De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 632]
| |
Het tweede bedryf.
LUCIFER. BELZEBUB.
Lucifer:
Ghy snelle Geesten, houdt nu stant met onzen wagen:Ga naar voetnootvs. 348
Al hoogh genoegh in top Godts Morgenstar gedragen;Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Al hoogh genoegh gevoert: 't is tyt dat Lucifer
Nu duicke, voor de komst van deze dubble star,Ga naar voetnoot351
Die van beneden ryst, en zoeckt den wegh naer boven,
Om met een' aertschen glans den hemel te verdooven.
Borduurt geen kroonen meer in Lucifers gewaet.
355[regelnummer]
Vergult zyn voorhooft niet met eenen dageraet
Van morgenstarre en strael, waer voor d'Aertsenglen nygen;Ga naar voetnoot356
Een andre klaerheit komt in 't licht der Godtheit stygen,
En schynt ons glansen doot; gelyck de zon, by daegh,
De starren dooft, voor 't oogh der schepselen, om laegh.
360[regelnummer]
't Is nacht met Engelen, en alle hemelzonnen:Ga naar voetnoot360
De menschen hebben 't hart des Oppersten gewonnen,
In 't nieuwe Paradys: de mensch is 's hemels vrient:Ga naar voetnoot362
Ons slaverny gaet in. gaet hene, viert, en dient,Ga naar voetnoot363
En eert dit nieuw geslacht, als onderdane knapen.Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
De menschen zyn om Godt, en wy om hen geschapen.Ga naar voetnoot365
't Is tyt dat 's Engels neck hun voeten onderschraegh',
Dat ieder op hen passe, en op de handen draegh',
Of op de vleugels voere, op d'allerhooghste troonen:Ga naar voetnoot366-68
Onze erfenis komt hun, als uitverkore zonen.Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Onze eerstgeboorte leit nu achter, in dit Ryck.
De zoon des zesten daghs, den Vader zoo gelyckGa naar voetnoot371
Geschapen, stryckt de kroon. met recht is hem gegeven
Den grooten staf, waer voor alle eerstgeboornen beven,Ga naar voetnoot373
| |
[pagina 633]
| |
En sidderen. hier gelt geen tegenspraeck: ghy hoort
375[regelnummer]
Wat Gabriël bazuint voor 's hemels goude poort.
Belzebub:
O Stedehouder van Godts opperheerschappyen,Ga naar voetnoot376
Wy hooren 't al te wel, en, midden in 't verblyen
Der Reien, eenen klanck, die 't eeuwigh feest bedroeft.Ga naar voetnoot376-78Ga naar voetnoot378
De last van Gabriël leit klaer: dat woort behoeftGa naar voetnoot379
380[regelnummer]
Geen Cherubynetong om ons den zin t'ontvouwen.
Men hoefde Apollion naer d'onderste landouwen
Niet af te vaerdigen, om nader ga te slaen
Wat Adam al bezit, zoo laegh beneên de maen:
Het blyckt hoe heerlyck hem de Godtheit begenadight,Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Ja door een lyfwacht van veel duizenden verdadight;Ga naar voetnoot385
En hanthaeft in zyn' staet en aenzien, min noch meerGa naar voetnoot386
Of hy gehuldight waer tot aller Geesten Heer.
De poort des hemels staet voor Adams afkomst open.
Een aerdtworm, uit een' klomp van aerde en klay gekropen,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Braveert uw mogentheit. ghy zult het Menschdom zienGa naar voetnoot390
Zoo verre boven u, en vallende op uw knien,
Met nederslaghtigheit en neêrgeslagene oogen,Ga naar voetnoot392
Aenbidden zyne maght, en hoogheit, en vermogen.
Het zal, verheerelyckt van d'allerhooghste maght,
395[regelnummer]
Zich zetten, aen de zy der Godtheit, in zyn kracht;
En heerschen, langer en noch wyder dan de ronden
Der entlooze eeuwigheit, aen tyt noch plaets gebonden;Ga naar voetnoot396-97
Om Godt, haer middelpunt en omloop te gelijck,
Zich draeien, zonder rust. wat hoeft men klaerder blijck
400[regelnummer]
Dat Godt de menschen wil verheffen, ons verneêren;Ga naar voetnoot390-400
Wy zyn ter dienstbaerheit, de menschen tot regeeren
Geboren. legh voortaen den scepter uit der hant:Ga naar voetnoot402
Een lager is 'er, die de kroon daer boven spant,
| |
[pagina 634]
| |
Of spannen zal eer lang. legh af uw morgenstralen,
405[regelnummer]
En hulsel voor dees zon, of pas haer in te halenGa naar voetnoot405
Met zangen, en triomf, en goddelijck cieraet.
