De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 601]
| |
LuciferBewerkt door Lr. B.H. Molkenboer O.P.aant.Van 1654. Afgedrukt naar de eerste uitgave te Amsterdam, bij Abraham de Wees, den bekenden boekverkooper op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament (Unger, Bibliogr. nr. 515) en dus waarschijnlijk gedrukt bij de Wees' gewonen drukker Dominicus vander Stichel (Unger, ib. blz. 89). Het motto 'Praecipitemque immani turbine adegit' is ontleend aan Virgilius' Aeneïs, VI, 594, in Vondels vertaling: ‘d'Almaghtige Vader.... dreef hem met eenen vreesselijcken dwarrelwint, dat hij tuimelde’. De titelprent, die de eerste uitgaven siert, werd blijkbaar ontworpen op Vondels tekst (en niet andersom), waarvan ze, wat de ontknooping der tragedie betreft, een synthetische illustratie geeft (zie vs. 1746-74, 1849-1936). Zoowel de halvemaanvorm van Lucifers benden als het driekantig heir van Michaël zijn aangeduid. Buiten het organisch verband van deze legerscharen zien we Michaël met zijn schubbig pantser (vs. 1737) en schittrend harrenas (1901), den gloet des blixems in de hant (1752) en den diamanten schilt (1910); en daaronder Lucifer, die van zijn wagen (1782), met Leeuw en feilen Draeck bespannen (1784, 1918), de heirbijl in de vuist, de scheemrende rondas (1788) met helm en hooft (1915) naar beneden valt. Ook het aanhangsel van het treurspel: de verdrijving van Adam en Eva uit het Paradijs (vs. 2020-2184) is onderaan afgebeeld. De prent, die ongesigneerd bleef, is waarschijnlijk ontworpen en gesneden door Salomon Saverij (Savry), die ook de titelprenten van Vondels Amsteldamsche Hecuba (Deel 2, blz. 532) en van Palamades (ib. blz. 617) graveerde. Deze Salomon (1594-1664) behoorde tot het uitgebreide kunstenaarsgeslacht van Doopsgezinde Z.-Nederlandsche afkomst, dat den dichter ook na zijn bekeering bleef vereeren. Het Schouwburghoofd Jan Vos, die een raren ‘dans van Engelen’ als naspel van Lucifer ontwierp (Unger, 1654-55, blz. 266), schreef op de titelprent een soort reklame-gedicht, opgenomen in Apollo's Harp van 1658. Zie verder: Lucifer in Zwolsche Herdrukken (1928) blz. 143. | |
[pagina 602]
| |
[pagina 603]
| |
[pagina 604]
| |
Den onverwinnelycksten Vorst en Heere, Den Heere Ferdinandus Den Derden,
| |
[pagina 605]
| |
16 den hemel, bekleet, waer uit hy, die zich vermat aen Godts zyde te zitten, 17 en Gode gelyck te worden, verstooten, en rechtvaerdighlyck ter eeuwige 18 duisternisse verdoemt wert. Op dit rampzalige voorbeelt van Lucifer, den 19 Aertsëngel, en eerst heerlycksten boven alle Engelen, volghden sedert, by- 20 kans alle eeuwen door, de wederspannige geweldenaers, waer van oude enGa naar voetnoot20-21 21 jonge historien getuigen, en toonen hoe gewelt, doortraptheit, en listige 22 aenslagen der ongerechtigen, met glimp en schyn van wettigheit vermomt, 23 ydel en krachteloos zyn, zoo lang Godts Voorzienigheit de geheilighde 24 Maghten en Stammen hanthaeft, tot rust en veiligheit van allerhande Staten,Ga naar voetnoot24 25 die, zonder een wettigh Opperhooft, in geene burgerlycke gemeenschap 26 kunnen bestaen: waerom Godts Orakel zelf, den menschelycken geslachteGa naar voetnoot26 27 ten beste, deze Mogentheit, als zyn eige, in eenen adem, bevestight, ge-Ga naar voetnoot27-29 28 biedende Gode en den Keizer elck hun recht te geven. Christenryck door- 29 gaends, gelyck een schip in de wilde zee, aen alle kanten, en tegenwoordigh 30 van Turck en Tarter, bestormt, en in noot van schipbreucke, vereischt tenGa naar voetnoot30 31 hooghste deze eendraghtige eerbiedigheit tot het Keizerdom, om den alge-Ga naar voetnoot31 32 meenen erfvyant des Christen naems te stuiten, en den Rycksbodem en zyneGa naar voetnoot32 33 grenzen, tegens den inbreuck der woeste volcken, te veiligen, en te stercken;Ga naar voetnoot33 34 waerom Godt te dancken is, dat het hem beliefde 't Gezagh en de Kroon des 35 H. Roomschen Rycks, voor 's Vaders overlyden, op den jongsten Rycksdagh, 36 in den zone, FERDINANDUS DEN VIERDEN, te verzekeren; eenGa naar voetnoot36 37 zegen, waerop zoo vele volcken moet dragen, en de tooneeltrompet vanGa naar voetnoot37Ga naar voetnoot37-39 38 onze Nederduitsche Zanggodinne te moediger, voor den troon van Hoogh-Ga naar voetnoot38 39 duitschlant, den overwonnen Lucifer, in Michaëls triomfstaetsi ommevoert.
