De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 509]
| |
Aen de Blokhuizen van Amsterdam.aant.Ga naar voetnoot*DUO FULMINA BELLI. Gebroeders, op den stroom, in 't Gulden Jaer geboren,Ga naar voetnootvs. 1
Toen dat Trojaensche paert de Vecht afdrijven quam;Ga naar voetnoot2
Toen ons een dageraet belooft was, en gezworen,Ga naar voetnoot3
Godt zelf, geen sterflijck mensch, ons Recht ter herte nam;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Als uit- en inlantsch schuim gereet stont in te spatten,Ga naar voetnoot5
En steden, huis, en hof te zetten in een meer
Van brant en jammeren; te schenden, en te schatten,Ga naar voetnoot7
En wat naer vroomheit aert te stooten uit hun eer;Ga naar voetnoot8
O Tweelingen des vliets, hoe zal men u begroeten,
10[regelnummer]
En zegenen, naerdien ghy eeuwigh voor ons waeckt?
Ghy staet in 't harrenas, als Reuzen op hun voeten,
Op dat uw kopren mont tot nootweer donders braeckt,
Salpeter, vier en vlam, al d'elementen t'zamen,Ga naar voetnoot13
En strijck' van wederzy de kanten, en den stroom,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Om gruwzaem nachtgebroet vrybuiters te beschamen,Ga naar voetnoot15
En goddeloos gewelt te stuiten voor den boom.Ga naar voetnoot16
De burger magh, naest Godt, op uw getrouwheit slapen,Ga naar voetnoot17
| |
[pagina 510]
| |
Afbeeldingh vande twee blockhuysen, op den Amstel voor Amsterdam, door ordre der E.E.A. Heeren Burger Meesteren ende Ses en dartich Raden der Selver stede gefundeert inden Iare 1650. Gesneden door Nolpe, die de Selve Druckt en verkoopt, tot Amsterdam.
| |
[pagina 511]
| |
En steecken heel gerust het slaghzwaert in de schee.
Verweerders van ons Kroon, beschermers van ons Wapen,
20[regelnummer]
Rondassen teffens van de Vryheit en den Vre,Ga naar voetnoot20
Met welck een' naem zal stadt en volck u anders noemen,
Als Vreman, naer uw' aert, en Vryman, naer uw ampt?Ga naar voetnoot22
Ghy Aemstellanders komt, bekranst dit Paer met bloemen,
Dat, buiten onzen wal, voor Hollants welvaert kampt.
25[regelnummer]
Hoe zal de Schuttery op uwen welstant drincken,
Den berckemeier dan bekranssen met een' krans,Ga naar voetnoot26
Daer parlen en gesteente en diamant in blincken,
En glinstren op den Doel met Keizerlijcken glans!Ga naar voetnoot28
De wijn verweckt den geest, en opent al onze aders:Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Dan maelt men op den disch waer 't heiloos leger lagh;Ga naar voetnoot30
Hoe 't water bruisde op 't velt; wat burgertrouwe VadersGa naar voetnoot31
Zich queten in den Raet, zich troosten eenen slaghGa naar voetnoot32
Te waegen op de zee, te graven op de wallen;Ga naar voetnoot33
Wat Helden nacht en dagh hun schiltwacht stonden uit;Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Wat Hopman, als een Leeuw, nu brulde om uit te vallen,
En zegenrijck in ste te keeren met den buit.
Beschutters van de Banck, behoeders van ons have,Ga naar voetnoot37
En huizen, landt, en erf, ghy lijt het nimmermeerGa naar voetnoot38
Dat Aemstel, een' tiran ten dienste, zweete, en slave,
40[regelnummer]
En, voor een' vryen Staet, verkieze een' wulpschen Heer,Ga naar voetnoot40
Gelijck Rehabeam, die ons met scorpioenen,Ga naar voetnoot41
En niet met roeden, plaegh': de stramen zijn nog versch.Ga naar voetnoot42
Men wissle geen gemack, om in benaude schoenenGa naar voetnoot43
Te krimpen van verdriet, te treên die zure pers.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Bewaeckers van den stroom, ghy zult de Koey bewaren,Ga naar voetnoot45
Die gout, als boter, geeft, waer by al 't lant gedijt,Ga naar voetnoot46
Wanneer de Koopman melckt, en poogt den room te garen;
Hoe blint het Onverstant hem aengrìmt, en benijt.
Geen schalcke vleiers tong beguichle met schoon fluitenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
En kouten uw gezicht, en zinnen, op dat hyGa naar voetnoot50
| |
[pagina 512]
| |
U in den slaep onthoofde, en dan gezwint aen 't ruitenGa naar voetnoot51
En rooven valle, en drijf den Handel wech van 't Y.
Dees Koey wort u betrout, dies vatze by den horen:Ga naar voetnoot53
Dat is de Horen, daer al d'oude tijdt af tuight,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Gevult met gouden ooft, en Muskadel, en koren:Ga naar voetnoot55
Dat is onze Uyer, daer de Stadt haer weelde uit zuight.
Geen Adel, maer een schelm heeft lust de Kroon der stedenGa naar voetnoot57
Te trappen met den hoef: zy wert te zuur gehaeltGa naar voetnoot58
Met hondert jaren krijghs: men heeft te lang gestreden:Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Bewaert dit lantjuweel, dat over 't aertrijck straelt.Ga naar voetnoot60
Bevryt het Kapitool der vrygevochte Staten,Ga naar voetnoot61
Als pijlers, op wiens wacht zich d'Aemstelers verlaten.Ga naar voetnoot62
MDCL
|
|