Wy zien den hemel haest veranderen van staet.Ga naar voetnoot407
De starren zien vast uit, en wijcken met verlangen,Ga naar voetnoot408
Om vol eerbiedigheit dit nieuwe licht t'ontfangen.
Lucifer:
410[regelnummer]
Dat zal ick keeren, is het anders in myn maght.Ga naar voetnoot410
Belzebub:
Daer hoor ick Lucifer, en zie hem, die den nacht
Van 's hemels aengezicht verdryven kan, en jagen.
Waer hy verschynt, begint het heerlyck op te dagen.
Zyn wassend licht, het eerste en allernaeste aen Godt,
415[regelnummer]
Vermindert nimmermeer. zyn woort is 't hoogh gebodt;Ga naar voetnoot415
Zyn wil en wenck een wet, van niemant t'overtreden.Ga naar voetnoot416
De Godtheit wort in hem gedient, en aengebeden,
Bewieroockt, en geviert: en zou een lager stem
Nu dondren uit Godts troon? gebieden boven hem?Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
Zou Godt een' jonger zoon, geteelt uit Adams lenden,Ga naar voetnoot420
Verheffen boven hem? dat waer het erfrecht schendenGa naar voetnoot421
Van 't alleroutste kint, en zyn stadthouderyGa naar voetnoot422
Ontluisteren. naest Godt is niemant groot als ghy.
De Godtheit zette u eens in glorie aen haer voeten:
425[regelnummer]
Geen mensch verstoute zich onze orden om te wroeten,Ga naar voetnoot425
En dit bezworen Recht t'ontwyden, zonder reên;Ga naar voetnoot426
Of al de hemel raeckt in 't harnas tegens een.
Lucifer:
Ghy vat het recht: het past rechtschape heerschappyenGa naar voetnoot428
Geensins hun wettigheit zoo los te laten glyen:Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Want d'oppermaght is d'eerste aen hare wet verplicht;Ga naar voetnoot430
Verandren voeght haer minst. ben ick een zoon van 't licht,Ga naar voetnoot431
Een heerscher over 't licht, ick zal mijn Recht bewaren:
Ick zwicht voor geen gewelt, noch aertsgeweldenaren.
Laet zwichten al wat wil: ick wijck niet eenen voet.Ga naar voetnoot434
| |
[pagina 635]
| |
435[regelnummer]
Hier is myn Vaderlant. noch ramp, noch tegenspoet,
Noch vloecken zullen ons vervaren, noch betoomen.Ga naar voetnoot436
Wy zullen sneven, of dien hoeck te boven komen.Ga naar voetnoot437
Is 't noodlot dat ick vall', van eere en staet berooft:Ga naar voetnoot438
Laet vallen, als ick vall' met deze kroone op 't hooft,
440[regelnummer]
Dien scepter in de vuist, dien eersleip van vertrouden,Ga naar voetnoot440
En zoo veel duizenden als onze zyde houden.
Dat vallen streckt tot eer, en onverwelckbren lof.
En liever d'eerste Vorst in eenigh lager hof,
Dan in 't gezalight licht de tweede, of noch een minder.
445[regelnummer]
Zoo troost ick my de kans, en vrees nu leet noch hinder.Ga naar voetnoot445
Maer hier komt 's hemels tolck, en wackere Herout,
Met Godts geheimnisboeck, zyn zorge toebetrout.Ga naar voetnoot447
Het waer niet ongeraên hem nader t'ondervragen.
Ick wil hem tegentreên, en aftreên van den wagen.
GABRIËL. LUCIFER.
Gabriël:
450[regelnummer]
Heer Stedehouder, hoe? waer hene leit de reis?
Lucifer:
Naer u, Herout, en tolck van 't hemelsche palais.
Gabriël:
My dunckt ick zoude uw wit aen 't voorhooft kunnen gissen.Ga naar voetnoot452
Lucifer:
Ghy die den duistren gront van Godts geheimenissen
Door 't licht van uw vernuft ontdeckt, en openbaert,
455[regelnummer]
Verlichtme met uw komst.Ga naar voetnoot455
Gabriël:
wat is 't dat u bezwaert?
