De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 779]
| |
Het vyfde bedryf.
FILOTIMIE. PIZANERS.
Filotimie:
1635[regelnummer]
Jupijn Salmoneus, nu gekent in zijne waerde,Ga naar voetnootvs. 1635
En volle majesteit door d'offerhande op aerde,
Zoo past het Juno mede aen dit Godinnendom
De heerschappyen van haer koningkrijcken om
Te deelen naer den eisch. getrouwe feestgenooten,
1640[regelnummer]
Die nu de rijckste kroon der Godtheit ziet geslooten
Om mijn alwaerdigh hooft, hoe zoude ick, in dien schijnGa naar voetnoot1641
Van eere zonder gade, u niet gedachtigh zijn!Ga naar voetnoot1642
Den grootsten voeght het eerst gedienstigheên t'erkennen.
Gy Venus zult de duif en uwen wagen mennenGa naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
In Cyprus, uw gebiet, daer elck uw tortsen voelt.Ga naar voetnoot1645
Idalie, Amathunte, en Pafos zal 't gestoeltGa naar voetnoot1646
Van uwe Godtheit zijn: het priesterdom, met huivenGa naar voetnoot1647
En roozen om het hooft, u musch, en zwaen, en duiven
Toewijden op 't altaer, oock maght van wieroockgeur.
1650[regelnummer]
Uw Godtheit wort geviert de gansche weerelt deur.
Gy zult geslachten door hunne afkomst onderstutten.Ga naar voetnoot1651
Gy Pallas zult de steên met speere en schilt beschutten,Ga naar voetnoot1652
Waerin Medusaes hooft van zwarte slangen krielt.Ga naar voetnoot1653
Athene, door gewelt noch vyantschap vernielt,Ga naar voetnoot1654
1655[regelnummer]
Zal u in kercke en koor met blonde olijven eeren,
En onder uw gezagh veele eeuwen triomfeeren.
Diane, ontfang te leen bosschaedje, en wildernis,Ga naar voetnoot1657
En bergh, en dal, en 't Wilt, dat u geheilight is.
Men zal het wufte Wilt, met pijl of net gevangen,Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
Of winthont in uw kerck aen 't hoogh gewelfslot hangen,Ga naar voetnoot1660
En wijden hart en hinde en zwijn uw Godtheit toe.Ga naar voetnoot1661
| |
[pagina 780]
| |
Maer wie komt ginder, uit zijn' adem mat en moe
Geronnen, en verbaest het feest der Goden stooren?Ga naar voetnoot1663
Pizaners:
Och, Elis Elis, och, nu is uw ramp geboren.
Filotimie:
1665[regelnummer]
Het zijn Pizaners. hoort, wat jaeght u herwaert aen?
Pizaners:
Och, Elis Elis, och, hoe wil dit feest vergaen?Ga naar voetnoot1666
Jupijn behoe de stadt, en 't Rijck, en alle vroomen.
De Goden hoeden ons, of 't is hier omgekomen.Ga naar voetnoot1668
Filotimie:
Wie zijt gy, die de vreught der groote Goden steurt?
Pizaners:
1670[regelnummer]
Wy boodtschappen het hof wat daetlijck is gebeurt.Ga naar voetnoot1670
Filotimie:
De Godtheit triomfeert op haeren zegewagen.
Pizaners:
Salmoneus, is, helaes, van Godt Jupijn verslagen.
De Koning is een lijck. Salmoneus leght'er al.Ga naar voetnoot1673
Filotimie:
Wat stroit de Faem niet uit, de boosheit te geval!
Pizaners:
1675[regelnummer]
Wy wachtten by de sluis of godtsbrugh met verlangen,Ga naar voetnoot1675
Daer Elis borgery, om hunnen Heer t'ontfangen
Gereet stont, en het volck krioelde en t'zamendrong,
d'Een ingetogener, en d'ander los van tong.
Zy duiden vast dit feest ten slimsten, of ten goede,
1680[regelnummer]
Daer zomtijts muitery en oproer onder broedde.
Ontzagh hielt evenwel de menighten in toom.
