De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
(1932)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 124]
| |
Pollio.
| |
Inhoudt.1 Asinius Pollio, Veltheer van het Duitsche leger, na het veroveren van Salone, een stadtGa naar voetnootr. 1Ga naar voetnoot1-4 2 in Dalmatie, eerst den laurier, daer na oock het Burgemeesterschap verdienende; won inGa naar voetnoot2 3 het zelve jaer eenen zoon, Salonius, naer de veroverde stadt, genoemt, wien Virgilius hier 4 dit geboorteliet toezingt. Hier op draeit hy het geen de Sibylle van de toekomende goudeGa naar voetnoot4 5 eeuw gespelt hadde: nochtans mengt hy 'er middelerwijl oock den lof van vader Pollio 6 en Augustus zelf onder; want dat hy zeit: en de weerelt, door zijn vaders deughden be-Ga naar voetnoot6 7 vredight, regeeren; duiden zommigen op Augustus, die voor Iulius Cesars zoon was aen-Ga naar voetnoot7 8 genomen. Zommigen duiden dit op Salonius, en verstaen dat het begin van het groote jaer,Ga naar voetnoot8 9 door de Sibylle gespelt, met Pollioos Burgemeesterschap zijnen intre doet, waer onder dit 10 kint geboren wort, zoo dat de groote maenden de maenden van dit groote jaer betekenen. De Dichter groet den zoon van Roomsche Pollio
Met dit geboorteliet, voorzeit de goude tijden,Ga naar voetnoot12
Uit der Sibyllen mont, en hoort van sterven noo,Ga naar voetnoot13
Om noch met veltgezangk die heil-eeuw te verblijden.
15 Laet ons, o Siciliaensche Zanggodinnen, een' toon hooger gaen: wantGa naar voetnoot15 16 elck is niet met elst en lage tamarinden gedient. Indien wy van bosschenGa naar voetnoot16 17 zingen; het opzicht over bosschaedje passe oock den Burgemeester. NuGa naar voetnoot17 18 is de leste eeuw, die ons de Kumaensche Sibylle spelde, voorhanden: nuGa naar voetnoot18 19 komt 'er een lange ry van eeuwen weder op: nu komt de maeght AstreaGa naar voetnoot19 | |
[pagina 125]
| |
Pollio.
| |
[pagina 126]
| |
20 en de gulde tijt ons weder by: nu wort ons een nieuwe afkomst uit denGa naar voetnoot20 21 hoogen hemel toegezonden. O kuische Lucijn, begunstigh slechts de ge-Ga naar voetnoot21 22 boorte des kints, waer door eerst d'yzere eeuw zal ondergaen, en een goude 23 eeuw over al de weerelt opstaen: uw Apollo regeert alreede. O Pollio, dezeGa naar voetnoot23 24 doorluchtige tijden en heerlijcke jaeren zullen onder uw Burgemeesterschap 25 beginnen en ingaen. Indien 'er noch eenige voetstappen van onze boosheitGa naar voetnoot25 26 staen, die zullen door uw beleit uitgewischt, en het aertrijck van langdurige 27 vreeze ontslagen worden. Hy zal vergodet worden, de helden onder deGa naar voetnoot27-29 28 Goden zien verkeeren, zelf onder hen verschijnen, en de weerelt, door zijn 29 vaders deugden bevredight, regeeren. Maer o kint, d'aerde zal u slecht enGa naar voetnoot29 30 recht d'eerste geschenckjes opofferen, klimop, hazelwortel en kallefskruitGa naar voetnoot30 31 met lachende beereklaeuw, onder een gemengt. De geitjes zullen met volleGa naar voetnoot31 32 uiers t'huis komen, en de kudden voor geene groote leeuwen verschricken: 33 liefelijcke bloemen zullen uit uw wiegh opluicken: de slang zal quijnen, 34 vergiftigh kruit verdwijnen, en d'Assyrische roos op alle velden wassen. 35 Maer zoo ras ghy den lof der helden en uw vaders daden komt te lezen,Ga naar voetnoot35 36 en de deught begint te kennen, dan zullen de korenairen het velt allengs 37 beginnen te vergulden, blaeuwe druiven aen d'ongesnoeide hagedorensGa naar voetnoot37 38 hangen, en harde eicken honighdauw zweeten: niettemin zullen 'er nochGa naar voetnoot38 39 zommige voetstappen van d'oude bedorvenheit onder loopen, die denGa naar voetnoot39 40 gierigaert aenporren het zeegevaer te wagen, steden te bemuren, ackers teGa naar voetnoot40 | |
[pagina 127]
| |
De milde hemel stuurt ons uit zijn' schoot om hooghGa naar voetnoot11
Eene andere afkomst toe. begunstigh met uw oogh,
O hemelsche Lucijn, begunstigh 's kints geboorte:
't Verdrijf deze yzere eeuw, sluit vreedzaem d'oorloghspoorte.