UWE KEIZERLYCKE MAJESTEITS
allerootmoedighste dienaer J.V. VONDEL. | |
[pagina 606]
| |
Op de Afbeeldinge van Keizerlycke Majesteit, Ferdinandus den Derden;
| |
[pagina 607]
| |
Berecht aen alle Kunstgenooten, en Begunstigers der Tooneelspelen.1 Hier wort u, om uwen kunst-yver weder t'ontsteken, en uwen geestGa naar voetnootr. 1 2 teffens te stichten, en te verquicken, het heiligh treurtooneel, dat den hemel 3 afbeelt, opgeschoven. De groote Aertsengelen, Lucifer, en Michaël, elckGa naar voetnoot3 4 met hunne aenhangelingen van wederzyde gesterckt, komen de stellaedjeGa naar voetnoot4-5 5 stoffeeren, en hun rollen spelen. Het tooneel en de personaedjen zyn zeker 6 zoodanigh, en zoo heerlyck, datze eenen heerlycker styl vereischen, enGa naar voetnoot6 7 hooger laerzen dan ick haer weet aen te trecken. Niemant, die de spraeckGa naar voetnoot7Ga naar voetnoot7-8 8 van d'onfeilbare orakelen des goddelycken Geests verstaet, zal oordeelen 9 dat wy een gedichtsel van Salmoneus bybrengen, die midden in Elis, Jupyn,Ga naar voetnoot9 10 op zynen wagen en metale brugh, braveerende, en met een brandendeGa naar voetnoot10 11 fackel den blixem en donder nabootsende, van den donder geslagen wert: 12 nochte wy vernieuwen hier geen gryze fabel van den Reuzenstryt, onderGa naar voetnoot12 13 wiens schorsse de Poëzy haere toehoorders reuckelooze verwaentheit, enGa naar voetnoot13 14 godtlooze kerckschenderyen zocht te verleeren, en natuurkennis in te boe- 15 zemen; namelyck, dat lucht, en winden, in den hollen buick en het zwavel- 16 achtige ingewant der aerde, besloten, by wylen ademtoght zoeckende, met 17 gewelt van geborste steenrotsen, smoock, en roock, en vlammen, en aerdt-Ga naar voetnoot17 18 bevingen, en schrickelyck geluit, uitbersten, en hemelhoogh opgestegen, 19 in het neêrstorten, den gront van lant en zee met assche en steenen be-Ga naar voetnoot19-20 20 stulpen, en ophoopen. Onder de Profeten verzekeren ons van den afval | |
[pagina 608]
| |
21 des Aertsengels, en zynen aenhang, Izaïas, en Ezechiël; by den Euangelist, 22 Christus, het allerwaerachtighste orakel, ons met eene stem uit den hemelGa naar voetnoot22 23 bevolen te hooren; en endelyck Judas Thaddeus, zyn getrouwe Apostel; 24 welcker spreucken waerdigh zyn in eeuwigh diamant, en waerdiger in onze 25 harten geprint te worden. Izaïas roept: O Lucifer, die vroegh opgingt, hoeGa naar voetnoot25 26 zytghe ter aerde geploft? die de volcken quetste, in uw harte spraeckt: Ick wil 27 in den hemel stygen, mynen stoel boven Godts gestarnte verheffen, op den 28 bergh des verhondts aen de noortzyde zitten. Ick wil boven de hooge wolcken 29 steigeren, den Allerhooghsten gelyck worden: maer ghy zult ter helle toe, in 30 den poel des afgronts, vernedert worden. Godt spreeckt door Ezechiël aldus:Ga naar voetnoot30 31 Ghy zyt een uitgedruckte gelyckenis, vol wysheit, en volkomen schoon. Ghy 32 waert, in de weelde van Godts paradys, bekleet met allerhande kostelycke 33 steenen, sardis, en topazen, en jaspis, en chrizoliten, en onix, en beril, safier, 34 en karbonkel, en smaragden: gout was uw cieraet. Op den dagh uwer schep- 35 pinge waren uwe schalmeien vaerdigh. Ghy breide u uit, gelyck een beschadu- 36 wende Cherubyn, en ick