De midnacht quam vast aen, en koesterde den schroom,Ga naar voetnoot1682
En naerheit: het gestarnte aen 't hooftpunt stont gesteegen,Ga naar voetnoot1683
Wanneer een straetgerucht luids keels, van alle wegen,
1685[regelnummer]
En wijcken opstack: wijckt, ruim baen: de Koning komt:
Hy treckt den Melckwegh door. de meesten staen verstomtGa naar voetnoot1686
Van angst, en vreezen vast voor onheil onder 't hoopen.Ga naar voetnoot1687
| |
[pagina 781]
| |
Verbaesde wijven voort aen 't schreeuwen, voort aen 't loopen.Ga naar voetnoot1688
Ten lange leste komt de sleip en staetsi voort.Ga naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
De hofbende is hier d'eerste om door de hemelpoortGa naar voetnoot1690
Te trecken, en zy bralt met haeren blixemstandert,
Gevolght van Hierofant; toen 't hooge hof, verandert
In Goden. ieder voert zijn teken, en zijn draght.
Salmoneus treet, gelijck Jupijn, na deze pracht,Ga naar voetnoot1694
1695[regelnummer]
Verdooftze in majesteit, en eere, en glans, en luister.
De blixem is zijn staf, die schooner straelt by duister,
En Bazilides volght op 't koninglijcke spoor.
De hoftrouwant bestuwtze. een ieder geeft gehoor,Ga naar voetnoot1698
En luistert in de stilte, om op 't gevolgh te letten.Ga naar voetnoot1699
Filotimie:
1700[regelnummer]
Wy letten op 't gevolgh.Ga naar voetnoot1700
Pizaners:
De zilvere trompetten
Verhieven een geluit, dat aen den hemel klonck,
Zoo dra Salmoneus trots te wagen steegh, en blonck
Om hoogh, gelijck een Godt, daer duizenden van zielen,
By 't heerlijck sluisgewelf voor hem ter aerde vielen.Ga naar voetnoot1704
1705[regelnummer]
De Priesters zwaeiden hem voor 't outer, wieroock toe.
De gansche hofsleip wert geroep noch juichen moe.Ga naar voetnoot1706
De fackels bloncken klaer, en gaven een geflonker
In 't goddelijck gewaet, dat schooner scheen by donker.
De dertle paerden staen en knabbelen het gout
1710[regelnummer]
Van 't knarsende gebit, en brieschen, trots en stout
En moedigh op dien Godt, als die zijn godtheit kennen.Ga naar voetnoot1711
Zy trappen van verdriet, om eenmaal voort te rennen.
De nieuwe Goôn bekleên in orden van weêrzy
Salmoneus wagenpracht.
Filotimie:
dat voeght dien Godt, en my.
Pizaners:
1715[regelnummer]
De Koning, by Jupijn in Majesteit geleecken,Ga naar voetnoot1715
Gebiet ten derdemael de feesttrompet te steecken.
Men hoort een stem: valt neêr: valt neêr: aenbidt Jupijn.
Een ieder knielt in 't stof, de huichlaer met een' schijn
Van rechte eerbiedigheit. kornetten en schalmeienGa naar voetnoot1719
| |
[pagina 782]
| |
1720[regelnummer]
Bestemmen 't maetgezang van uitgeleze reien.Ga naar voetnoot1720
De paerden op dien toon aen 't draven op de sluis.Ga naar voetnoot1721
Men hoort een knarssende en een klinckende gedruis,
De paerdehoeven op 't metael, de goude raeden,
Met dien vermomden Godt in zijn triomf geladen,Ga naar voetnoot1724
1725[regelnummer]
Vermengen hun geknars in al dit ongeluit.Ga naar voetnoot1725
De Godtheit van Jupijn ziet hem ten oogen uit.
Hy weet met zijne vuist en gloeiendige vingerenGa naar voetnoot1727
Den blixem in den drang en 's volx gewoel te slingeren,
Dat al de stadt verschrickt, en siddert om hem heen.
1730[regelnummer]
Maer wat gebeurt'er flux? de Godtheit komt beneên
Gedondert uit een wolck, recht aen op 's Konings wagen,Ga naar voetnoot1730-31
Die schrickt, in zijn triomf gedootverft en verslagen.Ga naar voetnoot1732
Zoo dra wy Godt Jupijn op zijnen Arent zienGa naar voetnoot1733
Verschijnen, vallen wy op 't aenzicht, op ons knien
1735[regelnummer]
Ter aerde. daetlijck berst een onvoorziene donder
Vervaerlijck uit de wolcke, en treft afgrijslijck onder
De paerden, en hunn' heer, die schiet op zijnen rugh
Gezwint ten wagen uit. de paerden, op de brugh
Aen 't hollen, rucken voort. de wagen, door dit rucken.
