De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
(1932)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 83]
| |
Voorwerk van Vondels Vergilius-vertaling in verzen. 1660. | |
[pagina 84]
| |
Privilegie.1 Een ieder wort verboden by Octroy van de Heeren Staeten Generael, in 2 dato den 15en Iuly des jaers 1660, en de bygevoeghde Attache van wegen 3 de Provintie van Hollant en Westvrieslant, vergunt aen de weduwe van 4 Abraham de Wees, boeckverkoopster t'Amsterdam, Alle de Wercken van 5 Publius Virgilius Maro, vertaelt in Nederduitsch dicht door I.v. Vondel, binnen 6 den tijt van vijftien jaeren, directelijck nochte indirectelijck, in het groot of 7 klein, in 't geheel of ten deel, te drucken, of doen drucken, of elders gedruckt 8 in deze Provintien, of het gebiet van dien te brengen, te verkoopen, of uit 9 te geven, zonder consent van de voorschreve weduwe van Abraham de Wees, 10 op de verbeurte van de nagedruckte exemplaeren, en dryhondert Karolus 11 guldens, zoo by den drucker, als den verkooper te verbeuren, t' appliceren 12 als breeder by de originele Octroyen blijckt. | |
[pagina 85]
| |
Parnasloof Toegewijt den weledelen en gestrengen heere Cornelis de Graeff,
| |
[pagina 86]
| |
5[regelnummer]
En waerdigh aen August eerbiedigh op te draegen;Ga naar voetnoot5
Toen alle volcken Rome op haeren middagh zagen,Ga naar voetnoot6
Den vorst in 't hooftgezagh, en 't aerdtrijck, onder hemGa naar voetnoot7
Gebogen, luistren naer d'ontzaghelijcke stemGa naar voetnoot8
Van eenen eenigen, geheilight om, door wettenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
En maght gesterckt, een wijs op recht en vrê te zetten:Ga naar voetnoot10
Nu ziet mijn zangheldin, na'et landen, wacker om
Naer een' Mecenas, die, genoodt in 't heilighdomGa naar voetnoot12
Der Zanggodinnen, zoo veel goddelijcke driftenGa naar voetnoot13
Kan schatten, uitgeleert in toetsen en in schiftenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Van stoffen, zin, en zwier, en aert, en maet, en klanck.Ga naar voetnoot15
Zy komt Mecenas GRAEFF dit Nederduitsch gezangk
In zijne schaduw dan voorzingen, magh haer d'eereGa naar voetnoot17
Gebeuren, datze uit zijn scherpluistrende oordeel leere
Hoe verr' haer wedergalm van Maroos voorzangk dwaelt,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En wat haer glans verschilt van 't licht, dat uit hem straelt.
Zy wenscht, om allerminst uw bezigheit te praemen,Ga naar voetnoot21
Gelegenheit, en plaets, en tijt op 't rijpst te raemen,Ga naar voetnoot22
Wanneer uw ampt den boogh der zorge een wijl ontspant,
Die nacht en dagh, ten dienst van stadt en vaderlant,
25[regelnummer]
Te streng gespannen stont. de stilte is aengenaemer,Ga naar voetnoot25
Na'et slaven op 't stadthuis. de burgermeesters kamer
Verschoont uw' ouderdom, besneeut zoo menigh jaer:Ga naar voetnoot27
Terwijl uw broeder waeckt, en zit beslommert, daerGa naar voetnoot28
De burgers voor de deure, om eerst gehoort te worden,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Aendringen dagh op dagh. de staetzorgh, naer 's lants orden,
In 't oude gravenhof, komt op een ander aen.Ga naar voetnoot30-31
Nu mooghtge, langs de Grift, uw hofstê, bosch, en laenGa naar voetnoot32
Zien groeien, graetigh vee, uit uwen stal gelaeten,Ga naar voetnoot33
Het gras afsnoeien, en de lammers hooren blaeten,
| |
[pagina 87]
| |
35[regelnummer]
Of onder 't lindeloof, in eenen stillen hoeck
En eenzaem, spreecken met een stom en landnut boeck,Ga naar voetnoot36
Staetregels, spreucken uit uw' Tacitus erkaeuwen;Ga naar voetnoot37
Terwijl de galm van 't Sticht belust is na te baeuwen
Den schellen nachtegael, die, voor uw lustprieel,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Zich uit den adem zingt, op 't orgel van zijn keel.
