De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 616]
| |
Personaedjen.BELZEBUB, wederspannige Oversten.Ga naar voetnoot+ BELIAL, wederspannige Oversten.Ga naar voetnoot+ APOLLION, wederspannige Oversten.Ga naar voetnoot+ GABRIËL, Godts Geheimenistolck.Ga naar voetnoot+ REY VAN ENGELEN. LUCIFER, Stedehouder.Ga naar voetnoot+ LUICIFERISTEN, Oproerige Geesten.Ga naar voetnoot+ MICHAËL, Veltheer.Ga naar voetnoot+ RAFAËL, Bescherm-engel.Ga naar voetnoot+ URIËL, Michaëls Schiltknaep.Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 618]
| |
Lucifer. Treurspel.
| |
[pagina 619]
| |
20[regelnummer]
Die hun geen Engel schynt, maer eer een vliegend vier.Ga naar voetnoot20
Geen star verschiet zoo snel. hier komt hy aengestegen,Ga naar voetnoot21
Met eenen gouden tack, en heeft de steile wegenGa naar voetnoot22
Voorspoedigh afgeleit.
Belzebub:
Wat brengt Apollion?
Apollion:
Heer Belzebub, ick heb, zoo vlytigh als ick kon,
25[regelnummer]
Het laegh gewest bespiet, en offere u de vruchten,Ga naar voetnoot25
Zoo diep beneden ons, in andre zon en luchten,
Gesproten: oordeel, uit de vruchten, van het lant,
En van den hof, door Godt gezegent, en beplant,Ga naar voetnoot28
Tot wellust van den mensch.Ga naar voetnoot29
Belzebub:
ick zie de goude bladen,
30[regelnummer]
Met perlen van de lucht, den zilvren dau, geladen.
Hoe lieflyck rieckt dit loof, dat zyne verf behoudt!Ga naar voetnoot31
Hoe gloeit dit vrolyck ooft van karmozyn, en gout!Ga naar voetnoot32
't Waer jammer zoo men dit ontwyde met de handen.
't Gezicht bekoort den mont. wie zou niet watertanden
35[regelnummer]
Naer aertsche leckerny? hy walght van onzen dagh,
En hemelsch mann', die 't ooft der aerde plucken magh.Ga naar voetnoot36
Men zou ons Paradys om Adams hof verwenschen.Ga naar voetnoot37
't Geluck der Engelen moet wycken voor de menschen.
Apollion:
Niet waer, heer Belzebub? al schynt de hemel hoogh,
40[regelnummer]
Wy leggen veel te laegh. het geen ick met myn ooghGa naar voetnoot40
Gezien heb, mistme niet. 't vermaeck van 's weerelts hoven,
Een eenigh Eden gaet ons Paradys te boven.Ga naar voetnoot42
Belzebub:
Laet hooren watghe zaeght: wy luistren t'zamen toe.
| |
[pagina 620]
| |
Apollion:
'k Verzwygh mijn henevaert, om niet te reppen hoe
45[regelnummer]
Gezwint ick nedersteegh, en zonck door negen bogen,Ga naar voetnoot45
Die, sneller dan een pijl, rontom hun midpunt vlogen.
Het radt der zinnen kan zoo snel niet ommeslaen,Ga naar voetnoot47
In ons gedachten, als ick, lager dan de maenGa naar voetnoot48
En wolcken, afgegleên, bleef hangen op mijn pennen,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Om 't Oostersche gewest en lantschap t'onderkennen,Ga naar voetnoot50
Op 't aenzicht van den kloot, daer d'Oceaen om spoelt,Ga naar voetnoot51
Waer in zoo menigh slagh van zeegedroghten woelt.
