De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
(1932)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 69]
| |
Titelblad van ‘J. v. Vondels Ondergang van Troje’, met het proza en de poëzie, die deze vertaling van het tweede boek der ‘Aeneïs’ begeleidden. 1655. De tekst zelf van de ‘Ondergang’ is afgedrukt naast de prozavertaling van ‘Aeneïs’ II.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 70]
| |
J.v. Vondels Ondergang Van Troje. Virgilius tweede boeck van Eneas, in Nederduitsch gedicht.
VRBS ANTIQVA RVIT.
t'Amsterdam, By Thomas Fontein. Voor de Weduwe Abraham de Wees, op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament, 1655. | |
[pagina 71]
| |
Den edelen Heere Peter Hooft de Graef, Jongkheere van Zuidpolsbroeck.aant.Ga naar voetnoot*1 De naemhaftige heer van Montaigne, Ridder van Sint Michiel, zeght,Ga naar voetnootr. 1 2 dat dichten lichter valt dan van gedichten te oordeelen, en men de PoëzyGa naar voetnoot2 3 afmeet met eene zekere korte maete van onderwijs en kunste, maer deGa naar voetnoot3 4 goede beste en goddelijcke Poëzy hooger draeft dan de regels, en de reden:Ga naar voetnoot4 5 dat elk een, die haere schoonheit bespiegelt, de Poëzy niet meer ziet danGa naar voetnoot5 6 het weêrlicht en flickeren des blixems, aengezien zy ons oordeel niet te 7 wercke stelt, maer dat verruckt, en wechruckt. Indien dit wijze en door-Ga naar voetnoot7 8 zichtige Kunstorakel de zaeck op het hooft treft, en deze zet-rede in eenigeGa naar voetnoot8 9 Poëzye stant grijpt, dat blijckt allerklaerst in Virgilius wercken, waarvanGa naar voetnoot9 10 wy wenschten waerdigh genoegh in de lofrede, voor het rijmelooze ver-Ga naar voetnoot10 11 duitschen des zelven noit volprezen dichters, gesproken te hebben: want 12 gelijck de doorluchtighste Aristarchen of gedichtwaerdeins doorgaensGa naar voetnoot12 13 bezigh zijn, om d'uitneementheit van zijnen Eneas te bespiegelen, zoo 14 worstelenze oock onderlinge in dit worstelperck, [als of hun oordeel ver- 15 ruckt en wechgeruckt wort,] om uit het twaleftal van Eneas boecken 16 [schoonze alle den titel van goddelijck voeren,] het beste, en gelijck denGa naar voetnoot16 17 schoonsten diamant uit d'andere diamanten, te kiezen. D'een verkiest het 18 tweede, den jammerlijcken ondergang van Troje; d'ander het vierde, 19 Koningin Didoos razende minne; een ander het zeste, Eneas naere helle-Ga naar voetnoot19 20 vaert; een ander het twalefste boeck, Eneas gezegent lijfgevecht, en TurnusGa naar voetnoot20 21 rampzalige doot. Aldus brengt elck zijne bewijsrede ter baene. Wat myGa naar voetnoot21 22 belangt, die mijn inzicht gaerne Apolloos uitspraecke onderworpe, dit 23 tweede boeck heeft in mijne gedachten altijt uitgescheenen, boven d'andereGa naar voetnoot23 24 my menighmael verruckt, en noit mijnen lust genoegh konnen verzadigen.Ga naar voetnoot24 25 Het scheen my oock geen wonder, dat de bloetdorstige Nero hieruit, | |
[pagina 72]
| |
26 volgens zijnen bedorven aert, lust schepte den ondergang van Troje, alsGa naar voetnoot26 27 een snooder Sinon, binnen Rome, naer te schilderen; niet met MaroosGa naar voetnoot27 28 fenixstuck alleen, in zijn huis, op het treurtooneel, te kopieeren, en dat,Ga naar voetnoot28 29 met verwen van toestel tooneelgewaeden stemmen en gebaer, naboot-Ga naar voetnoot29 30 sende, zich met de schaduwe en den schijn van sulck eene deerlijcke ver-Ga naar voetnoot30 31 woestinge te genoegen; maer met deze jammernissen, naer de GrieckscheGa naar voetnoot31 32 kunstenaeryen en treken, volkomen in der daet en het leven uitwerckende, 33 op den grooten doeck van zijne groote Stadt te brengen; zijne eeuwe hetGa naar voetnoot33 34 ondergaende Troje in het brandende Rome, den bloedigen Xanthus in denGa naar voetnoot34 35 gloejenden Tyber te laeten zien; een schendigh en verwaten lasterstuck,Ga naar voetnoot35 36 daer d'eerste en onnoozelste Roomsche Kruisheiligen, gelijck een vervloecktGa naar voetnoot36 37 overschot en uitschot, zoo deerlijck om te lijden hadden; het welck hierGa naar voetnoot37 38 alleen dient tot eene blijck hoe Virgilius afbeeldinge van der TrojaenenGa naar voetnoot38 