zette u op Godts bergh. Ghy wandelde midden onder 37 de blakende steenen. Ghy waert volschapen in uwen tredt, van den dage uwer 38 scheppinge aen, tot dat men u op boosheit betrapte. Beide deze spreucken 39 zyn, naer den letterlycken zin, d'een van den Koning van Babilon, d'ander 40 van den Koning van Tyrus te verstaen, die, by Lucifer, in hunne heerlyck- 41 heit en hooghmoet, geleken, bestraft en gedreight worden. JESUS Christus 42 ziet mede op den val van den weerspannigen Lucifer, daer hy zeght: Ick zaghGa naar voetnoot42-3 43 den Satan, gelyck eenen blixem, uit den hemel vallen, en Thaddeus ontvout 44 den afval der Engelen, en hun misdaet, en de straf daer op gevolght, zonder 45 eenige bewimpelinge, beknopt op deze wyze: Doch hy beeft de Engelen, 46 die hunne hoogheit niet bewaerden, maer hun behuizinge verlieten, met eeuwigeGa naar voetnoot46 47 banden van duisternisse, tegens het oordeel des grooten Godts bewaert. WyGa naar voetnoot47 48 stuiten dan met deze goude spreucken, en inzonderheit met Judas Thaddeus, 49 leerling en afgezant des hemelschen Leeraers, en Konings aller Koningen,Ga naar voetnoot49 50 gelyck op eenen diamanten schilt, alle de pylen der ongeloovigen, die de 51 zekerheit van der Geesten afval zouden durven in twyfel trecken. Behalve 52 dit onderstut ons ten overvloet doorgaends d'eendraghtige en eerwaer-Ga naar voetnoot52 | |
[pagina 609]
| |
53 dighste aeloutheit der godtvruchtige Outvaderen, die in den gront dezerGa naar voetnoot53 54 geschiedenisse overeenstemmen: doch om de Kunstgenooten niet op te 55 houden, zullenwe ons met drie plaetsen genoegen; d'eerste getrocken uitGa naar voetnoot55 56 den heiligen Cypriaen, Bisschop en Martelaer te Karthago, daer hy schrijft:Ga naar voetnoot56 57 Hy, die te vore door een Engelsche Majesteit ondersteunt, Gode aengenaemGa naar voetnoot57 58 en waert was, borst, toen hy den mensch naer Godts beelt geschapen zagh,Ga naar voetnoot58 59 door eenen boosaerdigen naeryver uit, hem door ingeven van dien naeryverGa naar voetnoot59 60 niet eer ten val brengende, voor dat by zelf door dien naeryver ter neêr gestort 61 lagh, gevangen eer hy ving, bedorven was eer hy hem bedorf; terwyl hy, vanGa naar voetnoot61 62 Nydigheit aengeprickelt, den mensche van de genade der onsterfelyckheit, hem 63 geschoncken, beroofde, en zelf oock verloor het gene hy te vore hadde. De 64 groote Gregorius bestelt ons de tweede spreuck: Dees afvallige Engel, ge-Ga naar voetnoot64-65 65 schapen om boven d'andere regementen der Engelen uit te blincken, is door zyn 66 hoovaerdy zulx ter neder gestort, dat hy nu de heerschappye der stantvastigeGa naar voetnoot66 67 Engelen onderworpen blyft. Het derde en leste bewys scheppen wy uit de 68 predikatien van den honighvloeienden Bernardus: Schuwt de hoovaerdy:Ga naar voetnoot68 69 ick bidde u schuwtze toch. d'oirsprong van alle overtredinge is hoovaerdy, die 70 Lucifer zelf, klaerder dan alle starren uitblinckende, met een eeuwige duister- 71 nisse heeft verdonckert. zy heeft niet alleen eenen Engel, maer den oppersten 72 van alle Engelen in eenen Duivel verandert. De Hoovaerdy en Nydigheit, 73 twee oirzaecken of aenstokers van dezen afgrysselycken brant van twee- 74 draght en oorloge hebben wy