Van verre zagh men hier een' hoogen bergh verschieten,
Waer uit een waterval, de wortel van vier vlieten,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Ten dale nederbruischt. wy streken steil, en schuinGa naar voetnoot55
Voorover met ons hooft, en rusten op de kruin
Des berghs, van waer men vlack de zalige landouwen
Der onderweerelt en haer weelde kon aenschouwen.Ga naar voetnoot58
Belzebub:
Nu schilder ons den hof, en zijn gestaltenis.Ga naar voetnoot59
Apollion:
60[regelnummer]
De hof valt ront, gelijck de kloot der weerelt is.Ga naar voetnoot60
In 't midden rijst de bergh, waer uit de hooftbron klatert,
Die zich in vieren deelt, en al het lant bewatert,
Geboomte en beemden laeft, en levert beken uit,
Zoo klaer gelijck kristal, daer geen gezicht op stuit.
65[regelnummer]
De stroomen geven slib, en koesteren de gronden.Ga naar voetnoot65
Hier worden Onixsteen en Bdellion gevonden.Ga naar voetnoot66
Hoe klaer de hemel oock van starren blinckt, en barnt;Ga naar voetnoot67
Hier zaeide vrouw Natuur in steenen een gestarnt,Ga naar voetnoot68
Dat onze starren dooft. hier blinckt het gout in d'aderen.
| |
[pagina 621]
| |
70[regelnummer]
Hier wou Natuur haer' schat in eenen schoot vergaderen.Ga naar voetnoot70
Belzebub:
Wat zweeft 'er voor een lucht, waer by dat schepsel leeft?
Apollion:
Geen Engel, onder ons, zoo zoet een' adem heeft,
Gelijck de frissche geest, die hier den mensch bejegent,Ga naar voetnoot73
Het aengezicht verquickt, en alles streelt, en zegent:
75[regelnummer]
Dan zwelt de boezem der landouw' van kruit, en kleur,Ga naar voetnoot75
En knop, en telgh, en bloem, en allerhanden geur.
De dau ververschtze 's nachts. het ryzen en het dalenGa naar voetnoot77
Der zonne weet zijn maet, en matight zoo haer stralenGa naar voetnoot78
Naer eisch van elcke plant, dat allerhande groen
80[regelnummer]
En vrucht gevonden wort, in eenerley saizoen.Ga naar voetnoot80
Belzebub:
Nu maelme de gedaente en 't wezen van de menschen.Ga naar voetnoot81
Apollion:
Wie zou ons Engelsdom voor 't menschdom willen wenschen,Ga naar voetnoot82
Wanneer men schepsels ziet, die 't al te boven gaen,
En onder wiens gezagh alle andre dieren staen.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Ick zagh den ommegang van hondertduizent dieren,Ga naar voetnoot85
Die op het aertrijck treên, of in de wolcken zwieren,
Of zwemmen in den stroom, zoo ieder is gewent,Ga naar voetnoot86-87
En leven schept in zijn byzonder element.
Wie zou een ieders aert en eigenschappen ramen
90[regelnummer]
Als Adam! want hy gafze op eene ry hun namen.Ga naar voetnoot90
De berghleeuw quispelde hem aen met zynen staert,
En loegh den meester toe. de tiger ley zijn' aertGa naar voetnoot92
Voor 's Konings voeten af. de lantstier boogh zijn' horen,
En d'olifant zijn' snuit. de beer vergat zijn' toren.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Griffoen en adelaer quam luistren naer dien man,Ga naar voetnoot95
Oock draeck, en Behemoth en zelf Leviatan.Ga naar voetnoot96
| |
[pagina 622]
| |
Noch zwygh ick welck een lof den mensch wort toegezongen
En toegequinckeleert van 't lustpriëel, vol tongen;
Terwyl de wint in 't loof, de beeck langs d'oevers speelt,Ga naar voetnoot97-99
100[regelnummer]
En ruischt op een muzyck, dat nimmer 't hart verveelt.
Had zich Apollion in zynen last gequeten,Ga naar voetnoot101
Hy had ons hemelryck in Adams Ryck vergeten.
