De werken van Vondel. Deel 6. Vondels Vergilius-vertalingen
(1932)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 17]
| |
Publius Vergilius Maro (70-19 v. Chr.)
| |
[pagina 19]
| |
Een woord voorafIn dit Zesde en het begin van het Zevende Deel wordt naast Vondels proza-vertaling van Vergilius' werken, die in 1646 in het licht kwam, de vertaling ‘in Nederduitsch dicht’ afgedrukt, welke in 1660 is uitgegeven; dit Deel eindigt met het IXde Boek van de Aeneïs; het slot van de Aeneïs-vertalingen, boek X-XII, volgt in het Zevende Deel. Het komt mij gewenst voor in het kort de redenen uit een te zetten, waarom hier van de chronologiese volgorde is afgeweken. Enkele inlichtingen over de samenstelling van dit Deel en de wijze, waarop ik mijn taak als ‘toelichter’ heb opgevat, voeg ik daaraan toe. Vondels proza-vertaling van Vergilius' werken is opgedragen aan Huygens. Enkele woorden uit die opdracht, die in dit deel op blz. 42 vlg. is afgedrukt, haal ik aan: ‘(de vertolcker moght) liever Augustus Hofzwaen in rijm en op maet leeren opzingen: maer hoe veel meer had'er de Mantuaen van zijn vederen moeten laten, indien men zijnen geest door benaeutheit van voeten en rijm bestont te prangen en te knijpen, en uit verlegenheit te rucken, te plucken, en ter noot doorgaens met geleende pluimen van rijm-en-noodige stopwoorden te decken. Het vertaelde te rijmen, zonder afdoen of toedoen, is qualijck mogelijck, ja onmogelijck, en dwaelt meest al min of meer af van het vertaelde.’ Toen Vondel zijn aarzeling had overwonnen, heeft hij de methode gevolgd, die hem, blijkens de door mij gecursiveerde woorden, reeds in of vòòr 1646 voor de geest stond:Ga naar voetnoot1) hij heeft zijn eigen proza-vertaling berijmd. Een oppervlakkige vergelijking toont, in hoe sterke mate de vertaling in verzen afhankelik is van de proza-Vergilius. Bewijzen behoef ik niet te geven: ze liggen voor het grijpen: èn uit de woordkeus, èn uit de zinsbouw blijkt telkens weer de nauwe relatie. Ook acht ik het onnodig hier met voor- | |
[pagina 20]
| |
beelden aan te tonen, dat Vondel inderdaad herhaaldelik vervallen is in de fouten die hij vreesde, en van te voren reeds als onvermijdelik beschouwde. Wel moet ik de verhouding tussen de twee teksten nog iets nader definiëren. De directe bron van de vertolking in verzen is de proza-vertaling, maar daarnaast heeft Vondel herhaaldelik zijn Latijnse Vergilius en de daarbij behorende commentaar of commentaren geraadpleegd; dat blijkt op tal van plaatsen; in de aantekeningen onder de teksten heb ik daarop vele malen de aandacht gevestigd.Ga naar voetnoot1) Enkele onjuistheden uit de eerste druk die in alle volgende proza-drukken, ook nog in die van 1675, onverbeterd zijn blijven staan, zijn in de vertaling in verzen vervangen door de juiste vertaling.Ga naar voetnoot2) Nu en dan heeft Vondel bij de dichterlike bewerking zijn prozatekst verkeerd opgevat; als gevolg daarvan vertoont de vertaling in verzen verschillende misvattingen, die de dichter ongetwijfeld bij hernieuwde raadpleging van zijn Latijns origineel zou hebben vermeden. Een geringe afwijking of minder duidelike weergave in de prozatekst is soms oorzaak van een ontwijfelbare fout in de poëtiese bewerking. Ook hierop is in de aantekeningen herhaaldelik gewezen.Ga naar voetnoot3) Uit de hier in enkele woorden geschetste verhouding tussen de twee teksten volgt, datze niet gescheiden mogen worden. Leest men ze naast elkaar, dan kan men Vondel van nabij in zijn werkwijze volgen, zijn meesterschap dikwijls bewonderen en ook - hem ‘uit verlegenheit’ zien ‘rucken en plucken’, en ‘geleende pluimen van rijm- en -noodige stopwoorden’ als ‘dekking’ zien gebruiken. De vertaling in verzen ontvangt haar licht, haar toelichting voor een groot deel uit de proza-vertaling; men moet de ene niet | |