Lucifer:
Het raetslot en besluit der Godtheit, die de waerdeGa naar voetnoot456
Des hemels lager schat dan 't element der aerde,
Den hemel onderdruckt; het aertryck uit een' poel
Door alle starren voert; het menschdom op den stoel
460[regelnummer]
Der Englen zet; berooft hun 't Recht der eerste gaven;Ga naar voetnoot460
Gebietze om 's menschen nut te zweeten, en te slaven.
Het Geestendom, gewyt tot amptenaers van 't hof
Des hemels, zal voortaen een' aertworm, uit het stofGa naar voetnoot463
| |
[pagina 636]
| |
Gekropen, en gegroeit, ten dienst staen, op hem passen,
465[regelnummer]
En, in getal en staet, ons over 't hooft zien wassen?
Waer toe vernedert ons d'oneindige Gena
Zoo vroegh? wat Engel paste op zynen dienst te spa?Ga naar voetnoot467
En hoe waer 't mooghlyck dat de Godtheit zich zou mengelen
Met menschen? de natuur der uitgekorene Engelen
470[regelnummer]
Voorbyslaen, en zyn' aert en wezen storten in
Een lichaem? d'eeuwigheit verknoopen aen 't begin?Ga naar voetnoot471
Het hooghste aen 't allerlaeghst? den Schepper aen 't geschapen?
Wie kan uit dit besluit den zin te zamen rapen?
Zal 't eeuwighschynend licht nu schuil gaen in den nacht
475[regelnummer]
Der weerelt? zullen wy, Stadthouders van Godts maght,Ga naar voetnoot470-75
Voor dit geleent gezagh, een wulpsch vermogen, knielen?Ga naar voetnoot476
Ontelbre lichaemlooze en godtgelycke zielenGa naar voetnoot477
Zien buigen voor een grof en zackende element,Ga naar voetnoot478
Daer Godt zyn majesteit en wezen inneprent?Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Wy Geesten zyn te grof om dit geheim te vatten.Ga naar voetnoot480
Ghy, die het slot bewaert van Godts geheimnisschatten,Ga naar voetnoot481
Ontvou ons, magh het zijn, dit donkere geschil,Ga naar voetnoot482
Uit uw gezegelt boeck: ontvou ons 's hemels wil.Ga naar voetnoot483
Gabriël:
Zoo veel 't geoorloft zy te melden uit Godts bladen.
485[regelnummer]
Veel weten kan altyt niet vordren, zomtyts schaden.Ga naar voetnoot485
De Hooghste ontdeckt ons slechts wat hy geraden vint.Ga naar voetnoot486
Het al te stercke licht schynt Serafynen blint.Ga naar voetnoot487
De zuivre Wysheit wou ten deel' haer' wil bezegelen,Ga naar voetnoot488
Ten deele ontsluiten. zich te schicken en te regelen
490[regelnummer]
Naer heur gestelde wet, dat voeght den onderzaet,
Die aen zyn meesters last en wil gebonden staet.
De reden en het wit waerom wy namaels wachten,Ga naar voetnoot492
Na 'et overleven van een tafel erfgeslachten,Ga naar voetnoot493
Den Heer, die, Godt en mensch geworden in der tyt,Ga naar voetnoot494
| |
[pagina 637]
| |
495[regelnummer]
Den scepter voeren zal, en breet en overwytGa naar voetnoot495
De starren, aerde, en zee, en al wat leeft regeeren,
Verberght de hemel u: de tyt wil d'oirzaeck leeren.Ga naar voetnoot497
Gehoorzaem Godts bazuin: ghy hebt zyn' wil gehoort.
Lucifer:
Zoo zal een vreemdeling, een worm, het hooghste woort
500[regelnummer]
Hier boven voeren, en een ingeboren zwichten
Voor vreemde heerschappy? de mensch een' zetel stichten,
Zoo verre boven Godt?Ga naar voetnoot500-02Ga naar voetnoot502
Gabriël:
genoegh u met uw lot,
En staet en waerdigheit, u toegeleit van Godt.
Hy hief u in den top van alle Hierarchyen:Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Doch niet om iemants glans en opgang te benyen.Ga naar voetnoot505
De wederspannigheit verplet haer hooft en kroon,Ga naar voetnoot506
Indienze wederstreef' des Oppersten geboôn.