Belzebub:
Wat dunckt u van het paer, dat ghy beneden zaeght?
Apollion:
Geen schepsel heeft om hoogh myn oogen zoo behaeght
105[regelnummer]
Als deze twee om laegh. wie kon zoo geestigh strengelenGa naar voetnoot105
Het lichaem, en de ziel, en scheppen dubbele Engelen,Ga naar voetnoot106
Uit klaiaerde, en uit been. het lichaem, schoon van leest,Ga naar voetnoot107
Getuight des Scheppers kunst, die blinckt in 't aenschijn meest,
Den spiegel van 't gemoedt. wat lidt my kon verbazen;
110[regelnummer]
Ick zagh het beelt der ziele in 't aengezicht geblazen.Ga naar voetnoot109-10Ga naar voetnoot110
Bezit het lyf iet schoons, dat vint men hier by een.
Een Godtheit geeft haer' glans door 's menschen oogen heen.
De redelycke ziel komt uit zyn troni zwieren.Ga naar voetnoot113
Hy heft, terwyl de stomme en redenlooze dieren
115[regelnummer]
Naer hunne voeten zien, alleen en trots het hooftGa naar voetnoot114-15
Ten hemel op naer Godt, zyn' Schepper, hoogh gelooft.
Belzebub:
Hy looft hem niet vergeefs voor zoo veel rycke gaven.
Apollion:
Hy heerscht, gelyck een Godt, om wien het al moet slaven.
D'onzichtbre ziel bestaet uit geest, en niet uit stof.
120[regelnummer]
Z'is heel in ieder lidt. het brein verstreckt haer hof.Ga naar voetnoot120
Zy leeft in eeuwigheit, en vreest noch roest, noch schennis.Ga naar voetnoot121
Z'is onbegrypelyck. voorzichtigheit, en kennis,Ga naar voetnoot122
| |
[pagina 623]
| |
En deught, en vryen wil bezitze in eigendom.Ga naar voetnoot123
Voor hare majesteit staen alle geesten stom.
125[regelnummer]
De wyde weerelt zal eer lang van menschen krielen.
Zy wacht, uit luttel zaets, een' rycken oegst van zielen;Ga naar voetnoot126
En hierom huwde Godt den man aen zyn mannin.Ga naar voetnoot127
Belzebub:
Wat dunckt u van zyn ribbe, en lieve gemalin?Ga naar voetnoot128
Apollion:
Ick deckte myn gezicht en oogen met myn vleugelen,
130[regelnummer]
Om myn gedachten en genegentheên te teugelen,
Zoo dra zy my gemoete, als Adam met der hantGa naar voetnoot131
Haer leide door het groen. by wylen hiel hy stant,Ga naar voetnoot132
Beschoudeze overzy, en onder dat beloncken
Begon een heiligh vier zyn zuivre borst t'ontvoncken:
135[regelnummer]
Dan kuste hy zyn bruit, en zy den bruidegom:
Dan ging de bruiloft in, met eenen wellekomGa naar voetnoot136
En brant van liefde, niet te melden, maer te gissen,
Een hooger zaligheit, die d'Engelen noch missen.
Hoe arm is eenigheit! wy kennen geen gespanGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Van tweederhande kunne, een jongkvrouw, en een' man.Ga naar voetnoot140
Helaes! wy zyn misdeelt: wy weten van geen trouwen,
Van gade of gading, in een' hemel, zonder vrouwen.Ga naar voetnoot138-42Ga naar voetnoot142
Belzebub:
Zoo wort 'er met der tyt een weerelt aengeteelt?Ga naar voetnoot143
Apollion:
Door een genot van 't schoon, in 's menschen brein gebeelt,
145[regelnummer]
En ingedruckt met kracht van d'opgespanne zinnen.Ga naar voetnoot144-45Ga naar voetnoot145
Dat houdt dit paer verknocht. hun leven is beminnen,
En wederminnen met een' onderlingen lust,
Onendelyck gelescht, en nimmer uitgebluscht.