uitgedruckt, onder het gespan van twee be-Ga naar voetnoot75 75 starnde dieren, den Leeuw, en den Draeck, die voor Lucifers oorloghswagen 76 gespannen, hem tegens Godt en Michaël aenvoeren; aengezien deze dieren 77 twee zinnebeelden van deze hooftgebreken verstrecken: want de Leeuw, 78 der dieren Koning, gemoedight door zyne krachten, acht uit verwaentheitGa naar voetnoot78 79 niemant boven zich zelven; en de Nydigheit quetst met hare tong den 80 benyden van verre, gelyck de Draeck, met het schieten van zyn vergift, 81 zynen vyant van verre quetst. Sint Augustyn, deze twee hooftgebrekenGa naar voetnoot81 82 Lucifer toe-eigenende, maelt ons den aert der zelve levendigh af, en zeit | |
[pagina 610]
| |
83 dat de Hoovaerdy is een liefde tot zyn eige grootsheit; maer de NydigheitGa naar voetnoot83 84 een haetster van een anders geluck: waer uit klaer genoegh blyckt wat hier 85 uit geboren wort: want een iegelyck, zeit hy, die zyn eige grootsheit bemint, 86 benyt zyns gelycken, naerdienze met hem gelyckstaen; of benyt zynen 87 minder, op dat die hem niet gelyck werde; of die grooter zyn dan hy, om 88 datze boven hem staen. Nu dewyl de dieren zelf van verdoemde Geesten 89 misbruickt en bezeten worden, gelyck in den aenvang de Paradysslang, enGa naar voetnoot89 90 in de heileeuwe de zwynskudden, die met een groot gedruis in zee stortten;Ga naar voetnoot90 91 en dewyl de gestarnten aen den hemel zelfs by dieren afgetekent, oock byGa naar voetnoot91 92 de Profeten gedacht worden; gelyck de Pleiades of Zevenstar, en Arcturus,Ga naar voetnoot92-4 93 Orion, en Lucifer, zoo gelieve het u de weeligheit en leerzaemheit der 94 tooneelpoëzye te vergeven, dat de rampzalige Geesten zich op ons tooneel 95 hier mede wapenen, en verweeren: want den helschen gedroghten nietsGa naar voetnoot95 96 eigener is dan slimme treken, en het misbruick der schepselen, en ele-Ga naar voetnoot96 97 menten, tot afbreuck van d'eere en den naem des Allerhooghsten, zoo 98 verre hy dit gehengt. Sint Jan, in zyne Openbaringe, beelt de hemelscheGa naar voetnoot98 99 geheimenissen, en den stryt in den hemel, door den Draeck uit, wiens staert 100 nasleepte het derde deel der starren, by de Godtgeleerden op d'afvalligeGa naar voetnoot100 101 Engelen geduit; waerom men in Poëzye de gebloemde wyze van sprekenGa naar voetnoot101 102 niet al te neuswys behoort te ziften, nochte naer de scherpzinnigheit derGa naar voetnoot102 103 schoollessen te regelen. Oock moeten wy onderscheiden de tweederhande 104 personaedjen, die dit tooneel betreden, namelyck quaetwillige en goede 105 Engelen, die een ieder hun eige rol speelen; gelyck Cicero en de voeghe-Ga naar voetnoot105 106 lyckheit zelf ons elcke persoonaedje, naer heuren staet en aert, leeren 107 uitbeelden. Ondertusschen ontkennen wy geensins dat heilige stof den 108 tooneeldichter nauwer verbint, en intoomt dan weereltsche historien, ofGa naar voetnoot108 109 Heidensche verziersels; onaengezien d'oude en befaemde hantvest derGa naar voetnoot109 110 Poëzye, by Horatius Flakkus, in zyne Dichtkunste, met deze vaerzen uit-Ga naar voetnoot110 111 gedruckt: De Schilder en Poëet ontfingen beide een maghtGa naar voetnoot112
Van alles te bestaen wat elck zich dienstigh acht.