Uw aenzien schept zyn licht alleen uit Godts vermogen.
Lucifer:
Ick heb toch noch myn kroon voor Godt alleen gebogen.
Gabriël:
510[regelnummer]
Zoo buighze oock voor 't besluit der Godtheit, die het al
Wat wezen heeft uit niet, of namaels wezen zal,Ga naar voetnoot511
Bestiert tot zeker eindt, hoewel wy 't niet beseffen.Ga naar voetnoot512
Lucifer:
Den mensch in 't heiligh licht der Godtheit te verheffen,
Den mensch, zoo hoogh met Godt vergodlyckt in zyn' troon,
515[regelnummer]
Te zien het wieroockvat toezwaeien, op den toonGa naar voetnoot515
Van duizentduizenden eenstemmige kooralen;Ga naar voetnoot516
Verdooft de majesteit en diamante stralen
Van onze morgenstar, die straelt nu langer niet;
En 's hemels blyschap slaet aen 't quynen van verdriet.
Gabriël:
520[regelnummer]
De zaligheit bestaet in een gerust genoegen,
In 't stemmen met Godts wil, en zich naer hem te voegen.Ga naar voetnoot520-21
| |
[pagina 638]
| |
Lucifer:
De majesteit van Godt en Godtheit wort verkleent,Ga naar voetnoot522
Indienze haer natuur met 's menschen bloet vereent,
Vereenight, en verbint. wy Geesten grenzen nader
525[regelnummer]
Aen Godt, en zyn natuur, als zoons van eenen VaderGa naar voetnoot525
Geteelt, en hem gelyck, indien 't geoorloft is
Te stellen tegens een dees ongelyckenis
Van een oneindigheit en 't eindigh; de bepaeldeGa naar voetnoot527-28
By d'onbepaelde maght. indien de zon verdwaelde
530[regelnummer]
Uit hare streecke, en zich bekleede met een' smoock,Ga naar voetnoot530
Om al den aerdtkloot toe te lichten, uit een' roock,
En zwarten damp; hoe zou de vreught der weerelt sterven!
Wat zou het aertsch geslacht al glans en leven derven!
De zon al majesteits ontbeeren, in haer' loop!
535[regelnummer]
Ick zaegh den hemel blint, de starren overhoop,Ga naar voetnoot535
Wanorden orden en geschicktheit overrompelen,Ga naar voetnoot536
Indien de bron van 't licht haer klaerheit quaem te dompelen
In 't graf van een moerasch. verschoonme, o Gabriël,
Indien ick uw bazuin, de wet van 't hoogh bevel,
540[regelnummer]
Een luttel wederstreve, of schyn te wederstreven.
Wy yvren voor Godts eere: om Godt zyn Recht te geven,
Verstout ick my, en dwael dus verre buiten 't spoor
Van myn gehoorzaemheit.
Gabriël:
ghy yvert krachtigh voor
De glori van Godts naem; doch zonder t'overwegen
545[regelnummer]
Dat Godt het punt, waerin zyn hoogheit is gelegen,
Veel beter kent dan wy; dies staeck uw onderzoeck.
De menschgeworden Godt zal dit geheimnisboeck,Ga naar voetnoot547
Met zeven zegelen gesloten, zelf ontsluiten.
Nu smaecktghe niet het pit, maer ziet de schors van buiten.
550[regelnummer]
Dan zal men d'oirzaeck zien, de reden, den waeromGa naar voetnoot550
Van zyn verholentheên, en diep in 't heilighdom
Der heilighdommen gaen. nu voeght het ons te duicken,Ga naar voetnoot551-52
En dezen dageraet t'aenbidden, te gebruickenGa naar voetnoot553
Met danckbaerheit, tot dat de kennis in haer kracht
| |
[pagina 639]
| |
555[regelnummer]
De twyfeling verdryf, gelyck de zon den nacht.
Nu leeren wy allengs Godts wysheit tegenstappen,
Eerbiedigh, en beschroomt. zy openbaert by trappenGa naar voetnoot556-57
Het licht der wetenschappe en kennisse, en begeert
Dat ieder, op zyn wacht, zich onder haer verneêrt.Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Heer Stedehouder, rust, en hanthaef d'eerste ons wetten:Ga naar voetnoot560
Ick ga, daer Godt my zent.Ga naar voetnoot561
Lucifer:
men zal 'er scherp op letten.