Belzebub:
Nu pasme deze bruit naer 't leven af te malen.Ga naar voetnoot149
| |
[pagina 624]
| |
Apollion:
150[regelnummer]
Dit eischt Natuurs penseel, geen verf, maer zonnestralen.
De man en vrou zyn bey volschapen, evenschoon,
Van top tot teen. met recht spant Adam wel de kroon,
Door kloeckheit van gedaente, en majesteit van 't wezen,Ga naar voetnoot153
Als een ter heerschappy des aertryx uitgelezen:
155[regelnummer]
Maer al wat Eva heeft vernoeght haer bruigoms eisch:Ga naar voetnoot155
Der leden tederheit, een zachter vel en vleisch,
Een vriendelycker verf, aenminnigheit der oogen,
Een minnelycke mont, een uitspraeck, wiens vermogenGa naar voetnoot158
Bestaet in eedler klanck; twee bronnen van yvoor,
160[regelnummer]
En wat men best verzwyge, eer dit een' Geest bekoor'.
Bejegent Engelen, hoe schoonze uw oogh behaeghden;
Het zyn wanschapenheên by 't morgenlicht der maeghden.Ga naar voetnoot150-62Ga naar voetnoot162
Belzebub:
Het schijnt ghy blaeckt van minne om 't vrouwelijcke dier.Ga naar voetnoot163
Apollion:
Ick heb mijn slaghveêr in dat aengename vier
165[regelnummer]
Gezengt. het vielme zwaer van onder op te stijgen,
Te roeien, om den top van Engleburgh te krijgen.Ga naar voetnoot166
Ick scheide, doch met pijn, en zagh wel driewerf om.
Nu blinckt geen Serafijn, in 't hemelsch heilighdom,Ga naar voetnoot168
Als deze, in 't hangend hair, een goude nis van stralen,
170[regelnummer]
Die schoon gewatert van den hoofde nederdalen,Ga naar voetnoot170
En vloejen om den rugh. zoo komtze, als uit een licht,
Te voorschijn, en verheught den dagh met haer gezicht.
Laet perle en perlemoer u zuiverheit beloven;
Haer blanckheit gaet de perle en perlemoer te boven.Ga naar voetnoot173-74Ga naar voetnoot169-74
Belzebub:
175[regelnummer]
Wat baet al 's menschen roem, indien zijn schoonheit smelt,
En endelijck verwelckt, gelijck een bloem op 't velt?Ga naar voetnoot176
| |
[pagina 625]
| |
Apollion:
Zoo lang die hof beneên niet ophoude ooft te geven,
Zal dit gezalight paer by zulck een' appel leven,Ga naar voetnoot178
Die daer in 't midden groeit, bevochtight van den stroom,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Waer by de wortel leeft. dees wonderbare boom
Wort 's levens boom genoemt. zijn aert is onbederflijck.Ga naar voetnoot180-81
Hier door geniet de mensch het eeuwigh en onsterflijck,
En wort den Engelen, zijn' broederen, gelijck,Ga naar voetnoot183
Ja overtreftze in 't eindt; en zal zijn maght en Rijck
185[regelnummer]
Verbreiden overal. wie kan zijn vleugels korten?
Geen Engel heeft de maght zijn wezen uit te storten
In duizentduizenden, in een oneindigh tal.
Nu overreken eens wat hier uit worden zal.
Belzebub:
De mensch is maghtigh dus ons over 't hooft te wassen.Ga naar voetnoot189
Apollion:
190[regelnummer]
Zijn wasdom zal ons haest verschricken, en verrassen.
Al duickt zijn heerschappy nu lager dan de maen;
Al is die maght bepaelt; hy zal al hooger gaen,
Om zijnen stoel in top der hemelen te zetten.Ga naar voetnoot193
Zoo Godt dit niet belet, hoe konnen wy 't beletten?
