenkomenden Poeet met 32 veil, dat Kodrus hart van spijt berste: of zet hy my te hoogh, zoo bevlechtGa naar voetnoot32 33 mijn hooft met hazelwortel, op dat zijn bitse tong den aenkomende dichterGa naar voetnoot33 34 niet hindere. 35 Ko. O Diane, kleene Mykon offert u dien geborstelden zwijnskop, enGa naar voetnoot35 36 deze getackte horens van een langklevende hart. Verwerf ick mijn bede,Ga naar voetnoot36 37 zoo zal men u een schoon marmerbeelt oprechten, met purpere laerzenGa naar voetnoot37 38 aen de beenen. 39 Ty. O Priaep, ghy moet u jaerlijcks met een schotel melck en dezenGa naar voetnoot39 40 koeck vrolijck maecken: want ghy zijt slechts een arm Tuinheiligh. WyGa naar voetnoot40 41 wijdden u naer den tijt een marmerbeelt toe: maer zoo ras de kudde draght-Ga naar voetnoot41-42 42 baer wort, zal men u een beelt van louter gout gieten. 43 Ko. O Galatea, Nereus dochter, my aengenamer dan Siciliaensche tym,Ga naar voetnoot43 44 blancker dan een zwaen, schooner dan wit veil; draeght ghy noch een luttelGa naar voetnoot44 45 zorgh voor uwen Korydon, zoo koom hem by, zoo dra de zatte stieren te 46 stal zijn. | |
[pagina 149]
| |
En Koridon en Thyrs geraeckten aen 't krackeelen.
'k Liet niettemin, hun spel ten dienst, om twist te heelen,Ga naar voetnoot22
Mijn werreck drijven, dies zy beide, nu ter baen
Geraeckt, aldus om strijt hun zangdicht vingen aen.Ga naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Het lust hun bey by beurt te zingen wat zy konnen,
En Koridon heeft dit, en Thyrsis dat begonnen.
Ko. O Libetronsche rey, Veltgodtheên, mijn vermaeck,
Vergunme dat ick zinge een liet, dat harten raeck',
En schoon is, als het liet dat Kodrus, d'allerbeste
30[regelnummer]
Naest Febus, dichte: of zijn wy alle in dit geweste
Noch zulcke meesters niet; laet ieder zijn schalmeyGa naar voetnoot31
Aen dien gewijden boom ophangen in de wey.
Tir. Arkader herders, kranst den dichter, nu aen 't rijzen,Ga naar voetnoot33
Met veil, dat Kodrus berst van spijt, als wy hem prijzen:
35[regelnummer]
Of zet men hem te hoogh, en daer zijn deught niet streckt,Ga naar voetnoot34-35Ga naar voetnoot35
Zoo past dat gy zijn hooft met hazelwortel deckt,
Op dat de bitse tong van Kodrus wat vermindere,
En 't groeiende vernuft des dichters niet en hindere.
Ko. De kleene Mykon wydt dat zwijnshooft, ruigh en zwart
40[regelnummer]
Van borstelen, Diaen, en van 't langlevend hart
De horens, net getackt. verwerf ick mijne bede,
Men zal een marmerbeelt oprechten, hier ter stede,
Met purpre brozen aen het eene en andre been,Ga naar voetnoot43
Uw naem tot eer en prijs, ten prijs van 't algemeen.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Tir. Priaep, gy moet u jaer op jaer, oock zonder wroegen,Ga naar voetnoot45
Met eene schotel melck en dezen koeck genoegen:
Naerdien gy meer niet dan een arme tuingodt zijt.
Men wijdt een marmerbeelt uw godtheit naer den tijt:Ga naar voetnoot48
Maer als de kudde draeght, eer wy het jong genieten,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Dan zal men u een beeldt van louter berghgout gieten.
Ko. O Galaté, gy spruit van Nereus staet my aen
Als Siciliaensche tym, zijt blancker dan een zwaen,Ga naar voetnoot52
En ruim zoo schoon als veil. zijt gy met zorgh bevangen
Om uwen Koridon, genaeckt hem met verlangen,
55[regelnummer]
En koom uw' minnaer t'huis, indien hy u gevalt,Ga naar voetnoot55
Zoo dra de zatte kudde en stieren zijn gestalt.