BELZEBUB. LUCIFER.
Belzebub:
De Stedehouder hoort, waer dit plakkaet op draeit,Ga naar voetnoot562
Dat Gabriëls bazuin zoo trots heeft uitgekraeit.Ga naar voetnoot563
Hy gaf Godts ooghmerck u, oock scherp genoegh, te ruicken.Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Men zal uw mogentheit aldus de vleugels fnuicken.Ga naar voetnoot565
Lucifer:
Zoo licht niet: neen gewis, men kan 'er in voorzien,Ga naar voetnoot566
Geen minder droome hier zyn' meerder te gebiên.Ga naar voetnoot567
Belzebub:
Hy dreight weêrspannigheit haer hooft en kroon te pletten.Ga naar voetnoot568
Lucifer:
Nu zweer ick by myn kroon het al op een te zetten,
570[regelnummer]
Te heffen mynen stoel in aller heemlen trans,Ga naar voetnoot570
Door alle kreitsen hene, en starrelichten glans.Ga naar voetnoot571
Der heemlen hemel zal my een palais verstrecken.Ga naar voetnoot572
De regenboogh een troon; 't gestarrente bedeckenGa naar voetnoot573
Myn zalen; d'aertkloot blyft myn steun, en voetschabel.Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Ick wil op een karros van wolcken, hoogh en snelGa naar voetnoot570-75Ga naar voetnoot575
Gevoert door lucht en licht, met blixemstrael en donder
Verbryzelen tot stof, wat boven, of van onder
Zich tegens ons verzet, al waer 't den Veltheer zelf;Ga naar voetnoot578
| |
[pagina 640]
| |
Ja eerwe zwichten, zal dit hemelschblaeu gewelf,
580[regelnummer]
Zoo trots, zoo vast gebouwt, met zyn doorlachte bogen
Te bersten springen, en verstuiven voor onze oogen;
't Gerabraeckt aertryck zien als een wanschapen romp;
Dit wonderlijck Heelal in zynen mengelklomp,Ga naar voetnoot583
En wilde woestheit weêr verwarren, en verkeeren.
585[regelnummer]
Laet zien wie Lucifer durf trotsen, en braveeren.Ga naar voetnoot585
Men dage Apollion.
Belzebub:
hier treet hy voor den dagh.Ga naar voetnoot586
APOLLION. LUCIFER. BELZEBUB.
Apollion:
O Stedehouder van Godts onbepaelt gezagh,
Orakel, in den Raet der onderdane Goden,Ga naar voetnoot588
Ick offer u myn' dienst, en wacht op uw geboden.
590[regelnummer]
Wat eischt de majesteit van haren onderdaen?
Lucifer:
Het lust ons uwen zin en inzien te verstaen,
Op een gewightigh stuck, dat zalme niet mislucken.
Het wit is Michaël de slaghveêr uit te rucken;Ga naar voetnoot593
Op dat ons toelegh niet op zyn vermogen stuit'.
595[regelnummer]
Hy voert met zynen arm zoo vele Orakels uit,Ga naar voetnoot595
Als oit de Godtheit heeft met hare hant gedreven
In eeuwigh diamant: daer wort de mensch gehevenGa naar voetnoot597
In top der hemelen, door alle kreitsen heen,Ga naar voetnoot598
En ziet het Engelsdom zoo diep, zoo laegh, beneên
600[regelnummer]
Zyn voettapyt, in stof vast grimmelen, als wormen.
Het lustme met gewelt dien zetel te bestormen,
En op te zetten by dat opzet, in een' slagh,Ga naar voetnoot602
Al teffens wat myn staet, en star, en kroon vermagh.
Apollion:
Een loffelyck bestaen: dat uwe kroon vermeere,
605[regelnummer]
En aenwasse op dien voet. ick reken my tot eere
Te raden, onder u, tot zulck een brave daet.Ga naar voetnoot606
Het zy die recht en wel, of averechts beslaet,Ga naar voetnoot607
De wil is prysselyck, al wou het niet gedyen.Ga naar voetnoot608
| |
[pagina 641]
| |
Maer om niet reuckeloos noch radeloos te stryen,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Hoe treet men allerbest tot zulck een stout bestaen?