15[regelnummer]
Een gulden tijt verrijst alom langs deze baen.Ga naar voetnoot15
Uw blijde Apollo vangt nu zijn regeeringe aen.
Dees maenden, wijt befaemt, en heerelijcke jaeren,
Nu gy, ô Pollio, den tabbert zult bewaeren,Ga naar voetnoot18
En burgermeesters staet, gaen in met uw gebiet.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Indien men noch een vlack van onze boosheit ziet,
Die wort schoon uitgewischt door uw beleit, en orden,Ga naar voetnoot21
En van de lange vrees zal d'aerde ontslagen worden.
Hy, zelf vergodet, zal de helden zien met vreught
Verkeeren met de Goôn. hy zelf zal dan verheught
25[regelnummer]
Verschijnen in 't getal der Goôn, en begenadight,Ga naar voetnoot25
De gantsche weerelt, door zijn vaders deught verdadight,Ga naar voetnoot26
En eens tot vre gebroght, regeeren: maer ô kint,Ga naar voetnoot27
Het aerdtrijck zal u, slecht en recht en danckgezint,
Opoffren d'eerste gift, klimop, en kallefsbladen,
30[regelnummer]
Oock lachend beereklaeu, en hazelwortel, zaden
En geuren onder een gemengelt, blijde en kuisch.Ga naar voetnoot31
Dan komt de zatte geit met vollen uier t'huis.
Dan zal geen kudde voor de groote leeuwen schricken,
De bloem, uit uwe wiege opluickende, u verquicken.
35[regelnummer]
De slang zal quijnen, en het moortvenijn vergaen.Ga naar voetnoot35
Dan zal d'Assyrsche roos op alle velden staen.
Maer daetlijck als gy komt der helden deught te lezen,
En 's vaders dapperheit, ten hemel toe geprezen;
Zoo dra gy rieckt wat deught en eer daer boven gelt;Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Zal d'eedle korenair allengs het korenvelt
Vergulden, en de druif, zoo blaeu en rijp geboren,
Afhangen van de noit besnoeide haegedoren:
De harde en heilige eick zweet zoeten honighdouw.Ga naar voetnoot43
Men zal 'er evenwel bedrogh, veraert van trou,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Zijn oude stappen noch hier onder zien vermengen,
Waer door de gierigheit den mensch zoo verr' zal brengenGa naar voetnoot46
Dat hy niet schrick 't gevaer te water uit te staen,
De steden met een' muur te stercken, ackers aen
Te grijpen met den ploegh: dan zal men op de baren
50[regelnummer]
Een' tweeden Tifys zien verrijzen, om te vaeren
Met eene tweede kiel en Argo, rijck bevrachtGa naar voetnoot51
Met aller helden bloem, om Kolchis goude vacht
| |
[pagina 128]
| |
41 beploegen: dan wil'er een tweede Tifys opstaen, om met een tweede ArgoGa naar voetnoot41 42 de bloem der helden aen te voeren: dan wil'er noch een tweede Trojaen- 43 sche oorloogh oprijzen, en een groote Achilles weder voor Troje gezonden 44 worden. Wanneer ghy hier na uw mannelijcke jaren bereickt, dan zal de 45 zeeman het varen staecken, geene kiel heur waeren vermangelen, d'aerdeGa naar voetnoot45 46 overal alles teelen: men behoeft dan geen lant te eggen, geen wijngert te 47 snoeien: d'arbeitzame ackerman zal de stieren uit den ploegh spannen, 48 geene wol allerhande verf behoeven aen te nemen; maer de ram in denGa naar voetnoot48 49 beemt zijnen rugh met een vacht van geurig en gloeiende purper en oranje-Ga naar voetnoot49 50 verf decken, en berghroot den lammeren, onder het grazen, van zelf zijnGa naar voetnoot50 51 verwe geven. De Schickgodinnen, die eenstemmigh de bestendigheit van 52 het goddelijcke nootlot bestemden, zeiden: o spillen, spint ons zulckeGa naar voetnoot52 53 eeuwen. O lieve spruit der Goden, door wie Jupijns afkomst