De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 916]
| |
Blijde Inkomste Van Koninginne Christina Maria Alexandra te Rome.aant.Zy quam van het einde der aerde om Salomons wijsheit te hooren, en ziet hier is meer dan Salomon. t'Amsterdam, Voor de Weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament. In den Iaere 1656. | |
[pagina 917]
| |
Blijde Inkomste Van Koninginne Christina Maria Alexandra te Rome.Ga naar voetnoot*
Nu zing ick van geen Noorlantsche Amazoone,Ga naar voetnootvs. 1
Die Thetis zoon, den dappren oorloghshelt,
In zijnen schilt durf vaeren, op het veltGa naar voetnoot3
Voor Troje, om d'eer van een verwelckbre kroone:Ga naar voetnoot4
Die zich gewende in sneeuw op 't ys te draven,
De stroomen op te bijten met de bijl,Ga naar voetnoot6
De borst afzette, en speer en boogh en pijlGa naar voetnoot7
Hanteeren kon, ten trots van alle braven:Ga naar voetnoot8
Het lustme nu CHRISTINE na te stappen,
| |
[pagina 918]
| |
Van daer de kou den steilen Noortbeer terght,Ga naar voetnoot10
Te treên door 't sneeuw van 't Italjaensch geberght,Ga naar voetnoot11
Tot Rome toe, en voor Sint Peters trappen.Ga naar voetnoot12
Eêlmoedigheit van 't goede noit veraerde:Ga naar voetnoot13
Wat in zijn' bloey en groeizaemheit bezwijck',
15[regelnummer]
Deze is zich zelve alom doorgaens gelijck.Ga naar voetnoot15
Een eedle vrucht getuight wat telgh heur baerde.Ga naar voetnoot16
De leeuwskracht kan men uit zijn klaeuwen mercken,Ga naar voetnoot17
De treck getuight des zeilsteens geest en aert,Ga naar voetnoot18
De proef de deught van 't ridderlijcke zwaert.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Elcke oirzaeck wort ons kenbaer door haer wercken.Ga naar voetnoot20
Maer als Natuur, waerze uitmunt, wort bejegent
Van Godts Gena, den oirsprongk van het goet,Ga naar voetnoot21-22
Dat zy bezit, dan springtze in overvloet,
Gelijck een bron, die heele landen zegent.
25[regelnummer]
Indien men hier zit om bewijs verlegen,
CHRISTINE alleen zet dezen grondslagh vast,Ga naar voetnoot26
En wijst ons wat een Christverlichte past,Ga naar voetnoot27
Die verder ziet, en oogen heeft gekreegen.
De hemel had haer tot de kroon gekoren,
30[regelnummer]
Geschapen tot het erf van 's vaders Rijck,Ga naar voetnoot30
Of liever tot dry scepters te gelijck,Ga naar voetnoot31
En zulck een' bergh van lauren haer beschoren.Ga naar voetnoot32
Vernuft en geest van jongs op in haer bloncken.Ga naar voetnoot33
De lust tot kunst en letterwetenschap
35[regelnummer]
En wijsheit holp haer aen den smaeck van 't sap,Ga naar voetnoot35
Door Plato milt den leerling toegeschoncken.Ga naar voetnoot36
De Wijsheit, van Egypters en ChaldeeuwenGa naar voetnoot37
Aen 't grijze Athene, en van Athene weêr
Gereickt aen Rome, ontstack haer meer en meer,
40[regelnummer]
Om ga te slaen het spoor van 's weerelts eeuwen.Ga naar voetnoot40
De Wijsheid leert haer elck tot nut te leven,Ga naar voetnoot41
Hoe 't vreedzaemst Rijck geen bloedigh oorloogh past,
Waerop zy heir op heir ontharrenast,Ga naar voetnoot43
| |
[pagina 919]
| |
Belust Europe en elck den pais te geven.