Hoe veilighst tegens 't punt van 't raetslot aengegaen?Ga naar voetnoot611
Lucifer:
Men kante hier met list ons eigen raetslot tegen.
Apollion:
Dat zeggen heeft wat in. geleende maght te wegen
In eene zelve schael met d'Almaght; haer gewichtGa naar voetnoot614
615[regelnummer]
Weeght over. wacht uw kroon: wy vallen veel te licht.Ga naar voetnoot615
Belzebub:
Zoo licht niet, of de kans zal eerst in twyfel hangen.
Apollion:
Van wien, of hoe, of waer dien aenslagh aengevangen?Ga naar voetnoot617
Het overpeinzen quetst alree Godts majesteit.
Lucifer:
Men hou haer ongequetst, en stappe met beleit
620[regelnummer]
Die steile steilten op, en noit gebaende rotsen.Ga naar voetnoot620
Beleit en moedt verwint, en durf gevaren trotsen.
Apollion:
Geen Almaght, noch haer kroon: men koomze niet te na,
Ten zy men leeren wil met naberou te spa.
De minder moet gedwee voor zynen meerder wycken.
Lucifer:
625[regelnummer]
Laet d'Almaght rusten: zet gelyckheit en gelycken
Te zamen. laet eens zien wiens wapen zwaerder weegh'.
Ick zie ons vyanden gevlught, den hemel leegh
Met eenen slingerslagh; ons heiren overladenGa naar voetnoot628
Van heerelycken roof: dan wyder zich beraden.Ga naar voetnoot628-29
Apollion:
630[regelnummer]
Ghy weet wat Michaël, Godts Veltheer, al vermagh:
Godts regementen staen verplicht aen zyn gezagh.
Hy draeght den sleutel van het wapenhuis, hier boven.Ga naar voetnoot632
De wacht is hem betrout. hy houdt op alle hovenGa naar voetnoot633
Getrou een wakende oogh, zoo dat 'er niet een starGa naar voetnoot634
| |
[pagina 642]
| |
635[regelnummer]
Van al het hemelsch heir, in 't minst, zich reppen dar,Ga naar voetnoot635
Noch op dien hemeltoght uit zyn gelit verroeren.Ga naar voetnoot636
Men vangt haest aen, maer zulck een oorlogh uit te voeren,Ga naar voetnoot637
Dat draeft ons maght voorby, en sleipt een' langen staert
Van zwaricheden na. wat tuigh, wat stormgevaert
640[regelnummer]
Kan tegens hem bestaen, en d'opperbenden sloopen?Ga naar voetnoot640
Al zette 's hemels slot zyn diamantpoort open,
Het vreesde list, noch laegh, noch overrompeling.
Belzebub:
Indien men ons besluit bekrachtigh' met de kling,
Ick zie de morgenstar op onzen hoogen standert
645[regelnummer]
Braveeren, 's hemels staet en heerschappy verandert.Ga naar voetnoot645
Apollion:
De Veltheer Michaël voert, ruim zoo trots en fier,
Godts wonderlycken Naem in 't velt van zyn banier,Ga naar voetnoot647
De zon in top.
Lucifer:
wat baet een naem met licht geschreven?
Een heldenstuck, als dit, wort geensins doorgedreven
650[regelnummer]
Met tittelen, en pracht, maer dapperheit, en moedt,
En treken, van vernuft en loosheit uitgebroet.Ga naar voetnoot651
Ghy zyt een meester, tuck om Geesten in te luien,Ga naar voetnoot652
Te rygen aen uw snoer, te leiden, op te ruien.
Ghy kunt bederven zelfs de vroomsten van de wacht;Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
En leeren weifelen wat noit op weiflen dacht.
Begin, wy zien Godts heir gereten aen twee deelen;
De hoofden en de leên aen 't woeden, en krackeelen;
De meeste maght alree geblintdoeckt, en verdooft,Ga naar voetnoot658
En Oversten en elck vast roepen om een hooft.Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Indienghe een vierde deel op onze zy kunt troonen,
Men zal uw kloeck beleit met eere en ampten kroonen.Ga naar voetnoot661
Ga hene, en overlegh dit stuck met Belial:Ga naar voetnoot662
Het moet 'er duister zyn, daer hy verdolen zal.Ga naar voetnoot663
Zyn troni, gladt vernist van veinzen en bedriegen,Ga naar voetnoot664
| |
[pagina 643]
| |
665[regelnummer]
In 't mommen niemant kent, die haer voorby kan vliegen.Ga naar voetnoot665
Ick stygh te wagen: legh het over met u twee.Ga naar voetnoot666
De Hofraet is vergaert, en wacht ons komst alree.Ga naar voetnoot667
Men zal, zoo dra ghy komt, u beide binnen roepen,
Heer Overste, bewaeck de hofpoort met uw troepen.