zoo machtigh 54 zal aenwassen, aenvaert, het wort nu tijt, uw hooge tittels. Zie eens, hoeGa naar voetnoot54 55 de wijde weerelt, het gewelf des hemels, en zee en lucht en aerde, onderGa naar voetnoot55 56 hunnen last, bezwijcken. Zie eens, hoe alle dingen zich tegens d'aenstaende 57 eeuw verheugen. Och, had ick noch zoo lang te leven, en geest genoegh 58 om uwe daden te melden: de Tracische Orfeus, nochte Linus zouden myGa naar voetnoot58 59 met geene lofzangen verdooven; al nam Orfeus zijne moeder Kallioop;Ga naar voetnoot59 60 Linus zijnen vader, den schoonen Apollo, te baet: al speelde oock PanGa naar voetnoot60 61 tegens my, voor de vierschaer van Arkadie: Pan most het my oock gewonnenGa naar voetnoot61 62 geven, voor de vierschaer van Arkadie. O kleene knaep, begin uwe moeder 63 met kennisse toe te lachen: uw moeder droegh u pijnelijck tien maendenGa naar voetnoot63 64 onder haer hart. O kleene knaep, begin: wien d'ouders noit toeloegen,Ga naar voetnoot64-65 65 dien achtten Natuurgodt en Bedtgodin hun tafel en bedde onwaerdigh. | |
[pagina 129]
| |
Te winnen: dan verrijst een krijgh van Griecksche helden:
Een tweede Achilles wort gestiert naer Priams velden.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Wanneer gy endelijck uw manbre jaeren krijght,
Dan staeckt de zeeman flux het vaeren: ieder zwijght
Van vaeren: geene kiel vermangelt heure waeren,
En d'aerde baert alom al watze plagh te baren.Ga naar voetnoot58
Men hoeft geen lant noch klay dan t'eggen, geene ranck
60[regelnummer]
Te snoeien. d'ackerman ontslagen spant eer langkGa naar voetnoot60
De stieren uit den ploegh. men hoeft geen wol te doopen
In allerhande verf. de rammen, daerze loopen
En weiden, decken zich met vachten, milt van geur,Ga naar voetnoot62-63
En schoone oranje verwe, en gloeiend purperkleur.
65[regelnummer]
Waer bergh en dal alom de vette lammers azenGa naar voetnoot65
Zal 't berghroot hunnen rugh bekleeden onder 't grazen.
De Schickgodinnen, die eenstemmigh 't vast besluit
Van 't nootlot stercken, en bestemmen, riepen luit:
O spillen, vaert al voort, en spint ons zulcke tijden.
70[regelnummer]
O lieve spruit der Goôn, door wie men met verblijden
Zal d'afkomst van Jupijn zien groeien, en bestaen,Ga naar voetnoot71
Neem flux, het wort nu tijt, uw hooge titels aen.
Aenschou de weerelt eens, hoe d'aerde, en 's hemels rijcken,
En lucht, en oceaen van grooten last bezwijcken;
75[regelnummer]
Hoe alle dingen nu verheught zijn, en verblijt,
Om 't naecken van uwe eeuwe, en dien aenstaenden tijt.
Och, leefde ick noch zoo lang, en wasme een' geest bescheidenGa naar voetnoot77
Om uwe dapperheên en daeden uit te breiden;Ga naar voetnoot78
De Thracische Orfeus, noch oock Linus zouden my
80[regelnummer]
Verdooven met gezangk; al quam 'er Orfeus by:Ga naar voetnoot80
Al nam hij Kallioop zijn moeder, milt van ader;Ga naar voetnoot81
Schoon Linus nam Apol, dien schoonen, zijnen vader
Te baete; al speelde Pan, voor 't hoogh Arkadisch recht
En vierschaer, tegens my; Godt Pan in 't speelgevechtGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
Zoudt voor 't Arkadisch recht my zelf gewonnen geven.
O kleene knaep, begin te groeien, en te leven,
En lach uw moeder toe met kennis: want met smart
Droeghze u tien maenden langk geduldigh onder 't hart.
Begin, ô kleene knaep: natuur- en bedgoôn achtten
90[regelnummer]
Hun bedde en disch onwaert wien d'ouders noit toelachtten.
|
|