1740[regelnummer]
Dit schocken langs de straet, gebroken, en in stucken,
Berooft van wagenaer en toom, vergeet zijn vaert,Ga naar voetnoot1741
Verstroit zijn ysren raên. de paerden, trots van aert,
Die vier en vlam en gloet noch strax ten beck uitspoogen,
En blixems schooten uit het blickren van hunne oogen,Ga naar voetnoot1744
1745[regelnummer]
Aen 't sneuvelen, met kracht uit hun garreel gespat.Ga naar voetnoot1745
De Koning geeft den geest, geplet van 't gloejend radt.
Filotimie:
Och och, Pizaners, och, waer bleef mijn uitverkooren?
Pizaners:
Het volck geraeckte voort aen 't hollen, heet van toren.Ga naar voetnoot1748
Apollo, Mars, Merkuur, het nieuwe Godendom,
1750[regelnummer]
De hofsleip, elck verbaest zagh naer zijn hielen om,Ga naar voetnoot1749-50Ga naar voetnoot1750
Geborgen in dien drang, of hallef doot gedrongen,Ga naar voetnoot1751
Gelastert, en gevloeckt, van overal besprongen.
| |
[pagina 783]
| |
De wraeck des oploops rande om strijt den dooden aen.Ga naar voetnoot1753
Had Bazilides niet het lijck den onderdaenGa naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Ontruckt, de Koning waer, als Hierofant, gereeten,Ga naar voetnoot1755
Verscheurt van lidt tot lidt, en in den stroom gesmeeten.
Hy stilde 't oproer met zijn benden, hier gereet,
En wondt het warme lijck in 't pluimaluine kleet,
Dat Etnaes gloet verduurt, en liet het, onder 't krijtenGa naar voetnoot1758-59
1760[regelnummer]
Der woelende gemeente, op d'offerstapels smijten.
Toen stack de lijcktorts voort den brant in 't hout, gewijtGa naar voetnoot1761
Voor d'offerstieren: maer de hemel scheurt en splijt,
En schiet den blixem in de lijckvlamme uit den hoogen.
Wie kent den blixem niet, wiens gloet, van groot vermogen,
1765[regelnummer]
De schee des zwaerts verschoont, door 't leder heenedringt,Ga naar voetnoot1765
En 't fijnste lemmer, daer de vlam en vonck uit springt,
Tot stof en gruis verteert? de lang geterghde vaderGa naar voetnoot1767
Verslont geraemte, been, en zenuw, vleesch, en ader;
Zoo dat 'er van het lijck niet anders overschoot
1770[regelnummer]
Dan d'assche, die men ras in eene dootbus sloot.
Door zulck een offer raeckte al d'oploop aen 't bedaeren.
Zoo liep dees treurrol af. Jupijn wil u bewaeren.
Filotimie:
Waer bergh ick 't leven nu? Salmoneus, och, mijn Heer,
De hoop is uit met my; mijn kroon, mijn staet, mijne eer,Ga naar voetnoot1774
1775[regelnummer]
Mijn troost in eenen storm al teffens dus verloren.Ga naar voetnoot1775
Och, beter noit tot staet en majesteit geboren.
Salmoneus, och, ick heb u reuckeloos verraên,Ga naar voetnoot1777
Vervoert om naer de kroon van Jupiter te staen.
Men wijte my uw ramp: ick ick heb u bedorven.Ga naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
Waer nu in ballingschap de weerelt door gezworven?
Hier is geen vryburgh, noch geen toevlught in der noot.
Helaes, waer bergh ick my? waer vlught ick voor de doot?
Het graeu genaeckt. helaes, wie broght dien vorst om 't leven?
Want Jupiter heeft hem dat vier niet toegedreven:
1785[regelnummer]
Een koningsmoorder, schuim van 't helsch en nijdigh volck
Heeft ergens, uit de schim van een gemaelde wolck,Ga naar voetnoot1786
Hem met een handgranaet op 't beckeneel gekloncken:
Nu schuift men 't op Jupijn. waer vinden wy speloncken,
| |
[pagina 784]
| |
Een' kuil, een' schuilhol, naer en droef genoegh voor my?
1790[regelnummer]
Maer neen, Salmoneus leeft in volle heerschappy.
Hy roept ons (hoortge niet?) uit zijnen troon naer boven.
Mijn lief, ick koom, ick koom. geen weereltlijcke hoven
Verquicken my om laegh. mijn heer ick koom, ick koom.