39 uiterste nederlaege, van outs, in d'oogen der Romainen en des Keizers, op 40 de kunst der Poëzye verslingert, gebloncken heeft: want hoewel Maroos 41 gemeen voorstel, in het voorhooft van zijnen Eneas gedruckt,Ga naar voetnoot41 42 Arma virumque cano,Ga naar voetnoot42 43 doorgaens in zijn heerlijck werck bevestight wort, nochtans laet zich dieGa naar voetnoot43 44 hemelsche trompet hier allerhelderst en zoodanigh hooren, datze, gelijckGa naar voetnoot44 45 een horen van overvloet opgepropt, ons eenen vollen zegen van natuur- 46 lijcke welspreeckentheit kunsten wetenschappen zeden weereltsche en 47 godtvruchtige voorbeelden en leeringen toegiet, ten oirbaer van opmerc-Ga naar voetnoot47 48 kende vernuften, in het algemeen, en in het byzonder voor welgeboornen, 49 opgetogen en geschickt ten dienst van het Vaderlant, dat zich aen hunnenGa naar voetnoot49 50 stam en voorvaders niet luttel verbonden houdt. Den allergeluckighstenGa naar voetnoot50 51 Keizer Augustus jammerde het met reden Troje anderwerf in Virgilius 52 werck te verbranden, uit edelmoedigen lust en liefde tot dezen schoonenGa naar voetnoot52 | |
[pagina 73]
| |
53 en kostelijcken brant, het allerschoonste en kostelijckste, dat oit, met oogenGa naar voetnoot53 54 van menschelijck begrijp, en ooren des verstants, gezien en gehoort wiert.Ga naar voetnoot54 55 Op hoop dan of de nederduitsche vertaelinge van het wijt befaemde Tro- 56 jaensche treurspel, vol hartroerende treurspeelen, uwe Ed. eenighzins, ten 57 minste Virgilius ter liefde, moght behaegen; zoo offere ick uwe opluickendeGa naar voetnoot57 58 jeught dit boeck, als een proefstuck van d'andere boecken. Aldus kopieertGa naar voetnoot58 59 men aeloude marmere en metaele stambeelden, gedenckpenningen, schilde-Ga naar voetnoot59 60 ryen, en tekeningen van uitsteeckende meesteren, om hunnen dapperenGa naar voetnoot60 61 voortredt in de kunste, zoo veel het mogelijck zy, al hygende in te volgen,Ga naar voetnoot61 62 en te leeren hoe veel weghs den nakomelingen, die steil naer den top der 63 volkomenheit opklimmen, noch af te leggen staet. Hoe verre mijn dicht-Ga naar voetnoot63-65 64 lust en yver nu in deze renbaene achterblyft, of van de rechte streecke 65 der Latynsche Hofzwaene afdwaelt, kan my niet ondienstigh aengewezen 66 worden, terwyl ick wensche te blyven, Edele en gestrenge Heer, Uwe Ed. dienstwillige J.v. Vondel. | |
[pagina 74]
| |
Aen den zelven Heer.aant.Ga naar voetnoot*Geluckigh is de hulck, daer midden in de barenGa naar voetnootvs. 1
Een stuurman zit te roer, die, zeewijs en ervaeren,Ga naar voetnoot2
De blinde klippen kent, de gronden meet, en peilt,Ga naar voetnoot3
Op Zeekompas en kaert, en starreschieten zeilt,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En, door de barning heen, het uiterst weet te schuwen.Ga naar voetnoot5
Geluckigh is de kudde, [als velt en heide gruwen,
Voor 't huilen van den wolf, die, razende afgevast,Ga naar voetnoot7
Het afgedwaelde schaep bezijden 's weeghs verrast;]
Terwijlze by der hant het voeder pluckt, niet verderGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dan daer de trouwe staf en 't oogh van haeren herder
Kan reicken in den noot, ten troost en toeverlaet.Ga naar voetnoot11
Niet min geluckigh is de burgerlijcke staet,Ga naar voetnoot12
Daer ieder veiligh rust in schaduwe van Heeren,Ga naar voetnoot13
Die ter behoudeniss' des volcks alleen regeeren:Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Want wat de stuurman is op 't schip, in zeegevaer,
De herder op de heide, en by de Schaepskoy, daer
De wolf om spoockt en huilt, dat strecken d'Overheden,Ga naar voetnoot17
In 't wettige gebiet van landen volck en steden,Ga naar voetnoot18
Haer waeckende oogh, tot heil des onderzaets, betrouwt.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Op dezen gront is 't dat de hemel staeten bouwt.Ga naar voetnoot20
Op dezen voet zijn hun de titels aengebodenGa naar voetnoot21
Van vadren, herderen, wetgevren, vooghden, Goden,
Die, op den vorm van 't ampt der Overheit gepast,Ga naar voetnoot23