114 Doch hier dient inzonderheit aengetekent hoe wy, om den naeryver der 115 hooghmoedige en nydige Geesten te heftiger t'ontsteken, den Engelen de 116 geheimenis van het toekomende menschworden des Woorts, door den | |
[pagina 611]
| |
117 Aertsëngel Gabriël, Gezant en Geheimenistolck der Godtheit, eenighzinsGa naar voetnoot117 118 ontdecken; hier in [onder verbeteringe] volgende, niet het gevoelen derGa naar voetnoot118-19 119 meesten, maer zommiger Godtgeleerden, naerdien dit ons treurtafereel 120 rycker stof en luister byzet; zonder dat wy evenwel, in dit punt, noch in 121 andere omstandigheden van oirzaken, tyt, plaetse, en wyze [waer van wy 122 ons dienden, om dit Treurspel krachtiger, heerlycker, gevoeghelycker en 123 leerzamer uit te voeren;] de rechtzinnige waerheit opzettelyck willen inGa naar voetnoot123 124 het licht staen, of iet, naer ons eige vonden, en goetduncken, vast stellen. 125 Sint Pauwels, Godts geheimenisschryver aen de Hebreen, verheft zelf,Ga naar voetnoot125Ga naar voetnoot125-35 126 benydenswaerdigh genoegh, tot afbreuck van het Ryck der logenen en 127 verleidende Geesten, de heerlyckheit, maght en Godtheit van het mensch- 128 geworden Woort, door zyn uitstekentheit boven alle Engelen, in naem, in 129 zoonschap, en erfgenaemschap, in het aenbidden der Engelen, in zyneGa naar voetnoot129 130 zalvinge, in zyne verheffinge aen Godts rechte hant, in de eeuwigheit zyner 131 heerschappye, als een Koning over de toekomende weerelt, en de oirzaeck 132 en het einde aller dingen, en een gekroont Hooft der menschen en Engelen, 133 zyne aenbidders, Godts boden, en geesten, gezonden ten dienst der men- 134 schen, erfgenamen der zaligheit, welcker natuur Godts Zoon, de EngelenGa naar voetnoot134-35 135 voorbygaende, in het bloet van Abraham aenneemt. By gelegenheit van 136 deze onschult achte ick niet ongerymt hier ter loop iet aen te roeren totGa naar voetnoot136-37 137 onschult van tooneel en tooneeldichteren, die Bybelstof voorstellen, naer- 138 dienze by wylen opspraeck onderworpen zyn; gelyck trouwen's menschenGa naar voetnoot138 139 zinnelyckheit verscheiden is, en d'ongelycke getempertheit der herssenenGa naar voetnoot139 140 veroirzaeckt dat d'een treck tot een zelve zaeck heeft, die den anderen 141 tegens het hart steeckt. Alle eerlycke kunsten en oefeningen hebben hareGa naar voetnoot141 142 be-yveraers, en tegenwryters, oock hun recht gebruick, en misbruick. DeGa naar voetnoot142 143 heilige treurspeldichters hebben, onder de oude Hebreen, tot hun voor-Ga naar voetnoot143 | |
[pagina 612]
| |
144 beelt den Poëet Ezechiël, die den uittoght der twalef Stammen uit EgyptenGa naar voetnoot144 145 in Griex nagelaten heeft; onder d'eerwaerdige Outvaders hebben zy het 146 groote licht uit den Oosten, Gregorius Nazianzener, die zelf den GekruistenGa naar voetnoot146-47 147 Verlosser in Griecksche tooneelvaerzen uitbeelde; gelyck wy noch vanGa naar voetnoot147-48 148 wylen den Koningklycken Gezant, Hugo de Groot, dat groote licht der 149 geleertheit en vromicheit onzer eeuwe, sint Gregorius spoor naerstrevende, 150 voor zyn treurspel van den Gekruisten, in Latyn beschreven, en dien on- 151 vergangklyken en stichtigen arbeit eer en danckbaerheit schuldigh blyven. 