Waer zijnwe? suffen wy? is 't waerheit, of een droom?
1795[regelnummer]
Wat baet my nu mijn pracht de bondel pauwepluimen?
Nu zijt gy Juno niet: gy moet uw Rijcken ruimen.
Wat baet my deze kroon op 't hooft? daer leghtze in 't stof.
Men trapze met den voet. ô Godtheit zonder lof.Ga naar voetnoot1798
Legh af dien mantel, die wil nu geen weduw passen.Ga naar voetnoot1799
1800[regelnummer]
De majesteit heeft uit. zy zijn 't gezagh ontwassen.Ga naar voetnoot1800
Men daghvaert ons ter straffe. o onderaertsche Goôn,Ga naar voetnoot1801
Waer dwaelt mijn heer? mijn lief, waer heene nu gevloôn?Ga naar voetnoot1802
Pizaners:
Staetjoffers volghtze in 't hof: het gaet haer aen de zinnen,
Die hoeven rust. gaet voor: wy spoeden oock naar binnen.Ga naar voetnoot1804
BAZILIDES. REY VAN PRIESTEREN. THEOFRASTUS.
Bazilides:
1805[regelnummer]
Stantvastigh Priesterdom, waeck op: waer schuilt gy nu?Ga naar voetnoot1805
Waeck op, schep moedt: Jupijn de vader handhaeft u.
Hy heeft ter goeder uure uw ongelijck gewroken,
Zijn out altaer beschut. geen maght heeft hem ontbroken.
Een felle kerckstorm is u over 't hooft gewaeit.
1810[regelnummer]
Eerwaertste vader, hoe is dit tooneel gedraeit!
Dat leert den Dondergodt naer zijne altaerkroon steecken,
Wiens blixemschichten gloet noch vier noch kracht ontbreken.
Ick breng de heilooze asch beslooten in dees bus,Ga naar voetnoot1813
Salmoneus overschot, Salmoneus, die noch flusGa naar voetnoot1814
1815[regelnummer]
Verwaten heenetrock om Jupiter te speelen.
Rey van Priesteren:
Groot, groot is Jupiter.
Theofrastus:
hy hanthaeft zijn beveelen,
Orakels, offereer, en tempels, hoogh gebouwt.
| |
[pagina 785]
| |
Hy eert het priesterdom, dat hem in eere houdt.
Hy eert zijn priesterdom, en kercken, en altaeren.
1820[regelnummer]
Dat leert het weereltsch hof zijn' staet en ampt bewaeren.
Nu blijckt het wat'er van dees Godtheit overschiet.
Die Godt braveerde is nu een hant vol stof, een niet.
Bazilides:
Waer nu met deze bus, dit dootvat, best gebleven?Ga naar voetnoot1823
Theofrastus:
Wie Godt onteert verdient geen eere na dit leven.
1825[regelnummer]
Koom herwaert, Diodoor, aenvaert dien offervloeck,Ga naar voetnoot1825
Die godtlooze asch, en stopze in een' vergeeten hoeck
By 't noorder kerckpoortael, en aen de slincke zijdeGa naar voetnoot1827
Van 't kerckhof. dat dees bus den tempel niet ontwijde:
Bestulpze met een' zerck. wie Jupiter verachtGa naar voetnoot1829
1830[regelnummer]
Verdient geene eer by Godt, noch 't priesterlijck geslacht.
De godelooze ziel, ten lichaeme uitgedrongen,
Met eenen sprongk zoo diep in 's afgronts poel gesprongen,Ga naar voetnoot1832
En voor den rechterstoel van Radamanth gedaeght,Ga naar voetnoot1833
Deist t'elckens achterwaert, terwijl Megeer haer jaeghtGa naar voetnoot1834
1835[regelnummer]
Ter vierschaer' met de zweep, om haestigh te verschijnen,Ga naar voetnoot1835
Op 't jammerlijck geluit van hondertduizent pijnen,Ga naar voetnoot1836
Geknars en ketenklanck. de dolle reuzerotGa naar voetnoot1837
Verwacht met smert de komst van dien verdoemden godt.Ga naar voetnoot1824-38
Bazilides:
Wat wil dat hofgeschrey, dat bonzen, en dat kraecken?
1840[regelnummer]
Hoe spreit die naere galm zich over alle daecken!
PIZANERS. THEOFRASTUS. BAZILIDES.