[pagina 21]
| |
lezen zonder de andere, zeker niet de vertaling in verzen zonder de prozatekst.Ga naar voetnoot1) Door de samenvoeging werd mijn taak als commentator aanzienlik verlicht: de hoofd-commentaar vindt men onder de prozatekst; een groot aantal van de daar gegeven verklaringen en opmerkingen gelden evenzeer voor de vertaling in verzen. Natuurlik heb ik bij het toelichten dier laatste vertaling niet steeds naar de aantekeningen bij de prozatekst kunnen verwijzen. Als de prozavertaling Vergilius' bedoeling niet juist weergeeft, vindt men op de corresponderende plaats in de poëtiese bewerking als regel dezelfde misvatting. Onder de prozatekst worden die afwijkingen en fouten vermeld en besproken; het ging niet aan - en het leek mij ook onnodig - dit alles onder de vertaling in verzen nog eens te herhalen. Daar vindt de lezer in hoofdzaak aanvullende ophelderingen, woord- en zinsverklaringen, die mij voor het recht begrip der bij het omsmeden gewijzigde woordkeus en zinsorde, noodzakelik of gewenst schenen. Ook breidt Vondel meermalen uit en gebruikt daarbij nieuwe beelden en wendingen, die commentaar vereisen. Bij de taal- en zaakkundige toelichting heb ik mij in hoofdzaak laten leiden door de beginselen, die Dr. Moller en Prof. Dr. De Vooys in Deel I en Deel III hebben ontwikkeld: mijn voornaamste doel is dus geweest Vondels teksten voor de lezer - voor een zo groot mogelike kring van lezers - verstaanbaar te maken. Wie daarnaast nog stilistiese of andersoortige studiën verwacht, overschat de werkkracht van de commentator, de capaciteit van voetnoten en het geduld der abonné's, die een begrijpelik verlangen koesteren hun Vondel binnen afzienbare tijd compleet te zien. Het wenselike moet bij het allereerst-nodige achterstaan. En de tekst heeft nu al een bijna te zware last van aantekeningen te dragen. Steeds prikkelden Vondels werken tot studie in allerlei richting; | |
[pagina 22]
| |
ze zullen daartoe blijven aansporen. Wij wensen niets liever dan dat de door ons uitgegeven en toegelichte teksten daarvoor in de toekomst een bruikbare grondslag mogen vormen. Met betrekking tot de Vergilius-vertalingen in het bijzonder rijst de vraag: hoe verhoudt Vondel zich tot zijn bron, hoe vertaalt hij? Het spreekt van zelf dat ik deze vraag niet voorbij wenste te gaan, dat ik de lezer zo veel mogelik gegevens heb willen verschaffen om zich daarover een oordeel te kunnen vormen. Zo veel mogelik gegevens; ook weer binnen de grenzen van de mij toegemeten ruimte en tijd. Het ideale zou natuurlik zijn geweest naast Vondels beide vertalingen ook nog af te drukken die Latijnse tekst of teksten van Vergilius, die Vondel bij zijn overzetting heeft gebruikt. Vondel heeft zo getrouw mogelik willen vertalen: dat blijkt reeds aanstonds uit zijn opdracht aan Huygens. Ten gevolge van ‘de ongelijckheid der beide talen’ moet er veel ‘gesplit worden en verloren