152 Onder d'Engelsche Onroomschen heeft de geleerde pen van RichardGa naar voetnoot152 153 Baker, Lucifer en al den handel der oproerige Geesten, oock vry breet inGa naar voetnoot153-54 154 't rymeloos uitgestreken. Wel is waer dat de Vaders der oude Kercke de 155 gekristende tooneelspeelders buiten de gemeenschap der Kercke keerden,Ga naar voetnoot155 156 en het tooneelspel van dien tyt heftigh bestreden: maer let men 'er wel op,Ga naar voetnoot156 157 de tyt en reden van dien was heel anders gelegen. De weerelt lagh toenGa naar voetnoot157 158 noch diep, op vele plaetsen, in Heidensche afgoderye verzoncken. De gront 159 des Christendoms was noch onbestorven, en de tooneelspelen werdenGa naar voetnoot159 160 Cybele, der gedroomde Goden moeder, een groote afgodinne, ter eere ge-Ga naar voetnoot160 161 speelt, en gehouden voor een verdienstigh middel om hier door lantplagenGa naar voetnoot161 162 van den hals des volcks af te keeren. Sint Augustyn getuight, hoe deGa naar voetnoot162 163 Heidensche Aertspriester, een bedienaer van Numaes instellingen en af-Ga naar voetnoot163 164 godendienst, te Rome, ter oirzaecke van een zware pest, de tooneelspeelen 165 eerst instelde, en door zyn gezagh bekrachtighde. Scaliger zelf bekent datze,Ga naar voetnoot165 | |
[pagina 613]
| |
166 om de gezontheit des volx te verwerven, door ingeven van de Sibille inge-Ga naar voetnoot166 167 stelt waren; in voegen dat dit spelen eigentlyck streckte tot een krachtighGa naar voetnoot167 168 voedtsel van de blinde afgoderye des Heidendoms, en verheffinge der af- 169 goden; een ingekankerde gruwel, wiens uitroien den eersten kruishelden,Ga naar voetnoot169 170 en de gedurigh worstelende Kercke op zoo veel zweet en bloet stont, maer 171 nu lang uitgestorven, geene voetstappen in Europe laet. Dat dan de H. Out-Ga naar voetnoot171-72 172 vaders die tooneelen hierom, en te gelyck om het bederf der zeden, en 173 andere openbare en schaemtelooze misbruicken van naeckte jongelingen, 174 vrouwen en maeghden en andere vuilicheden bestraften, was noodigh en 175 loflyck, gelyck het in dien gevalle noch zoude zyn. Dit nu overgeslagen,Ga naar voetnoot175 176 laet ons het nut en den oirbaer van stichtelycke en vermakelycke spelen nietGa naar voetnoot176 177 te licht wechworpen. Heilige en eerlycke voorbeelden dienen ten spiegel,Ga naar voetnoot177 178 om deught en Godtvruchtigheit t'omhelzen; gebreken, en d'elenden, daer 179 aen gehecht, te schuwen. Het wit en ooghmerck der wettige TreurspelenGa naar voetnoot179 180 is de menschen te vermorwen door schrick, en medoogen. Scholieren, enGa naar voetnoot180 181 opluickende jongkheit worden door spelen, in talen, welsprekentheit, wijs- 182 heit, tucht, en goede zeden, en manieren, geoefent, en dit zet in de teere 183 gemoeden en zinnen, een ploy van voeghelyckheit en geschicktheit, dieGa naar voetnoot183 184 hun, tot in den ouderdom toe, byblyven, en aenhangen: ja het gebeurt by 185 wylen dat overvliegende vernuften, by geene gemeine middelen te buigen,Ga naar voetnoot185 186 noch te verzetten, door spitsvondigheden en hooghdravenden tooneelstylGa naar voetnoot186 187 geraeckt, en, buiten hun eigen vermoeden, getrocken worden: gelyck een 188 edele luitsnaer geluit geeft, en antwoort, zoo dra heur weêrgade, van de 189 zelve nature en aert, en op eenen gelycken toon, en andere luit gespannen, 190 getokkelt wort van een geestige hant, die, al speelende, den tuimelgeestGa naar voetnoot190 191 uit eenen bezeten en verstockten Saul dryven kan. De historien der eersteGa naar voetnoot191 192 Kercke bezegelen dit met de gedenckwaerdige voorbeelden van GenesiusGa naar voetnoot192-93 193 en Ardaleo, beide tooneelspeelders, in den Schouburgh, door den H. Geest | |