Pizaners:
Och, Theofrastus, och, om Jupiter, om Godt,
Och bergh dit Rijckscieraet. het hof, het GodenslotGa naar voetnoot1842
Wort door het hofgezin van zijnen schat geplondert.
| |
[pagina 786]
| |
't Gezagh heeft uit: de vorst, het hooft, is doot gedondert.Ga naar voetnoot1844
1845[regelnummer]
De Koningin geworght aen eenen gouden strick.
Theofrastus:
Hoe lang Jupijn vertoeft, een eenige oogenblickGa naar voetnoot1846
Betaelt de schennissen en tempelschenderijen.
Dat leert den godtsdienst en Godts heilighdom ontwijen.
Hoe quam de Koningin aen dit rampzaligh endt?
Pizaners:
1850[regelnummer]
Zy had den rou beklaeght, en haere schuit bekentGa naar voetnoot1850
Voor Jupiter, en sloegh van druck en schrick aen 't raezen.Ga naar voetnoot1851
Men leitze in 't hof, of rust en stilte haer genazenGa naar voetnoot1852
In 't eenzaem kabinet, op eene ledekant,
En vintze flux geworght, gestickt aen dezen bant.Ga naar voetnoot1854
1855[regelnummer]
Geen geur, noch artseny, noch kruit herbaerde 't leven.
Op deze maere schijnt het gansche hof te beven,
Te dreunen van 't gekerm. het troostloos hofgezin
Vlieght razende en verbaest de zaelen uit en in,Ga naar voetnoot1858
Niet anders of de stadt en 't hof, in rouw gedompelt,
1860[regelnummer]
En van erfvyanden verweldight, overrompelt,
In brant stont, en de vlam, door alle straeten ras
Geslagen, noch van Godt noch mensch te blusschen was.
Wat kon'er tegen staen? daer was gezagh noch orden.
Elck volghde zijnen lust en moedtwil, die hen porden.Ga naar voetnoot1864
1865[regelnummer]
Een ieder vlamt op roof, en rooft, en grijpt en vat.
Kleenoodie, kostlijckheit, juweel. gesteente, en schat
Wort buit verklaert. men valt aen 't plonderen, aen 't stroopen.
Men ramt de kamers op. de sloten springen open.Ga naar voetnoot1868
Wy bergen naulix noch den scepter, en de kroon,
1870[regelnummer]
En 't Koningklijck gewaet.
Theofrastus:
dat u Jupijn beloon'
Voor dien getrouwen dienst. men moet hier orden stellen,Ga naar voetnoot1871
Of hof en tempel valt ten roof voor 's rijcks rebellen.
Heer Bazilides, neem de kroon aen, en het Rijck.Ga naar voetnoot1873
Bazilides:
Genade, Aertspriester, och verschoonme: met wat blijck
1875[regelnummer]
Of glimp van wettigheit kan ick de kroon aenvaerden?
| |
[pagina 787]
| |
Hoewel de Koningen van hunnen stam veraerden,
Noch magh geen onderdaen zich zetten in dien Staet
Door onderkruipingen, of reuckeloozen raet:Ga naar voetnoot1878
Men dient den breeden Raet en 't volck hierop te hooren.Ga naar voetnoot1879
1880[regelnummer]
Ick heb den Koning en het Rijck mijn trouw gezworen,
My met gestaefden eedt verbonden aen den stafGa naar voetnoot1881
Van Elis, die dit volck veele eeuwen wetten gaf.
Ick vlam op kroon noch troon, maer wensche met mijne armen,
Gelijck een' vrijen Staet, d'Eliders te beschermen.
1885[regelnummer]
Dat voeght een' Oppervooght des volcks, en op dien voet
Vernoegh ick allerbest de drift van mijn gemoedt.Ga naar voetnoot1886
Men stell' den Staet voortaen aen 't keurrecht, niet aen erven:Ga naar voetnoot1887
Dewijl de Deught verhuist, en dickwijl by 't versterven,Ga naar voetnoot1888
Tot onheil van 't gemeen, veranderingen baert.
1890[regelnummer]
Zoo wort het weesdom van dees heerschappy bewaert.Ga naar voetnoot1890
Theofrastus:
Gy spreekt godtvruchtig: maer wat vordert uw verschoning?
Dees lantsaert eischt een hooft, een opperhooft, een' Koning.
Bazilides:
Een eenigh hooft vervalt te licht tot dwinglandy.Ga naar voetnoot1893
Theofrastus:
By 't koningsdom gelt eer.Ga naar voetnoot1894
Bazilides:
een rechte slaverny.