gaen, oock zelf aen bloemen en geuren van welsprekentheit’; verzucht hij, maar door vertalingen naar de letter, door het overnemen van Vergilius' beeldspraak en zins-constructieGa naar voetnoot1) streeft hij er naar toch zo dicht mogelik bij zijn voorbeeld te blijven; vrije vertalingen, bekortingen of uitbreidingen en moderniseringen zijn betrekkelik zeldzaam. Het is opmerkelik dat hij, bij de herziening en latere uitgaven van zijn prozatekst, iets vrijer tegenover zijn Latijnse voorbeeld is gaan staan. Verschillende woordelike vertalingen, die zijn tijdgenoten stellig ongewoon, soms gekunsteld moesten schijnen, heeft hij in de herdrukken vervangen door meer Hollandse constructies, wendingen en woorden.Ga naar voetnoot2) Vondel volgt Vergilius op de voet en de lezer kan, als hij | |
[pagina 23]
| |
Vergilius' werken naast de prozavertaling legt, Vondel in zijn vertaalwijze en vertaalkunst op de voet volgen. Hij zal dan al spoedig bemerken dat Kalff's uitspraak: ‘In de vertaling van Vergilius' werken komen betrekkelijk weinig plaatsen voor die verkeerd vertaald zijn,’Ga naar voetnoot1) onjuist is. Vondel heeft Vergilius dikwijls verkeerd of maar ten halve begrepen. Dit behoeft natuurlik aan de waarde van zijn vertaling als geheel niet zo heel veel af te doen. Men kan Vondels proza blijven bewonderen, ook al geeft hij dikwijls Vergilius' bedoeling niet of onnauwkeurig weer. Maar dat blijve hier verder onbesproken. Ik heb het mijn taak geacht aan te wijzen, waar aan zijn vertaling als vertaling iets hapert. Natuurlik is niet altijd met zekerheid uit te maken, of Vondel bewust afwijkt, een vrije vertaling levert, dan wel Vergilius verkeerd heeft begrepen, maar toch staat men niet dikwijls voor deze moeilikheid. Vondels nauwgezette vertaaltrant maakt het gemakkelik hem te ‘controleren en te corrigeren’. Ik kies hier opzettelik deze min of meer naar het schoolmeesterlike blauwe potlood riekende termen om er de wens aan te kunnen hechten, dat het mij moge gelukt zijn mij verre te houden van een dergelike behandeling en betutteling van Vondels proza; het is mijn streven geweest daarvan verre te blijven. Waar het verband dreigde verloren te gaan, waar Vergilius' bedoeling niet of onvoldoende tot uiting kwam, waar de tekst onbegrijpelik werd - ook dat komt soms voor - daar was in de eerste plaats ‘correctie’ nodig; maar ook hier nog moest ik mij grenzen stellen. Lang niet elke fijne nuancering van Vergilius komt bij Vondel tot haar recht. Hier naar volledige of ook maar gedeeltelike opsomming van tekortkomingen te streven ware dwaasheid: ik heb getracht de Latijnse bron zoveel mogelik recht te laten wedervaren, maar heb Vondel Vondel willen laten blijven. Hij die wenst te weten, hoe het stond met Vondels kennis van het Latijn, zal hier talrijke gegevens kunnen vinden; gegevens echter, die met voorzichtigheid gebruikt en nader getoetst mogen en moeten worden. Men mag Vondel niet de maat aanleggen | |
[pagina 24]
| |