Ons melden 't heilzaem wit van zulck een' zwaeren last,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Noch grooter dan deze eer, waer toe zy zijn gekoren.Ga naar voetnoot25
Aldus zeght Plato wort geen mensch voor zich geboren
Alleen, maer oock ten dienst van vrient en vaderlant.Ga naar voetnoot26-27
| |
[pagina 75]
| |
Hier staet de weerelt by, en zonder dezen bantGa naar voetnoot28
Moet alles wetteloos verstrojen, en verwilderen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Noch woester dan Natuur een wildernis kan schilderen,Ga naar voetnoot30
Vol breideloos gedierte, en onraet, nacht en dagh.Ga naar voetnoot31
Zy leefden dan tot nut der menschen, die 't gezagh,Ga naar voetnoot32
Ter liefde van den mensch, oit holpen onderstutten,Ga naar voetnoot33
En 't onderdruckte volck beschermen, en beschutten,
35[regelnummer]
In zijn gerechtigheit. dit kon men uit kronijckGa naar voetnoot35
En boeck bevestigen, en stercken met de blijck
Van menigh voorbeelt, klaer uit Griecken en LatijnenGa naar voetnoot36-37
Te scheppen, waer de zon de weerelt komt beschijnen;Ga naar voetnoot38
Doch hier is 't noodeloos, naerdien ons Nederlant
40[regelnummer]
Gereede spiegels heeft van mannen by der hant;Ga naar voetnoot40
Waerom, o eedle telgh, geen meester u iet nadersGa naar voetnoot41
Kan toonen als uw' stam, en loffelijcke vaders,Ga naar voetnoot42
In oorloge en in vre, door al het lant befaemt,Ga naar voetnoot43
Waer hun voorzichtigheit onwetenheit beschaemt.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Zy zelfs bezegelden, in zijne kracht en klaerheit,Ga naar voetnoot45
Het staetorakel van de goddelijcke waerheit,Ga naar voetnoot46
Dat geen Gemeene Best geluck noch heil ontbeert,Ga naar voetnoot47
Daer lust tot wijsheit bloeit, en stadt en lant regeert.Ga naar voetnoot48
Zoo dickwijl dan uw lust staetkundigheit zal zoeckenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Te scheppen, uit het licht van letteren en boecken,
Kan 't voorschrift van uw oudt voorvaderlijck geslachtGa naar voetnoot51
Dees staetles met der daet u stercken, waer hun wachtGa naar voetnoot52
De wetten en het Recht bekrachtight, en verdaedight,Ga naar voetnoot53
En uwen leerlust voedt, en aenqueeckt, en verzadight:
| |
[pagina 76]
| |
55[regelnummer]
Want schoon een staetscholier de spreuck en regels merckt;Ga naar voetnoot55
Dit wort met voorbeelt en uitwercking best gesterckt.Ga naar voetnoot56
Men leert uit kaerte en boeck de gronden, zeen en streecken,Ga naar voetnoot57
En kusten: maer een storm kan 't moede roer versteecken
Van zijn behoude reis, indien de vierbaeck nietGa naar voetnoot58-59Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Het duister oogh verlicht, en voor den zeeman ziet,
En toont wat streeck hem staet te houden, wat te mijden,
Wat loef- wat lywaert leght, wat achter, wat bezijden,
Wat oprijst voor den boegh; zoo loopt hy op dat licht
Met vreught de haven in, het endt van zijnen plicht:Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Doch hierom kan men u het opslaen van de bladenGa naar voetnoot65
En levens der uitheemsche en vreemden niet ontraeden.Ga naar voetnoot65-66
Het erf der staetkunde is en wort elck een gegunt,Ga naar voetnoot67
Ge-eigent en betaelt met oude en nieuwe munt.Ga naar voetnoot68Ga naar voetnoot67-68
De school der wijsheit staet gebouwt voor brave borsten.Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Zy slacht ten goede 't paert van Troje, dat ons Vorsten
En mannen levert, die wat mannelijcks bestaen,
Op Pallas toeverlaet: dees wijst de wijsheit aen,Ga naar voetnoot70-72Ga naar voetnoot72
Die met den slangeschilt gewapent, altijt stouterGa naar voetnoot73
Op reden, haere zaeck en Recht beschut op 't outer.Ga naar voetnoot73-74
75[regelnummer]
De zaeck bespiegelen moet voor d'uitwercking treên.Ga naar voetnoot75
| |
[pagina 77]
| |
De meesters staen gereet. de leering slacht den steen,
Die stael en yzer wet. zoo scherpt de les de snedeGa naar voetnoot76-77Ga naar voetnoot77
Van 't edele vernuft. de nutte en wijze redeGa naar voetnoot78
Wort van 't begeerige oor gevat, gelijck de plantGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
Den morgendau verzwelght, op dor en dorstigh lant.