BELIAL. APOLLION.
Belial:
670[regelnummer]
Godts Stedehouder dient zich van ons beide om hoogh.Ga naar voetnoot670
Apollion:
Wy vliegen te gelyck, als pylen van zyn' boogh:
Belial:
En doelen op een wit, doch hachelyck te raken.Ga naar voetnoot672
Apollion:
Sta vast, de hemel wil van dezen aenslagh kraken.Ga naar voetnoot673
Belial:
Laet kraken al wat wil: het moet 'er nu op staen.Ga naar voetnoot674
Apollion:
675[regelnummer]
Hoe grypen wy dit stuck met kans en voordeel aen?Ga naar voetnoot675
Belial:
De wapens dienen ons: men moet van 't heir beginnen.Ga naar voetnoot676
Apollion:
De hoofden eerst, met een de stoutsten zien te winnen.Ga naar voetnoot677
Belial:
Door iet wat glimpelyx, en met een' schyn verbloemt.Ga naar voetnoot678
Apollion:
Zoo geef het dan een' naem: laet hooren hoe ghy 't noemt.
Belial:
680[regelnummer]
Men hanthaef 't Engelsdom, zyn hantvest, eer, en staten,Ga naar voetnoot680
En kieze een hooft, waer op zich ieder magh verlaten.
Apollion:
Dat hebtghe recht gevat: ick wensch geen schooner stofGa naar voetnoot682
| |
[pagina 644]
| |
Noch zaet tot muitery, om burgery en hofGa naar voetnoot683
Te schennen tegens een, en scharen tegens scharen:Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
Want ieder is gezint zyn' staet en eer te waren,Ga naar voetnoot685
En wettigheit, waer toe d'Almogentheit hem riep,
Eer zy de menschen vormde, en zoo veel spader schiep.
Het hemelsche palais is ons tot erf gegeven.
Den Geesten, die dus hoogh op hunne vleugels zweven,
690[regelnummer]
En, vry van lichamen, niet zacken naer om laegh,
Past beter dit gewest dan 't aertsch geslacht, te traegh
Om tegens zyn natuur te kiezen deze bogen.Ga naar voetnoot689-92Ga naar voetnoot692
Hier valt de dagh te sterck, te krachtigh, en hun oogenGa naar voetnoot693
Verdragen geensins 't licht, ons vroeger aengewent.
695[regelnummer]
De mensch beware dan zyn eigen element,
Als andre dieren: hy genoegh' zich met de palenGa naar voetnoot696
Van zynen rycken hof. het ryzen en het dalen
Van zon en maen verdeel' de maenden, en het jaer.
Hy neem' den ronden loop der heldre starren waer.
700[regelnummer]
Hy nuttige zyn ooft, en al den geur der kruiden,
En keer' zich oost, en west, ten noorden, en ten zuiden,
Dat zy zyn tytverdryf: en wat behoeft hy meer?
Wy kennen nimmer hier een' aertschen opperheer.Ga naar voetnoot703
Zoo sluit ick. kuntghe, help dien zin beknopter uiten.Ga naar voetnoot704
Belial:
705[regelnummer]
Den mensch in eeuwigheit ten hemel uit te sluiten.Ga naar voetnoot705
Apollion:
Dat klinckt alle Engelen te wonder wel in 't oor.Ga naar voetnoot706
Dat vlieght, gelyck een vier, van 't een in 't ander koor,
Door negen Ordens heene, en alle Hierarchyen.Ga naar voetnoot708
Belial:
Zoo zal men allerbest versufte traegheit myen.Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Ons heil en uitkomst hangt aen snelheit, en aen spoet.
Apollion:
Niet min aen kloeck beleit, en dapperheit, en moedt.
Belial:
Die zal, door toeval van ontelbre vanen, groejen.Ga naar voetnoot712
| |
[pagina 645]
| |
Apollion:
Zy morren vast: men moet hier heimlyck onder roejen,Ga naar voetnoot713
Zich mengen in dien hoop, en voeden hun beklagh.