195[regelnummer]
Want God bezint den mensch, en schiep het al om hem.Ga naar voetnoot195
Belzebub:
Wat hoor ick? een bazuin? gewis hier wil een stemGa naar voetnoot196
Op volgen: zie eens uit, terwylwe hier verbeien.
Apollion:
d'Aertsengel Gabriël, gevolght van 's hemels Reien,
Genaeckt in 's Hooghsten naem, om uit dien hoogen troonGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
T'ontvouwen, als Herout, het geen hem wiert geboôn.Ga naar voetnoot200
Belzebub:
Ons lust te hooren wat d'Aertsengel zal gebieden.
GABRIËL. REY VAN ENGELEN.
Gabriël:
Hoort toe, ghy Engelen: hoort toe, ghy hemellieden.
| |
[pagina 626]
| |
De hooghste Goetheit, uit wiens boezem alles vloeitGa naar voetnoot203
Wat goet, wat heiligh is; die nimmer wort vermoeit
205[regelnummer]
Door weldoen, noch verarmt van haer genadeschatten,Ga naar voetnoot205
Tot noch met geen begryp der schepselen te vatten;Ga naar voetnoot206
Dees Goetheit schiep den mensch haer eigen beelt gelyck,Ga naar voetnoot207
Oock d'Englen, op dat zy te zamen 't eeuwigh Ryck
En noit begrepen goet, na 'et vierigh onderhoudenGa naar voetnoot209
210[regelnummer]
Der opgeleide wet, met Godt bezitten zouden.Ga naar voetnoot210
Zy boude 't wonderlyck en zienelyck HeelalGa naar voetnoot211
Der weerelt Gode en oock den mensche te geval;
Op dat hy in dit hof zou heerschen, en vermeeren;Ga naar voetnoot213
Met al zyne afkomst hem bekennen, dienen, eeren;Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
En stygen, langs den trap der weerelt, in den trans
Van 't ongeschapen licht, den zaligenden glans.Ga naar voetnoot215-16
Al schynt het Geestendom alle andren t'overtreffen;
Godt sloot van eeuwigheit het Menschdom te verheffen,Ga naar voetnoot218
Oock boven 't Engelsdom, en op te voeren totGa naar voetnoot219
220[regelnummer]
Een klaerheit en een licht, dat niet verschilt van Godt.
Ghy zult het eeuwigh Woort, bekleet met been en aren,Ga naar voetnoot221
Gezalft tot Heer, en hooft, en rechter, al de scharen
Der Geesten, Engelen en menschen te gelyck,
Zien rechten, uit zyn' troon, en onbeschaduwt Ryck;Ga naar voetnoot222-24
225[regelnummer]
Daer staet de stoel alree geheilight in het midden.Ga naar voetnoot225
Dat alle d'Engelen hem passen aen te bidden,Ga naar voetnoot226
Zoo ras hy innery, wien 't menschelyck gestalt,Ga naar voetnoot227
Oock boven ons natuur verheerelyckt, gevalt.Ga naar voetnoot228
Dan schynt de heldre vlam der Serafynen duister,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
By 's menschen licht, en glans, en goddelycken luister.
Genade dooft Natuur en al haer glansen uit.Ga naar voetnoot231
| |
[pagina 627]
| |
Dit 's nootlot, en een onherroepelyck besluitGa naar voetnoot232
Rey van Engelen:
Al wat de hemel stemt, zal 't hemelsch heir behagen.Ga naar voetnoot233
Gabriël:
Zoo past u trou in Godts en 's menschen dienst te dragen:Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Naerdien de Godtheit zelf de menschen zoo bemint.Ga naar voetnoot235
Wie Adam eert, het hart van Adams vader wint.
De mensch en Engel, beide uit eenen stam gesproten,Ga naar voetnoot237
Zyn medebroeders; uitgekore lotgenoten,
Des Allerhooghsten zoons en erven, zonder smet.