Hier derft uw jeught geen licht om goet en quaet te schiften;Ga naar voetnoot81
Zy erft den boeckschat zelf uit 's vaders kasse en schriften,Ga naar voetnoot82
Wiens daeghlijcks onderwijs en voorgang levend leertGa naar voetnoot83
Waermede een erfgenaem van deught zijn brein stoffeert,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
En toerust tot het ampt, dat, voor de braven open,Ga naar voetnoot85
Geen traegen waerdigh acht op zulck een' prijs te hoopen.Ga naar voetnoot86
De braefsten zelfs, de grootste, in top van maght en StaetGa naar voetnoot87
En eere, hebben noit het onderwijs versmaet,
Dat hun te scheppen stont uit spreeckenden, en stommen,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
De levendige stemme en boecken, heilighdommenGa naar voetnoot90
By Keizers, Koningen, en Oversten, gezintGa naar voetnoot91
Zich van der Wijzen raet, in weereltlijck bewint,
Te dienen, naer beloop en eisch van tijt en zaecken,Ga naar voetnoot93
Om veiligh tot hun wit en ooghmerck te geraecken.
95[regelnummer]
De Keizer Nero, toen zijn oordeel noch gezontGa naar voetnoot95
En gaef was, neighde 't oor gansch leerzaem naer den montGa naar voetnoot96
Van zijnen Seneca. Trajaen, de goedertieren,Ga naar voetnoot97
Omhelst Plutarchus les, om zeden en manierenGa naar voetnoot98
En onderwijs van Staet te leeren, als hy sprack.
100[regelnummer]
Dees Scipio, die trots Kartagoos muuren brack,Ga naar voetnoot100
Gewende zich doorgaens, met onverzadighde ooren,
| |
[pagina 78]
| |
Den afgerechten helt Polybius te hooren.Ga naar voetnoot101-102Ga naar voetnoot102
De wijze Cicero bedanckte Possidoon,Ga naar voetnoot103
Die hem den gouden styl en Burgemeesters toon,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Ten dienst van Rome, leerde aendachtigh overweegen,Ga naar voetnoot105
Waerdoor hy sedert quam zoo hoogh in top gestegen.
De zelve Tullius trompet des dichters eer,Ga naar voetnoot107
Door Alexanders mont, lauriert en kranst Homeer
Op helt Achilles zerck, die 't lijck zoude overstulpen
110[regelnummer]
Met een de faem, ten waer Homeer haer had gehulpen,Ga naar voetnoot109-110
En door zijn heldendicht gehanthaeft, waer die klanck
Gehoort wort oost en west, ontelbre jaeren langk.