45[regelnummer]
Toen sloot de kroon van Sweden om haer vlechten,
En blonck, gelijck de Noortstar, op dit hooft,
Met eenen glans, die diamant verdooft.Ga naar voetnoot47
Men leerde uit haer den onderzaet berechten.Ga naar voetnoot48
Men leerde uit haer de Majesteit bewaerenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
In eere, ontzagh, en aenzien, te gelijck
Gevreest, bemint, en aengebeên in 't Rijck,
En buiten 't Rijck, zoo wijt haer zeilen vaeren.
Noch kan zoo veel gelucks haer niet vernoegen.
Zy voelt den slagh der onruste in 't gemoedt,
55[regelnummer]
Die, nacht en dagh, heur jaeght naer 't hooghste goet,
Dat 's menschen hart beschut voor 't eeuwigh wroegen.Ga naar voetnoot56
Wat goet is dit? bestaet dit goet in schatten,
Of weetenschap, of Staet, en heerschappy,Ga naar voetnoot58
Of eere en faeme, of lichaems leckerny,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En wellusten, en wat de zinnen vatten?
Neen zeker, neen: die goedren zijn vergangbaer,Ga naar voetnoot61
Verwelcken, als de bloem, door hitte en rijp,
Vergaen, als roock: een goet voor aertsch begrijpGa naar voetnoot63
En zinlijckheên bekoorlijck, en ontfanghaer.
65[regelnummer]
Het hooghste goet, dat weinigen ontfingen,
Bestaet in niet geschapens, maer alleenGa naar voetnoot66
In 't kennen van 't oneindigh eenigh Een,
Begin en eint van ons bespiegelingen.
De weetenschap, gevat by d'eerste kloecken,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Bereickte dit, als met een vergezicht,Ga naar voetnoot70
En zagh 't, gelijck een vonck, gespat van 't licht,Ga naar voetnoot71
Geholpen door Natuur, en d' outste boecken:Ga naar voetnoot72
Maer dieper dringt het oogh in deze waerheit,
Als Godt van Godt, bekleet met sterflijckheit,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Godts Zoon den mensch naer's menschen oorsprong leit,
En voorlicht met zijn heiligheit, en klaerheit.
| |
[pagina 920]
| |
Dees Herder draeght het lam op hals en schouder
In zijnen stal, dat deerlijck liep verdwaelt:
En als hy vaert in 't licht, dat endtloos straelt,Ga naar voetnoot79-vlgg.
80[regelnummer]
Beveelt zijn mont dees zorgh Godts Stedehouder;
De Sleutelmaght, die zestienhondert jaerenGa naar voetnoot80-81
Den hemel sloot, en wederom ontsloot,
Uit haeren stoel, elx vryburgh, daer in nootGa naar voetnoot83
Alle afgedwaelde in veiligheit vergaêren.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
CHRISTINE komt van boven dit te vatten:Ga naar voetnoot85
Zy zweert terstont het Rijck der weerelt af,
Verworpt heur zwaert, en purper, kroon, en staf,Ga naar voetnoot87
En kiest voor 't aertsch den grootsten schat der schatten.
De rustige aert en moedt, haer aengeboren,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Van 's hemels Geest gedreven, en verlicht,
Acht haet, noch smaet, en kiest, aen God verplicht,Ga naar voetnoot91
Het beste deel, dat oit werd uitgekoren.
Gelijckze in 't eerst haer geesten wist te scherpen,Ga naar voetnoot93
Om in den top der heerschappy te staen,
95[regelnummer]
Zoo lust het haer zich stil en onderdaenGa naar voetnoot95
Den stoel van Godt en Christus t' onderwerpen.