[pagina 614]
| |
194 verlicht, en bekeert; terwylze, onder het spelen, den Christenschen Godts- 195 dienst willende beschimpen, overtuight wierden van de waerheit, dieze 196 geleert hadden, uit hun deftige speelrollen, doorgaends beter gestoffeertGa naar voetnoot196 197 met pit van wysheit dan laffe redenen, uren lang in den wint gestroit, enGa naar voetnoot197 198 eer verdrietigh dan leerzaem. Men worpt ons, ten opzichte van Bybelstoffe, 199 voor, dat men geen spel met heilige zaecken behoorde te spelen; en zeker 200 dit zou wat schyns hebben in onze tale, die juist het woort van Spel mede 201 brengt: maer wie slechts een woort of anderhalf Griecks kan uitstamelen, 202 weet wel dat dit woort by Griecken en Latynen geen gebruick heeft in dienGa naar voetnoot202 203 zin: want Τραγῳδία is een koppelwoort, en betekent eigentlyck Bockezang,Ga naar voetnoot203 204 naer der herderen wedgezangen, ingestelt om met zingen eenen Bock te 205 winnen, uit welcke gewoonte de treurzangen, en sedert de tooneelspelen, 206 hunnen oirsprong namen: en wil men ons immers dus ongenadigh knuf-Ga naar voetnoot206 207 felen om het woort Spel, waer blyvenwe dan met orgelspel, Davids harp- 208 en zangspel, en het spel van tien snaren, en ander fluit- en snarespel, byGa naar voetnoot208-09 209 verscheidenheit van Onroomschen, in hunne vergaderingen ingevoert? 210 Wie dan dit onderscheit vat, zal wel, het misbruick der tooneelkunste be- 211 bestraffende, het rechtmatigh gebruick niet ongenadigh vallen, en dezenGa naar voetnoot211 212 heerlycken ja Goddelycken vont, een eerlycke uitspanninge, en honigh-Ga naar voetnoot212 213 zoete verquickinge van 's levens moeielyckheden, de jeught, en kunstbe- 214 minnende burgerye niet misgunnen; op dat wy, hier door gemoedight,Ga naar voetnoot214 215 Lucifer met meer yvers ten Treurtooneele voeren, daer hy, endelyck, van 216 Godts blixem getroffen, ter helle stort, ten klaren spiegel van alle ondanck-Ga naar voetnoot216 217 bare staetzuchtigen, die zich stoutelyck tegens de geheilighde Maghten, 218 en Majesteiten, en wettige Overheden durven verheffen. | |
[pagina 615]
| |
Inhoudt.1 Lucifer, d'Aertsengel, opperste, en doorluchtighste boven alle Engelen, 2 hoovaerdigh en staetzuchtigh, uit blinde liefde tot zyn eige, benyde GodtsGa naar voetnootr. 2 3 onbepaelde grootheit, oock den mensch, naer Godts beelt geschapen, en in 4 het weeligh Paradys met de heerschappye des aerdtbodems begiftight. Hy 5 benyde Godt en den mensch te meer, toen Gabriël, Godts Herout, alleGa naar voetnoot5Ga naar voetnoot5-6 6 Engelen voor dienstbare Geesten verklaerde, en de geheimenissen van Godts 7 toekomende menschworden hun ontdeckte; waer door het Engelsdom voor-Ga naar voetnoot7 8 bygegaen, de waerachtige menschelycke natuur, met de Godtheitvereenight, 9 een gelycke maght en Majesteit te verwachten stont: waerom de hoovaer- 10 dige en nydige Geest, poogende zich zelven Gode gelyck te stellen, en den 11 mensch buiten den hemel te houden, door zyne medestanders, ontelbare 12 Engelen oprockende, wapende, en tegens Michaël, 's hemels Veltheer, enGa naar voetnoot12 13 zyne heirkrachten, onaengezien Rafaëls waerschuwinge, aenvoerde; en af-Ga naar voetnoot13 14 gestreden, na de neêrlaegh, uit wraecke den eersten mensch, en in hem alleGa naar voetnoot14 15 zyne nakomelingen, ten val broght, en hy zelf met zyne weêrspannelingen ter helle gestort, en eeuwigh verdoemt wert.Ga naar voetnoot15
Het tooneel is in den hemel.Ga naar voetnoot* |
|