240[regelnummer]
Een ongedeelde wil en liefde zy uw wet.
Ghy weet hoe 't Engelsdom moet onderscheiden worden
In dryderhande ry, een negenvouwige orden;Ga naar voetnoot242
De hooghste in Serafyn, en Cherubyn, en Troon,Ga naar voetnoot243
Die zitten in Godts Raet, en stercken zyn geboôn.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
De middenry bestaet uit Heerschappyen, Krachten,Ga naar voetnoot245
En Maghten, die op 't woort van Godts Geheimraet wachten,Ga naar voetnoot246
Tot 's menschen nut, en heil, en hulp in 't algemeen.Ga naar voetnoot246-47
De derde en laeghste ry, gewyt uit Vorstenheên,Ga naar voetnoot248
En groote Aertsengelen, en Engelen, moet duickenGa naar voetnoot249
250[regelnummer]
Voor 't woort der middelrye, en laten zich gebruicken,
Beneden het gewelf van zuiver kristalyn,Ga naar voetnoot251
In hun' byzondren last, zoo wyt 't gestarrent schyn'.Ga naar voetnoot241-52Ga naar voetnoot250-52Ga naar voetnoot252
Wanneer de weerelt koom' zich verder uit te spreiden,Ga naar voetnoot253
Wort elck van deze ry in zyn gewest bescheiden,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Of weet zyn eige stadt, en huis, en wat persoon
Zyn zorgh bevolen blyft, ter eere van Godts kroon.Ga naar voetnoot255-56
| |
[pagina 628]
| |
Getrouwen, gaet dan hene, onsterfelycke Goden,Ga naar voetnoot257
Gehoorzaemt Lucifer, verknocht aen Godts geboden.
Bevordert 's hemels eer, in 't menschelyck geslacht,
260[regelnummer]
Een ieder in zyn wyck, een ieder op zyn wacht.
Laet zommigen voor Godt de schael vol wieroock branden,
En brengen voor Godts troon der menschen offerhanden,
En wenschen, en gebeên, en zingen 's Godtheits lof,
Dat zich de galm verspreie in 't eeuwighjuichend hof.Ga naar voetnoot262-64Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Een ander draey' gestarnte en ronde hemelklooten,Ga naar voetnoot265
Of zett' den hemel op, of hou de lucht geslotenGa naar voetnoot266
Met wolcken, om den bergh te zegenen om laegh,
Met eenen zonneschijn, of versche regenvlaegh
Van manne en honighdau, daer Godt wort aengebeden,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Door d'eerste onnozelheit, de burgery van Eden.Ga naar voetnoot270
Wie door de lucht, en 't vier, en aerde, en water rent,Ga naar voetnoot271
Die matige op zyn pas een ieder element,Ga naar voetnoot272
Naer Adams wensch, of legg' den blixemstrael aen banden,
Of breidele den storm, of breeck' de zee op stranden.Ga naar voetnoot265-74
275[regelnummer]
Een ander sla de treên des menschen gade op 't velt.
De Godtheit heeft zyn hair tot op een hair getelt.Ga naar voetnoot276
Men draegh' hem op de hant, dat hy zyn' voet niet stoote.Ga naar voetnoot277
Wort iemant, als gezant, gezonden van een' GrooteGa naar voetnoot278
Aen Adam, 's aertrijcks Vorst, dat hy zyn last verricht'.
280[regelnummer]
Zoo luidt myn last, waer aen de Godtheit u verplicht.Ga naar voetnoot280
| |
[pagina 629]
| |
REY VAN ENGELEN.