Belial:
715[regelnummer]
Dan diende Belzebub, een Godt van groot gezagh,Ga naar voetnoot715
Zyn wapen aen hun klaght en wettigheit te hangen.Ga naar voetnoot716
Apollion:
Niet plotsling, maer allengs, en als door zydegangen.
Belial:
De Stedehouder met zyn tegenwoordigheit
Bie zelf de stercke hant aen zulck een trots beleit.Ga naar voetnoot719
Apollion:
720[regelnummer]
Wy zullen in den Raet zyn' zin en voorstel hooren:
Hy veinze voor een poos, en geve in 't endt de sporen
Aen 't opgeruide heir, verlegen om een hooft.
Belial:
Aen 't hooft hangt al de zaeck. hoe veel ghy hun belooft,
Zy zullen zonder hooft dien optoght niet beginnen.Ga naar voetnoot724
Apollion:
725[regelnummer]
Wat ree gewonnen is, behoeft men niet te winnen.
Wie meest gequetst wort in zyn heerlyckheit, en staet,
Dien gelt het eerst; die stapp' vooraen, en sla de maetGa naar voetnoot727
In zoo veel duizenden.
Belial:
De billyckheit en reden
Vereeren hem dees kroon: doch eerwe dieper treden,
730[regelnummer]
Zoo laet ons al 't gevaer eerst wegen, niets bestaen,
Of al de Hofraet steeck' hier zelf zyn zegel aen.
Zang:
Hoe zien de hoffelycke gevelsGa naar voetnoot732
Zoo root? hoe straelt het heiligh lichtGa naar voetnoot733
Zoo root op ons gezicht,
735[regelnummer]
Door wolcken en bedroefde nevels?Ga naar voetnoot735
| |
[pagina 646]
| |
Wat damp, wat mist betreckt
Dat zuiver, noit bevleckt,
En loutere saffier?Ga naar voetnoot732-38Ga naar voetnoot738
Die vlam, dien glans, dat vier
740[regelnummer]
Van 't heldere Alvermogen?Ga naar voetnoot740
Hoe schynt ons nu de diepe gloet
Der Godtheit toe, zoo zwart als bloet?Ga naar voetnoot741-42
Die flus zoo klaer alle oogenGa naar voetnoot743
Verheughde? wie begrypt, wie kent
745[regelnummer]
Deze oirzaeck, onder d'Engelsdommen,
Die, boven Adams element,Ga naar voetnoot746
Noch flus op galm van keelen zwommen;
Op lucht van Geesten, in den glans,Ga naar voetnoot747-48
Die galery, en tin, en trans,
750[regelnummer]
Gewelf van koor en hof vergulde,Ga naar voetnoot749-50
En met een ziel van vreught vervulde
Al wat hier boven leeft, en zweeft?
Wie is 'er, die ons reden geeft?
Tegenzang:
Toen wy, op Gabriëls bazuinen,Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
Ontvonckten, en een nieuwe wysGa naar voetnoot755
Aenhieven, Godt ten prys;
De roozegaerden, en de tuinenGa naar voetnoot757
Van 't hemelsch paradys,
Door zulck een' dau en spysGa naar voetnoot759
760[regelnummer]
Van lof en zang verblytGa naar voetnoot760
Ontloken; scheen de NytGa naar voetnoot761
Van onder in te sluipen.
Een groot getal der Geesten stom,
En bleeck, en dootsch, ging, drom by drom,
765[regelnummer]
Misnoegend henedruipen.Ga naar voetnoot764-65Ga naar voetnoot765
De winckbraeu hing verslenst op 't oogh.
Het gladde voorhooft zette een rimpel.
De hemelduiven, hier om hoogh,Ga naar voetnoot768
| |
[pagina 647]
| |
Onnozel eerst, oprecht, en simpel,Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
Aen 't zuchten sloegen, zoo het scheen;
Als of de hemel waer te kleen
Voor haer, toen Adam wiert verkoren,
En zulck een kroon den mensch beschoren.Ga naar voetnoot773
Dees smet ontstelt het oogh van 't Licht.Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Z'ontsteeckt die vlam in Godts gezicht.
Wy willen ons uit liefde in 't midden van hun mengen,
En deze oploopentheit weêr tot bedaren brengen.Ga naar voetnoot777
|
|