van onze moderne kennis omtrent Vergilius en zijn werk. Hoe stond het met de Vergilius-interpretatie in Vondels tijd; welke fouten, welke minder gelukkige vertalingen maakte hij op gezag van de toen gangbare commentaren, van meer of minder geleerde vrienden, ‘Maecenaten’ zoals hij ze noemt, op gezag van woordenboeken (men zie bijv. de constante weergave van damma door das; o.a. blz. 154, noot 35)? Dat hij vlijtig te rade is gegaan met de toenmaals gebruikelike commentaren, dat hij o.a. die van Servius kende, is wel zeker; in de aantekeningen onder de hier uitgegeven tekst vindt men verschillende voorbeelden aangehaald.Ga naar voetnoot1) In de 17de eeuw zijn enige vertalingen van Vergilius verschenen; men zou bij onjuist weergegeven passages - vooral waar het ‘cruces’ uit Vergilius betreft - en die zijn er veleGa naar voetnoot2) - dienen na te gaan, hoe Vondels tijdgenoten vertalen. - De eerste vraag is natuurlik: welke uitgave van Vergilius (met commentaar), welke Latijnse tekst of teksten ligt (liggen) ten grondslag aan Vondels vertaling. De bewaarde oude Vergilius-teksten bieden onderling wel niet zo vele en belangrijke varianten, maar Vondels bron vertoonde ongetwijfeld een aantal verschilpunten met de thans vrij algemeen gevolgde teksten en daaronder lezingen die nu - als waardeloze of twijfelachtige varianten - worden verworpen. In de aantekeningen vindt men verschillende voorbeelden. Hier is werk voor een classicus; de neerlandicus zal eerst tot enigszins betrouwbare resultaten kunnen komen, wanneer de classicus hem een pad heeft geëffend door deze materie. Ik heb geen onderzoek kunnen - en durven - instellen naar de door Vondel gebruikte tekst(en) en - het nog belangrijker vraagstuk - zijn commentaren. Het toeval wil, dat ongeveer tegelijk met de afsluiting van dit Deel, een werk verschijnt, dat ongetwijfeld onze kennis en ons inzicht in deze dingen zal kunnen verhelderen. Dr. A. Geerts uit Roosendaal promoveert dit jaar nog | |
[pagina 25]
| |
op een proefschrift, getiteld: Vondel als classicus bij de humanisten in de leer. Hij had de vriendelikheid mij reeds nu in het kort de resultaten van zijn onderzoek omtrent de door Vondel gebruikte Vergilius-tekst mee te delen; zijn onderzoek, schrijft hij, wijst uit, ‘dat Vondel de vertaling heeft gemaakt met hulp van verschillende uitgaven, waaronder die van Farnabius, Taubmann, Stephanus. Er zijn er waarschijnlijk meer geweest, doch met zekerheid is het niet te bepalen.’ In Vondels Aen den Lezer, de geleerde inleiding die hij aan zijn vertalingen laat voorafgaan,Ga naar voetnoot1) strijden de ‘Homeristen’ tegen de ‘Maronisten’, de voorstanders van Vergilius. ‘Dat men’, zegt een Homerist, ‘nu Eneas, een onvoltoit werck, van den eigenaer zelf ten viere verwezen, boven dat van Homeer, en den zoon boven den vader, den scholier boven den meester zette, was al t'onverdraeghzaem; en de gansche Trojaen op den vorm van Ulysses dolinge en d'Ilias gegoten, en van Homeers draden geweven, ja dien Apollo dickwils van woorde te woorde nagezongen: het waren al geleende Fenixpluimen waer mede deze zwaen zich oppronckte. Wat vont men niet in Maro, dat niet alleen Aratus, Hesiodus, Theokritus, Pindaer, Partheen, Pizander, Apolloon, en inzonderheit Homeer, maer oock Ennius, Livius, Andronikus, Lukretius, en velen anderen toebehoorde, zoo dat de Roomsche Zanggodin zich schaemde in het licht bezien te worden!’ (zie blz. 54, r. 269 vlg.). - Op Vergilius' bronnen heb ik maar zelden gewezen; ook hier moest ik grenzen stellen. Wel kwam het mij gewenst voor om verschillende plaatsen uit de proza-vertaling toe te lichten met verwijzingen naar Ovidius' Metamorphosen, die immers ook door Vondel zijn vertaald en die de lezer in Deel VII zal kunnen naslaan. Mij rest nu nog enkele nadere opmerkingen te maken over de inrichting en samenstelling van dit deel. Vondels proza-vertaling verscheen in 1646 en moest in hetzelfde jaar reeds tweemaal worden herdrukt. De eerste van die herdrukken, in 4o (Unger 422), | |