| |
[pagina 150]
| |
47 Ty. Ja ick moet u bitterder schijnen dan Sardinisch kruit, scherper danGa naar voetnoot47 48 muisdoren, ongeachter dan wier, aen strant gesmeten; zoo my dees daghGa naar voetnoot48 49 niet langer dan een geheel jaer valle. Ghy runders, is 'er schaemte, gaetGa naar voetnoot49 50 hene, gaet hene zadt naer huis. 51 Ko. Bemoschte bronnen, kruiden, zachter dan de slaep, en ghy groeneGa naar voetnoot51 52 haeghappelboomen, die u met luttel schaduwe bedeckt, beschut het veeGa naar voetnoot52 53 voor den brandenden Kreeft: de zomerzon begint al te steecken; de groeneGa naar voetnoot53 54 wijngert al te botten.Ga naar voetnoot54 55 Ty. Hier is een warmen haert, en grenen hout genoech; hier wort altijtGa naar voetnoot55-58Ga naar voetnoot55 56 aengestoockt, en de posten zien altijt zwart van roet: hier passen wy zooGa naar voetnoot56 57 veel op den Noorden wint, als de wolf op de menighte, of stroomendeGa naar voetnoot57 58 vlieten op d'oevers. 59 Ko. Hier wassen oock geneverbezien, en ruige kastanjen: overal leggenGa naar voetnoot59 60 d'appels onder de boomen: alles lacht ons nu toe: maer verlaet schoone 61 Alexis deze bergen, zoo zult ghy de beecken zien uitdroogen.Ga naar voetnoot61 62 Ty. Het velt verdort; het quijnende gras versmacht, naerdien de lucht 63 bedorven is: Bacchus benijt den heuvelen de schaduwe der wijnrancken:Ga naar voetnoot63 64 maer komt onze Fyllis eens weder, zoo zullen alle bosschen bloejen, enGa naar voetnoot64 65 Jupijn in eenen gewenschten regen neder dalen.Ga naar voetnoot65 66 Ko. De populier behaeght Herkules boven al, de wijnstock Bacchus, de 67 myrt de schoone Venus, de laurier Febus; maer Fyllis bemint den hazelaer: 68 zoo lang Fyllis den hazelaer bemint, zal de myrt nochte Febus laurier den 69 hazelaer verdoven.Ga naar voetnoot69 70 Ty. D'esscheboom spant de kroon in het bosch, de pijnboom in den tuin,Ga naar voetnoot70 71 de populier aen den stroom, de denneboom op hooge bergen: maer zooGa naar voetnoot71 | |
[pagina 151]
| |
Tir. Dat ick u bitterder dan ons Sardijnsche kruiden
Moet schijnen, scherper dan muisdoren, dat men huidenGa naar voetnoot58
Besnoeit, en min geacht dan wier aen strant en wal,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Zoo my dees dagh geen jaer en vry noch langer vall'.Ga naar voetnoot60
Gy runders, is 'er schaemt, gaet heene, zonder beiden,
Gaet heene zadt naer huis, en packt u uit de weiden.
Ko. Bemoschte bronnen, kruit, noch zachter dan de rust,
Haeghappelboomen, groen van loof, en schaers bewust
65[regelnummer]
Van schaduwen, beschut het vee voor zieckte en plaegen,Ga naar voetnoot64-65
Voor 't branden van den Kreeft, in deze heete dagen:
De zomerzon begint te steecken op het hooft:
De vruchtbre wijngert bot, dat ons de druif belooft.Ga naar voetnoot68
Tir. Hier is een warme haert, en greenen hout by hoopen.
70[regelnummer]
Hier stoockt men altijt aen. de posten zien bedroopen
En zwart van bitter roet. wy passen hier zoo veel
Op noordewinden, en den blaesbalgh van hun keel,
Gelijck de wolven op getal, en stercke stroomen
Op d'oevers, als zy met geschal ten berge afkomen.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Ko. Hier groeit geneverbees, kastanje, ruigh van bast.Ga naar voetnoot75
't Geboomte stroit alom den appel, die hier wast.
Hier lacht ons alles toe wat oogen kan vermaecken:
Maer schoone Alexis, die zoo menigh hart kan blaecken,
Verlaet dees ons geberght, dat naer zijn schoonheit ooght,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Zoo vint gy bron en beeck verdort, en uitgedrooght.
Tir. Het quijnend gras versmacht, het velt, als uitgestorven,
Verwelckt alom, nu lucht en hemel is bedorven.
De Wijngodt zelf benijt den heuvel zijne ranck,
En schaduw van de ranck: zoo Fyllis haeren gangk
85[regelnummer]
Eens weder herwaert zet, zal 't bosch geen groeien faelen,Ga naar voetnoot85
Jupijn in eene wolck en regen nederdaelen.
Ko. De populier behaeght Alcides boven al,Ga naar voetnoot87
De wijnstock Bacchus, en de myrt aen Venus dal,
Laurier Apollo. staen de hazelaeren boven
90[regelnummer]
By Fyllis; geen laurier noch myrt zal die verdooven.Ga naar voetnoot89-90
Tir. In 't bosch spant d'esch de kroon, de pijnboom in den hof,
De populier aen stroom: de den om hoogh krijght lof:Ga naar voetnoot92
Maer schoone Lycidas, wilt gy my dickwijl groeten,Ga naar voetnoot93
De pijnboom in den hof, en d'esch in hoven moeten
95[regelnummer]
U wijcken: want gy zijt my aengenaemer danGa naar voetnoot95
De pijn en esch den hof en bosschen wezen kan.
Me. Ick heb 'er op gelet, en merckte met mijne oorenGa naar voetnoot97
Hoe Thyrsis, die met zang den zangstrijt heeft verlooren,
Vergeefs met zijnen zang wou tarten dien het won.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Voortaen blijft Korydon by ons wel Korydon.
| |
[pagina 152]
| |
72 ghy, o schoone Lycidas, my dickwils begroet, zoo moet d'esscheboom inGa naar voetnoot72 73 het bosch, de pijnboom in den hof, voor u wijcken. 74 Me. Ick heb 'er opgelet, en hoe Tyrsis, die 't verloor, vergeefs hier tegensGa naar voetnoot74 75 aen zong: Korydon zal voortaen onder ons wel Korydon blijven.Ga naar voetnoot75 |
|