Men kan Godts dienst gebruicken of misbruicken,
Misbruicken als men 't oogh op 't weereltsch slaet,
En dees ons dient een stormleêr om naer staet
100[regelnummer]
Te steigren, daer de vroomsten dickwils duicken.Ga naar voetnoot99-100
De godtsdienst wort gebruickt naer Godts behaegen,
Wanneer men hem met kennisse eert, en dient:
Als Abraham, geheeten 's hemels vrient,
Die Ur verliet, zijn vaderlant, en maegen:Ga naar voetnoot103-04
105[regelnummer]
Als Moses, die den rijckdom van Egypte
Versmaede, vroegh de kroon met voeten tradt,Ga naar voetnoot106
En, Christus smaet voor wellust eere en schatGa naar voetnoot107
| |
[pagina 921]
| |
Verkiezende, het blinde hof ontglipte.Ga naar voetnoot108
Zy ruckt hier op van 't Noorden naer de sloten
110[regelnummer]
Van Rome, door haer Gotten omgewroet,Ga naar voetnoot110
Op datze zelf die schennis decke, en boet',Ga naar voetnoot111
Daer zoo veel bloets en traenen zijn vergoten:
Op datze zelf 't onfaelbre Orakel spreecke,Ga naar voetnoot113
Daer Godt door spreeckt, en levendigh ontvouwtGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
De raetsels, aen zijn' tolck en tong betrouwt,Ga naar voetnoot115
Op dat Godts volck geen raet noch troost ontbreecke.
Aldus vergeet de bruit, in Davids zangen,Ga naar voetnoot117
Haer eigen volck, en vaders huis, en stam.
Zy smilt haer hart in 's bruigoms zuivre vlam,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Die haer verwacht, gereet Godts bruit t' ontfangen.
Zoo quam voorheen de Koningin der MoorenGa naar voetnoot121
Te Sion, uit den Zuiden, en haer zon,Ga naar voetnoot122
Om Davids zoon, den wijzen Salomon,
Met raetselen te toetsen, en te hooren.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
De Koningin, die zich ontkroont, zoeckt d'ader,Ga naar voetnoot125
Daer Salomon zijn wijsheit zelf uit haelt.
Zy zoeckt de Duif, die uit de wolcken daelt
Op Godt, den Zoon, en mont van Godt den Vader.Ga naar voetnoot128
Zy zoeckt de Stadt, daer d' eerste Kruisgezanten,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Gemartelt, en begraven, 't hoogh altaer
Door hun gebeent noch zeegnen, jaer op jaer,
En 't heiligh Kruis, ten trots des afgronts, plantten.Ga naar voetnoot132
Zy zoeckt haer heil by geenen Roomschen stander,
Noch arent, maer by Godt aen 't heilzaem hout,Ga naar voetnoot133-34
135[regelnummer]
Daer Vatikaen, tot aen de lucht gebouwt,
Haer welkomt door den Grootsten Alexander.Ga naar voetnoot136
Hy zalft dit hooft, nu kroonloos, en bezegelt
Haer' nieuwen eedt, op 't juichen van de Faem,Ga naar voetnoot138
| |
[pagina 922]
| |
Verrijckt met noch twee naemen haeren naem,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Die nu, vol geurs, zoo veele hoven regelt.Ga naar voetnoot140
Zy schept haer' naem uit Christus, den Behoeder,Ga naar voetnoot141
Als een Gezalfde; uit die met hem regeert,Ga naar voetnoot142
En zy haer kroon en scepter heeft vereert,Ga naar voetnoot143
Maria zelf, de zuivre maeght, en moeder.
145[regelnummer]
Haer slotnaem eert een grooter van vermogenGa naar voetnoot145
Dan hy, wiens zwaert het Oosten dwingen kon,
Dan Fabius, die Hannibal verwon;Ga naar voetnoot147
Het Hooft, waervoor zich 's weerelts assen boogen.Ga naar voetnoot148
Al wenschtze d' eer van staetsiën t' ontbeeren,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
En wellekomste, en ongemeene prael:
Haer ootmoedt eischt een Koningklijck onthaelGa naar voetnoot151
Op 't blijde feest, daer d' Englen triomfeeren.Ga naar voetnoot152
Naerdien de kroon in 't ende wordt gestreecken,Ga naar voetnoot153
Zoo zeegne Godt haer endt, gelijck 't begin:
155[regelnummer]
Zoo blinck' het spoor van deze Koningin;
Een heerlijck licht, dat duizent kan ontsteecken.Ga naar voetnoot156
I.V. VONDEL.
|
|