1895[regelnummer]
Het Recht des volcks wort best bewaert by veele mannen.
Theofrastus:
Als die veraerden dan gebieden veel tirannen
In plaets van een'.
Bazilides:
is d'een of d'ander luttel vroom,Ga naar voetnoot1897
Zoo houdt de menighte den boosten by den toom.
Theofrastus:
En als de menighte gesplist zit door krackeelen?
| |
[pagina 788]
| |
Bazilides:
1900[regelnummer]
Dan zit de Staet gescheurt.
Theofrastus:
wie kan die scheuring heelen?
Bazilides:
De reden, en de tijt.Ga naar voetnoot1901
Theofrastus:
Terwijl vervalt de Staet
Van quaet tot erger, en tot een onheelbaer quaet.
Bazilides:
Dan vint de kranckheit zelf eene uitkomst in d'elende.
Theofrastus:
Dan zieltooght al de Staet, en d'arts verwacht het ende.Ga naar voetnoot1904
1905[regelnummer]
Is dees een opperhooft, zoo schaft hy tydigh raet,Ga naar voetnoot1905
En middel.Ga naar voetnoot1906
Bazilides:
is 't een hooft, dat zijne kunst verstaet:
Maer dwaelt dit eene hooft, zoo dwaelen al de leden.
Een eenigh voorbeelt is 't bederf van tucht en zeden,
Of d'opgang van de deught. men vraege ervaerenheit:Ga naar voetnoot1909
1910[regelnummer]
Zy geeft van hant tot hant het zekerste bescheit:Ga naar voetnoot1910
Theofrastus:
Dat monarchyen verr' den vryen Staet verduuren.Ga naar voetnoot1911
Bazilides:
Men gunne my wat tijts, ten minste weinige uuren.
Eerwaertste vader, kan 't uw heiligheit verstaen,
Ick zal met mijn gemoedt hier op te raede gaen.
Theofrastus:
1915[regelnummer]
De hooge noot eischt spoet, verbiet dit uit te zetten.Ga naar voetnoot1915
Wanneer 't de noot vereischt dan zwijgen stijl, en wetten.Ga naar voetnoot1916
Zoo gy dit weigert, nu dees storm van oproer brult,
En 't Rijck verslinden wil, wort u alleen de schult
Van 't algemeen bederf met reden toegeschreven.
1920[regelnummer]
De kerckpilaer zal dees verkiezing steunsel geven,Ga naar voetnoot1920
En stutten uwen stoel in aenstoot en gevaer.
Bazilides:
Eerwaertste vader, och, dit pack valt veel te zwaer
| |
[pagina 789]
| |
Voor mijnen zwacken hals: nochtans op uw behaegen
Ontzegh ick niet dien last, tot heil des lants, te draegen.Ga naar voetnoot1924
Theofrastus:
1925[regelnummer]
Zoo zweer dan heilighlijck den godtsdienst, en Jupijn.
Bazilides:
Wy zweeren Gode en u en 't Rijck getrou te zijn.
Theofrastus:
Godtvruchte Helt, en hooft der hoffelijcke benden,Ga naar voetnoot1927
Treck aen dit rijxgewaet, en vly het om uw lenden.
Het Rijck is zonder oir: het kent geen' trouwer vrient.Ga naar voetnoot1929
1930[regelnummer]
Gy hebt Jupijn oprecht, Godts volck getrouw gedient.
Nu kniel: aenvaert dien staf, en hanthaef Elis wetten.Ga naar voetnoot1931
Ontfang dees kroon op 't hooft, en wacht u haer te smetten
Door ongodtvruchtigheit, of wreede dwinglandy.
Rey van Priesteren:
Leef lang, heer Koning: heil met uwe heerschappy.
Theofrastus:
1935[regelnummer]
Hoe kan Jupijn den staet der trotsen ommekeeren.
Hy eert ootmoedigen, die zijne Godtheit eeren.
Wat is Salmoneus nu? een bus, een hant vol stof,
Filotimie een lijck, een stanck van stadt en hof.Ga naar voetnoot1938
Heer Bazilides wort op 's Konings troon geheven.
1940[regelnummer]
De godtsdienst triomfeert, wanneer de boozen sneven.
UIT
t'Amsterdam, Ter Druckerye van Thomas Fontein, op de Voorburghwal, by de Deventer-houtmerckt, 1657.Ga naar voetnoot+ |
|