Filippus groote zoon, die 't Persisch Rijck ontzeide,Ga naar voetnoot113
Zijn hooft op d'Ilias ter ruste nederleide,
115[regelnummer]
En sloot in 't koffer van Darius zulck een' schatGa naar voetnoot114-115
Van letteren, verschoonde in d'overwonne stadtGa naar voetnoot115-16
Het huis van Pindarus, op wiens doorluchte pennenGa naar voetnoot117
De Vorsten worstelen, de heete wielen rennen,Ga naar voetnoot117-18
Daer geen oneerlijck stof om 's renners ooren stuift.Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Ten leste komt August ten Kapitoole, schuift
De nevels van het oogh, en toont het licht der lichten,
En zet zich, als een Godt, in top, op Maroos dichten.Ga naar voetnoot120-22
| |
[pagina 79]
| |
Virgilius verstreckte een kopre zuil aen 't Rijck,Ga naar voetnoot123
Een Raetsheer van August, en wacht op zijns gelijck,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Na zoo veele eeuwen tijts, terwijl men voor zijn straelen
Alle anderen dus lang hun hooft zagh onderhaelen.Ga naar voetnoot125-26
Wy waeghden evenwel [de wil verschoon de daet,]Ga naar voetnoot127
Een Nederduitsche wijs, op zijn Latijnsche maet,Ga naar voetnoot127-28
En hemelsche klaeroen, naer onze maght, te zetten,
130[regelnummer]
Daer Troje op wapenklanck, gekerm, en krijghstrompetten,
In roock en smoock, in gloet en bloet en assche smoort,
Zoo jammerlijck als oit met ooren wiert gehoort,
Met oogen wiert gezien. onze uitspraeck is niet maghtighGa naar voetnoot133
Dien brant te schilderen. dat vier is veel te krachtigh,
135[regelnummer]
De verf te zwack en doof; dit kan ons tafereelGa naar voetnoot135
Ontschuldigen, by al de kenners van 't penseel:Ga naar voetnoot136
En ghy, o jonge Graef, zult gaerne ons laege toonen,Ga naar voetnoot137
Waer maet en klanck bezwijckt, beleeft en heusch verschoonen,Ga naar voetnoot138
Naer uw Heer vaders aert, gelijck een erfgenaemGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Van Polsbroeck, en zijn' Staet, en deught, en letterfaem.Ga naar voetnoot140
Uw jeught, die, onder 't eedle en Ridderlijck geleide
Van Ridder Maerseveen, zoo wijt, door bosch en heide,
Hem volghde in Brandenburgh, op 't Keurdoorluchtigh hof,Ga naar voetnoot141-43
Belooft, op 's vaders spoor, den dichter eenmael stof
145[regelnummer]
Te levren, daer 't gebeent der vadren, in hun stoelen
Van ruste, met vermaeck den nadruck van zal voelen.Ga naar voetnoot145-46Ga naar voetnoot144-46
Ontfang op dezen wensch den weêrgalm van Virgijl,Ga naar voetnoot147
Wiens naem 't gebreck vergoet van mijnen ruwen stijl.Ga naar voetnoot148
| |
[pagina 80]
| |
Nereus voorspellinge Op den ondergang van Troje.
| |
[pagina 81]
| |
Pallas wapent den vrybuiter.Ga naar voetnoot18
Wagen helm en beuckelaerGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Rustze toe, en raest. voorwaerGa naar voetnoot20
Ghy zult u vergeefs verlaeten
Op den bystant der Godinne,Ga naar voetnoot22
En uw locken kemmen fier,Ga naar voetnoot23
Speelende op uw bloode lierGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Wijzen, die uw lief en minne
D'ooren kitlen, en om nietGa naar voetnoot26
In uw kamer vliên 't geschietGa naar voetnoot27
Van den Griekschen boog en schichten;Ga naar voetnoot28
Voor Kretenzer punt en pezen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En 't gedruisch van Ajax vaen,Ga naar voetnoot30
Die u kort volght achter aen:Ga naar voetnoot31
Maer ten leste, als een verwezen,Ga naar voetnoot32
Zultghe uw overspeligh haer
Zien begruist van stof, te naer.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Zietghe Ulysses niet van achter,Ga naar voetnoot35
Die uw huizen komt vernielen?Ga naar voetnoot36
Ziet ghy ouden Nestor niet,Ga naar voetnoot37
Die van Pylus derwaert schiet?Ga naar voetnoot38
Teucer zit u op de hielen,
40[regelnummer]
Van zijn eilant Salamin.Ga naar voetnoot40
Sthenelus zet dapper in,Ga naar voetnoot41
Afgerecht op oorelogen;Ga naar voetnoot42
Afgerecht op paerdemennen,
En den wagen in den slagh.
| |
[pagina 82]
| |
45[regelnummer]
Wat vorst Merion vermagh
Zult ghy levend leeren kennen.Ga naar voetnoot46
Forsse Diomedes zwaert,Ga naar voetnoot47
Trotser dan zijn vaders aert,Ga naar voetnoot48
Raest, en streeft om u te vinden.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Ghy een suffert, en vol schroomen,Ga naar voetnoot50
Zult, al hygende van smart,
Voor hem vlughten, als een hart,Ga naar voetnoot52
Dat den wolf in 't dal ziet komen,
En zijn grazen ras vergeet.
55[regelnummer]
Anders luidt de heilige eedt,
Uwe schoone bruit gezworen.Ga naar voetnoot55-56
De verbolge vloot en kielen
Van Achilles recken langGa naar voetnoot58
Trojes tijt en ondergang,
60[regelnummer]
En der jofferen tijt en zielen.Ga naar voetnoot60
Na tien jaeren wederstant
Zal de Griecksche torts den brantGa naar voetnoot62
In de Troische daecken steecken.Ga naar voetnoot63
|
|