Zang:
Wie is het, die zoo hoogh gezeten,Ga naar voetnoot281
Zoo diep in 't grondelooze licht,Ga naar voetnoot282
Van tyt noch eeuwigheit gemeten,
Noch ronden, zonder tegenwight,
285[regelnummer]
By zich bestaet, geen steun van buitenGa naar voetnoot283-85
Ontleent, maer op zich zelven rust,
En in zyn wezen kan besluitenGa naar voetnoot287
Wat om en in hem, onbewust
Van wancken, draeit, en wort gedreven,Ga naar voetnoot288-89
290[regelnummer]
Om 't een en eenigh middelpunt;Ga naar voetnoot290
Der zonnen zon, de geest, het leven;
De ziel van alles wat ghy kunt
Bevroên, of nimmermeer bevroeden;Ga naar voetnoot293
Het hart, de bronaêr, d'oceaen
295[regelnummer]
En oirsprong van zoo vele goedenGa naar voetnoot295
Als uit hem vloeien, en bestaen
By zyn genade, en alvermogen,
En wysheit, die hun 't wezen schonckGa naar voetnoot297-98
Uit niet, eer dit in top voltogen
300[regelnummer]
Palais, der heemlen hemel, blonck;Ga naar voetnoot299-300
Daer wy met vleuglen d'oogen decken,Ga naar voetnoot301
Voor aller glansen Majesteit;
| |
[pagina 630]
| |
Terwijlwe 's hemels lofgalm wecken,
En vallen, uit eerbiedigheit,Ga naar voetnoot301-04
305[regelnummer]
Uit vreeze, in zwym op 't aenzicht neder?
Wie is het? noemt, beschryft ons hem,
Met eene Serafyne veder.Ga naar voetnoot307
Of schort het aen begryp en stem?Ga naar voetnoot308
Tegenzang:
Dat 's GODT. Oneindigh eeuwigh Wezen
310[regelnummer]
Van alle ding, dat wezen heeft,Ga naar voetnoot309-10
Vergeef het ons; o noit volprezen
Van al wat leeft, of niet en leeft,Ga naar voetnoot312
Noit uitgesproken, noch te spreken;
Vergeef het ons, en schelt ons quyt
315[regelnummer]
Dat geen verbeelding, tong, noch teken
U melden kan. ghy waert, ghy zyt,Ga naar voetnoot316
Ghy blyft de zelve. alle Englekennis
En uitspraeck, zwack, en onbequaem,Ga naar voetnoot318
Is maer ontheiliging, en schennis:
320[regelnummer]
Want ieder draeght zyn' eigen naem,Ga naar voetnoot320
Behalve ghy. Wie kan u noemenGa naar voetnoot314-21
By uwen Naem? wie wort gewyt
Tot uw Orakel? wie durf roemen?Ga naar voetnoot323
Ghy zyt alleen dan die ghy zyt,Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
U zelf bekent, en niemant nader.
U zulx te kennen, als ghy waertGa naar voetnoot326
Der eeuwigheden glans en ader;Ga naar voetnoot327
Wien is dat licht geopenbaert?
Wien is der glansen glans verschenen?
330[regelnummer]
Dat zien is noch een hooger heilGa naar voetnoot330
Dan wy van uw genade ontleenen;Ga naar voetnoot331
Dat overschryt het perck, en peil
Van ons vermogen. wy veroudenGa naar voetnoot332-33Ga naar voetnoot333
| |
[pagina 631]
| |
In onzen duur; ghy nimmermeer.Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Uw wezen moet ons onderhouden.
Verheft de Godtheit: zingt haer eer.
Toezang:
Heiligh, heiligh, noch eens heiligh,Ga naar voetnoot337
Driemael heiligh: eer zy Godt.
Buiten Godt is 't nergens veiligh.
340[regelnummer]
Heiligh is het groot gebodt.Ga naar voetnoot340
Zyn geheimenis zy bondigh.Ga naar voetnoot341
Men aenbidde zyn bevel.
Dat men overal verkondigh'
Wat de trouwe Gabriël
345[regelnummer]
Ons met zyn bazuin quam leeren.
Laet ons Godt in Adam eeren.
Al wat Godt behaeght, is wel.
|
|