Zoo zagh men, om een lucht gerust in lommerkoelte
Op 't velt te scheppen, uit het heerlijck raetsgestoelteGa naar voetnoot42
Den burgermeester eer het gouden KapitoolGa naar voetnoot43
Een poos vergeeten, daer de lelie, en viool,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En roos, en tijm de by op zoete honighgeuren
Verleckerde, en verleide in levendige kleuren.Ga naar voetnoot46
Daer kon Mecenas, door geen stadtgerucht verstroitGa naar voetnoot47
Van zinnen, rusten: daer verdroot het Varus noitGa naar voetnoot48
Te luistren naer een wijs, die uit Parnassus aderenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Quam vloeien door 't geruisch van myrte en lauwerbladeren,Ga naar voetnoot50
Waermede Apollo 't haer beschaduwt en verciert,
Als hy ten reie gaet, en hem de zangbergh viert.Ga naar voetnoot52
Bekoort u hier de lust te plucken puick van bloemenGa naar voetnoot53
Uit Maro [zeker niet te reppen noch te noemen
55[regelnummer]
Dan met eerbiedigheit] gy zietze in Maroos hof
Zoo levendigh, zoo schoon opluicken, datze stof
Bestellen voor 't vernuft van opgespanne geesten,Ga naar voetnoot57
Om 's lants triomfen en gewenschte zegefeestenGa naar voetnoot58
Te kleeden met feestoen en kranssen, geschakeert
60[regelnummer]
Door kunst van bloemen, aen Augustus hof vereert.Ga naar voetnoot59-60
Zoo dit vernuft een wijs op 's herders fluit wil zetten,Ga naar voetnoot61
Of ackers bouwt, en plant, en vee weit, en zijn wetten
Het byhof voorschrijft, het verruckt ons door geluit,Ga naar voetnoot62-63Ga naar voetnoot63
En zin, en orde, van 't begin tot daer het sluit.
65[regelnummer]
Eneas oorloghsvaert, van Xantus gloênde stroomen,Ga naar voetnoot65
| |
[pagina 88]
| |
Op 's hemels wichlery en aendrift voorgenomen,Ga naar voetnoot66
En uitgevoert tot aen den Roomschen Tybervliet,Ga naar voetnoot67
Hoe groot een heerlijckheit ontvouwtze uwe ooren niet!
Wat naem, wat titel zal men 't hemelsch werckstuck geven,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Apolloos feestcieraet! het hangt, als een gewevenGa naar voetnoot70
Onschatbaer koortapijt, van boven tot beneên,
Van nutte wijsheit en historien aen een,
En tot een eenigh wit geschickt, in 't endt te treffen.Ga naar voetnoot73
Wat wit was dat? den staet van Rome in top te heffen,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Als 's weerelts hooftstadt: en de naklanck van de Faem
Bromt noch op heden met dien aengebeden naem,Ga naar voetnoot75-76
Op 't voorhooft van zoo diep gewortelde gebouwenGa naar voetnoot77
Gekloncken tot een prael: gelijckwe noch aenschouwen
Het overschot der stede, een afgestormt gewelt,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Als 't grof gebeente van den stoutsten reus, langs 't veltGa naar voetnoot80
Geslingert, en geplet, toen hy, te hoogh gewassen,Ga naar voetnoot81
't Geberghte opstapelde, om Jupijn t'ontharrenassen.Ga naar voetnoot81-82
Wanneer uw hooge geest in Maroos beemden weit,Ga naar voetnoot83
Bespiegelt hoe van outs de grootste mogentheitGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
Van Rome allengs zoo hoogh quam uit de laeghte opstijgen,
En haeren wasdom van Evanders tijt te krijgen,Ga naar voetnoot86
Uit zulck een arm begin: dan overweeghtge dat
In zulck een' korten tijt heer Gysbreghts visschersstadt,
Uit asch en puin hersticht, ter weerelt uit komt straelen:Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Hoe uwe maetschappy zoo wijt gaet adem haelen,Ga naar voetnoot90
En oosten herwaert sleept door 't schuimend pekelzout,Ga naar voetnoot91
Van daer men Batoos stadt in 't oosten ziet herboutGa naar voetnoot92
Door uwe Bataviers, voor wien zoo veele rijcken
En eilanden van zelfs de vlagh en zeilen strijcken.Ga naar voetnoot94
| |
[pagina 89]
| |
95[regelnummer]
Uit die gedachten wort uw overleg verrijckt,
Als gy uw grootvaêrs tijt by d'oude tijt gelijckt,Ga naar voetnoot95-96
Toen onder Burgerhart, uit konings bloet gesproten,Ga naar voetnoot97
Van Cezars heir getreên, in boschloof wiert beslotenGa naar voetnoot98
Den hals te vryen van 't Latynsch metaelen juck;Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Hoe Bruin, een duinman, met den Vries gesterckt, dit stuck,Ga naar voetnoot100
Dat onuitvoerbaer scheen, en nau gedacht wou worden,Ga naar voetnoot101
Hanthaefde tegens een gewapende slaghorden
Van keurebenden, noit op toght en schiltwacht moê,Ga naar voetnoot103
Den Rijnstroom langs, tot aen het huis te Britten toe.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Dan schickt uw wackre geest stadts Kapitool en boogenGa naar voetnoot105
Te kleeden met een ry zeeghaftige oorelogen,Ga naar voetnoot106
Geschildert naer de kunst, van vore tot het endt,
Daer Rome ons Bataviers voor bondtgenooten kent.Ga naar voetnoot107-108
Indien de tijt my gunt, naer 's Mantuaners wetten,Ga naar voetnoot109-vlg.