[pagina 26]
| |
is gelijk aan de oorspronkelike uitgave,Ga naar voetnoot1) in de andere (Unger 423), die in 12o-formaatverscheen, heeft Vondel reeds verschillende wijzigingen en verbeteringen aangebracht. Deze zou met recht de tweede druk kunnen heten; het titelblad vermeldt dit echter niet. Eerst de volgende uitgave, ook in 12o, die van 1652, wordt op het titelblad aangekondigd als De Tweede Druck. Op nieu overzien en verbetert (Unger 424). Het aantal veranderingen in deze druk is niet groot. Een grondige herziening - stellig verband houdende met de vertaling in verzen die haar voltooiing naderde - en lang voorbereid, onderging het boek in 1659; en deze uitgave, weer in 12o, heet op het titelblad de vierde druk (Unger 425).Ga naar voetnoot2) Wel verscheen bij Vondels leven in 1675 nog een uitgave, maar dit is een onveranderde herdruk van de vorige (Unger 426).Ga naar voetnoot3) Voor de hier volgende uitgave is deze druk dus van geen belang, evenmin als de later verschenene. Aan onze uitgave ligt ten grondslag de oudste druk (Unger 421), die zo getrouw mogelik is weergegeven. De wijzigingen die Vondel in de volgende drukken aanbrengt, geven blijk van zijn onverminderde liefdevolle zorg en belangstelling voor zijn vertaling. Verschillende onjuistheden, zinstorende fouten soms, zijn | |
[pagina 27]
| |
in de loop der drukken verbeterd en ik heb ernstig overwogen, of ik die verbeteringen niet in mijn tekst zou opnemen, maar ten slotte leek het mij toch het meest gewenst het karakter van de eerste druk zoveel mogelik onaangetast te laten en aan de voet van de tekst een aantal van Vondels wijzigingen te vermelden. Ik heb dat gedaan onder het hoofd Tekstkritiek, een rubriek en woord overgenomen uit de voorgaande delen; alleen vindt men in deze rubriek hier niet in de eerste plaats een opgave of verantwoording van wijzigingen en afwijkende lezingen, die de bewerker voorstelt en wenselik acht, maar bijna uitsluitend wijzigingen (varianten), die Vondel in de opeenvolgende drukken nodig of gewenst achtte. Het is dus Vondels eigen kritiek op zijn vertaling, die men hier aan de voet van de bladzijden vindt. Tal van veranderingen van allerlei aard, die mij belangwekkend en instructief schenen voor onze kennis van Vondels taalbehandeling, van Vondel als vertaler, vermeldde ik hier liever dan ze op te bergen bij de varianten aan het slot van Deel VII. En er was nog een dwingende reden, zoals aanstonds zal blijken. Natuurlik heb ik een keus moeten doen; de plaatsruimte gedoogde niet alles op te nemen, veel is niet belangrijk: orthografiese varianten vindt men hier niet, zuiver taalkundige uiterst zelden. Wel geef ik heel veel wijzigingen, die beter en scherper vertalingen zijn van Vergilius' woorden dan de oorspronkelik door Vondel gekozene; daarbij heb ik dan meermalen de Latijnse tekst aangehaald en gecursiveerd. Aan het slot van Deel VII wordt een volledige lijst van varianten uit de verschillende drukken opgenomen; daar vindt men dan nog eens herhaald, wat hier onder het hoofd Tekstkritiek is vermeld. Een van de redenen die er mij toe geleid hebben, om de voornaamste wijzigingen onmiddellik onder de prozatekst te vermelden is deze: de naast de proza-vertaling afgedrukte vertaling in verzen, die van 1660, correspondeert natuurlik op verschillende plaatsen niet met de oorspronkelike prozatekst van 1646; zij staat het dichtst bij de herziene uitgave van 1659.Ga naar voetnoot1) Om die overeen- | |
[pagina 28]
| |
komst, het doorlopend verband tussen proza en poëzie, goed te laten uitkomen, was het noodzakelik de lezers een zo getrouw mogelik beeld te geven van die prozatekst, die Vondel voor zich had, toen hij zijn berijming vervaardigde. Enerzijds was het gewenst de proza-vertaling in haar oorspronkelike vorm te herdrukken, anderzijds eist de vertaling in verzen naast zich die prozatekst, die aan haar ten grondslag ligt. Ik zag geen andere mogelikheid althans ten naastebij aan die twee met elkander strijdige eisen te voldoen, dan door de hier gevolgde methode. Vijf jaren voor de volledige uitgave van Vergilius' werken in dichtvorm had Vondel een dichterlike bewerking van het tweede boek der Aeneïde doen verschijnen onder de titel: Ondergang van Troje, Virgilius tweede boeck van Eneas, in Nederduitsch gedicht. Urbs antiqua ruit (1655); het tweede boek, dat, zegt Vondel zelf, ‘in mijne gedachten altijt (heeft) uitgescheenen, boven d'andere my menighmael verruckt, en noit mijnen lust genoegh konnen verzadigen’ (zie blz. 71); het boek dat tot grondslag had gediend aan zijn Gijsbreght. Verder had hij reeds in 1647 achter de eerste uitgave der Leeuwendalers een vertaling in vijfvoetige jambiese verzen van de Eerste Herderskout in het licht gegeven. De volledige werken in dichtvorm verschenen in 1660 en zijn eerst in 1696 herdrukt.Ga naar voetnoot1) Aan de beide Vergilius-vertalingen heb ik laten voorafgaan, al wat de verschillende hierboven genoemde uitgaven aan vooren bijwerk bevatten, in deze volgorde: 1o Het Extract uit het Privilegie, voorkomend in de prozavertaling van 1646 en de volgende drukken (in 1661 en in de druk van 1675 gecontinueerd in gewijzigde vorm). 2o Het gedicht Op de Tytelprint van Maroos wercken, dat te vinden is in de beide eerste drukken van de proza-vertaling | |
[pagina 29]
| |
(Unger 421, 422) en aan het slot van de vertaling in verzen.Ga naar voetnoot1) 3o De proza-opdracht aan Constantijn Huygens, die in alle hierboven besproken drukken van de proza-vertaling voorkomt. 4o De proza-verhandeling Aen den Lezer, die eveneens in alle prozadrukken wordt aangetroffen en bovendien nog, met gewijzigde titel, in de uitgave van Vergilius' werken ‘in Nederduitsch’ dicht.Ga naar voetnoot2) 5o Het gedicht Keizer Augustus op Maroos Eneas, zowel opgenomen in de vijf prozadrukken als in de vertaling in verzen.Ga naar voetnoot3) 6o Een gedicht Op P. Virgilius Maro, ondertekend Prudenter,Ga naar voetnoot4) alleen voorkomend in de gewijzigde druk van 1646 (Unger 423). 7o De proza-opdracht in Vondels Ondergang van Troje, aan Peter Hooft de Graef. 8o Een opdracht in verzen Aen den zelven Heer. Deze opdracht, zowel als de voorafgaande, komen alleen voor in de Ondergang van Troje. 9o Nereus Voorspellinge op den Ondergang van Troje, voorkomend aan het slot van de berijmde vertaling van Aeneïs II. 10o Het Privilegie dat men vindt op blz. IV van Vondels Vergilius-vertaling in verzen. 11o Het gedicht Parnasloof, waarmee Vondel zijn volledige vertaling in verzen opdraagt aan Cornelis de Graeff. De aangewezen plaats voor de vertaling van Vergilius' Eerste Herderskout, die Vondel in 1647 aan zijn Leeuwendalers toevoegde, was wel onmiddellik achter de beide vertalingen van diezelfde Herderskout, uit de volledige Vergilius-vertalingen. De Ondergang van Troje behoefde hier niet afzonderlik te worden gedrukt, omdat Vondel deze vertaling in verzen van Aeneïs II | |