110[regelnummer]
Den krijghshelt Bato met opklinckende trompetten
In top te voeren, naer den eisch van 't vrye lant,
Door twalef boecken heen, tot daer de vredebant
Gesloten wort; men zal de boschnon hooren melden,Ga naar voetnoot113
Voorspellen op een ry de vaders en de helden
115[regelnummer]
Der volgende eeuwen, die alom met raet en daetGa naar voetnoot115
Zich queeten in gevaer, tot nootweer voor den staet,
De Graven, Boelensens, de Bickers, en de Hoofden,Ga naar voetnoot117
| |
[pagina 90]
| |
Zoo trou in 't leveren, gelijckze 't trou beloofden.Ga naar voetnoot118
Men zal ons wapenkroon, den keizerlijcken hoedt,
120[regelnummer]
Verworven door het gout des ridderstams, uw bloet,Ga naar voetnoot120
Zien, met een' rijcker glans van gloeiende robijnen
En gout, den Ystroom en den Aemstel overschijnen,
Op d'aenwinst van de stadt, die, levender gezielt,Ga naar voetnoot123
Van burgery, gelijck een korf vol byen, krielt.
125[regelnummer]
Men zaegh u Aemstels stadt uitleggen, en omtreckenGa naar voetnoot125
Met steene muuren, haer een kleene weerelt deckenGa naar voetnoot126
Met witte vleugelen van zeildoeck, uit der zee
Gewaeit van alle vier de winden op ons ree.
Men zaegh op uwe stem zoo veel verstroide steenen,
130[regelnummer]
Van ongelijcken vorm, zich sluiten en vereenen;Ga naar voetnoot130
Het raethuis, magazijn, scheepstimmerwerf, en vlootGa naar voetnoot131
Herboren, gestoffeert met voorraet tegens noot.
Men zou zeehelden zien, op vergelege vaerten,
Aen graetboogh noch kompas gebonden, noch aen kaerten,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Hier 't zuiden aendoen; daer vorst Maurits in BrezijlGa naar voetnoot135
De leeusvaen planten, en een' burgerlijcken stijlGa naar voetnoot136
Invoeren op de kust, daer andre starren schijnen,Ga naar voetnoot137
De menscheneeter dwaelt in wouden en woestijnen.
Men zou Virgilius zien opgaen in zijn' tolck,
140[regelnummer]
Gelijck de goude zon, schakeerende eene wolck,
Den schoonen regenboogh doorschildert in het leven:Ga naar voetnoot139-41
| |
[pagina 91]
| |
Hoewel ick schroom naer d'eer des Mantuaens te streven
Met wasse pennen, en om laegh, beneên zijn' faem
Blijf drijven, om geen zee te noemen naer mijn' naem.Ga naar voetnoot142-44
145[regelnummer]
Nu zinge ick midlerwijl gezang van korter adem:
Het zy mijn zangheldin uw Kapitool omvadem',Ga naar voetnoot146
Of koninginnen, en veltheeren innehael',Ga naar voetnoot147
Of ons tooneel stoffeere, of, als de nachtegael,
Van tack in tack springe, en langs uwe graft, vol ooren,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Een byschrift, grafschrift, of een liergezang laet' hooren,
Of een bekranste bruit, van 't leckre bruitsbancket,Ga naar voetnoot151
Op Hymens tortslicht, groete, en vrolijck danss' te bedt.Ga naar voetnoot152
De zangbeminners zijn belust op keur van wijzen,
En watertanden naer verandering van spijzen.
155[regelnummer]
Indien mijn Zanggodin uw dagen recken kon,
Ten dienste van de stadt, en staet, uw levens zon
Zou langkzaem daelen, en beneên de kimmen zincken;
De lofbazuin op zulck een' wensch noch luider klincken;Ga naar voetnoot158
Uw grafkoor spade uw lijck bedecken met den zerck.Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Gy zoudt, als Kurius, noch lang uw ackerwerckGa naar voetnoot160
Aendrijven, en uw oude een hooger tijt bereickenGa naar voetnoot161
Dan uw waeranden, en geplante lustboscheicken.
De GRAEFF gaf Nestor, noit vermaeck noch levens moe,Ga naar voetnoot163
En zijn dry eeuwen tijts in wackerheit niet toe.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Gy zoudt den wasdom van uw kinderen en neven,Ga naar voetnoot165
En zoo veel zegens en geluck met lust beleven.
Zoo houde u Polsbroeck lang, ter eere van uw' stam.
Zoo bloeie uw dubble telgh, ten prijs van Amsterdam.Ga naar voetnoot168
| |
[pagina 92]
| |
De zeventigjarige Vondel (1657) naar de tekening en gravure van Cornelis Visscher
De vier Latijnse versregels betekenen: ‘Wat de bazuin van Virgilius, de lier van Flaccus [Horatius] en de hoge brozen van Annaeus [Seneca] met de hekelgeest van Juvenalis waren voor de Romeinen, - dat bezaten de Nederlanders, sedert Vondel zijn gewijde lippen opende, hij die in vernuft niemands mindere, in kunst aller meerdere was’. |
|