[pagina 30]
| |
met slechts zeer geringe wijzigingen heeft opgenomen in zijn volledige Vergilius-vertaling van 1660.Ga naar voetnoot1) De tien Herderskouten der proza-vertaling worden alle voorafgegaan door een korte inhoudsopgave in proza en een vierregelig samenvattend gedichtje; de vier boeken Lantgedichten worden op dezelfde wijze ingeleid. Iets uitvoeriger inhoudsopgaven, ieder gevolgd door een tienregelige strophe, openen de verschillende boeken der Aeneïde. In de vertaling in verzen zijn door Vondel alleen de vier- en tienregelige gedichten (slechts met enkele wijzigingen) opgenomen. Verder treft men in beide vertalingen rand- of kantschriften aan. Dit alles, dienend tot gemak van de lezer, is in de hier volgende uitgave alleen afgedrukt bij de proza-vertaling.Ga naar voetnoot2) Zo geeft dan deze samenvoeging van de proza-vertaling en de vertaling in verzen in één deel ook nog enige economiese winst. En hiermee kan ik deze inleiding - die in hoofdzaak bedoeld is als ‘gebruiksaanwijzing’ - eindigen. Het past mij nog een woord van hartelike dank te richten tot Prof. Dr. F.A. Stoett, met wie ik tal van moeilike plaatsen uit de vertaling in verzen heb besproken. Zijn grote kennis van 17de-eeuwse taal is mij een zeer welkome steun geweest. Verder heb ik zeer veel verplichting aan Dr. J.D. Meerwaldt, die steeds bereid was mij te helpen, wanneer Vergilius' tekst of de verhouding tussen Vondels vertaling en Vergilius' tekst mij duister was. Ook mijn collega's, de heeren Dr. A. Hendriks en G. Knop ben ik zeer dankbaar voor de steun die ze mij hebben verleend bij de correctie der drukproeven. Dat ik mij steeds met opgewektheid aan deze taak, die veel meer van mijn werkkracht heeft geëist dan ik eerst vermoedde, heb kunnen geven, dank ik niet in de laatste plaats aan de heer | |
[pagina 31]
| |
De Klerk. Hij heeft over alle proeven een laatste oog, een nauwkeurig oog, laten gaan. Maar hij heeft meer gedaan dan dat: door zijn vurige liefde tot Vondel, zijn grote toewijding en zorg voor deze Vondel-uitgave, heeft hij in mij de lust levend gehouden mij geheel te geven aan de taak, die ik - misschien te lichtvaardig - op mij had genomen.
NASCHRIFT Het merkwaardige boekje van Dr. Franciscus van den Enden, waarover Dr. Sterck op blz. 5 van dit Deel spreekt, bevat Vondels prozavertaling van het tweede boek der Aeneïde, voorafgegaan door het slot van het eerste boek (vanaf r. 738 in onze uitgave). Blijkens verschillende orthografiese en enkele andere afwijkingen heeft Vondel zelf deze uitgave niet bezorgd; zijn naam wordt in het boekje ook niet genoemd. Van den Enden volgt in zijn gelegenheidswerkje in hoofdzaak de gewijzigde proza-druk van 1646. Mogelik geeft de Latijnse tekst, die Van den Enden naast Vondels proza heeft afgedrukt, mij aanleiding om in de Aantekeningen aan het slot van Deel VII op dit boekje terug te komen.
Amsterdam, Juli 1932. A.A. VERDENIUS. |
|