De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 390]
| |
Het tweede bedryf.
HOFJOFFERS. ITHOBAL. SIDONIA.
Hofjoffers:
Nu zingt Astarte lof
In 's wijzen Konings hof.
Dit wijfeest geeft ons rijcke stofGa naar voetnootvs. 349
350[regelnummer]
Haer kerck te cieren op dien trant,Ga naar voetnoot350
In 't midden van 't Hebreeusche lant.
Behangt met mirtegroen,
En bloemkrans, en festoen
Poortael, en pyler, ons ten zoen.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Vereert die schoonste Majesteit
Uit yver, en godtvruchtigheit.Ga naar voetnoot356
Zy zal voor zulck een deughtGa naar voetnoot357
Beschencken onze jeught
Uit haren schoot met volle vreught
360[regelnummer]
Van wellust, die genoten wort
Waer zy haer' milden zegen stort.
Ithobal:
Ghy jeught van Sidon komt ter goeder tijt, geladenGa naar voetnoot362
Met uw gevlochten loof, en heilige cieraden,
Bekleên het nieuw gebouw, dat in te wijden staet.Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Nu pas in 't yveren op niemants schimp of haet:Ga naar voetnoot365
Dewijl ghy dus op 't hooghste ons Godtheit zult behagen.
Nu yver naer de kunst. Ay zie, de pijlers dragenGa naar voetnoot367
Hun bogen, en gewelf, ter eere van dit feest,
Gewilligh, zonder last: zy stercken uwen geest
370[regelnummer]
In dit godtvruchtigh werck, en schijnen zelfs te blaecken.Ga naar voetnoot370
Ick zie Sidonia, de Koningin, genaecken,
Om met de stralen van haer tegenwoordigheit
U aen te prickelen, en door haer Majesteit
Te toomen de Hebreen, die ons geluck benijden.Ga naar voetnoot374
Sidonia:
375[regelnummer]
Mijn dochters, dat gaet wel. Wie moet zich niet verblijden,
| |
[pagina 391]
| |
Die uwen yver ziet? Mijn kinders, vaert zoo voort.
Verheerlijckt vry uw best den ingangk, en de poortGa naar voetnoot377
Des tempels, en gebruickt, vrymoedigh zonder treuren,
De vryheit, die die dus lang geen vreemden moght gebeuren.Ga naar voetnoot379
Ithobal:
380[regelnummer]
Doorluchtste Koningin, ghy hebt door uw beleit
De zaeck dus verr' gebroght, en voor uw volck bepleit
Ten hove, by den Vorst, gelijckwe nu aenschouwen.
Hy liet uit zijnen schat dees groote kerck volbouwen,Ga naar voetnoot383
Zijn Koningin ten dienst, onaengezien de klaght,
385[regelnummer]
Geschrey, en tegenweer van al 't Hebreeusch geslacht,
Het welck hem 't gantsche jaer geweldigh liep om d'ooren,Ga naar voetnoot386
En nacht noch dagh verschoonde, om onzen bouw te stooren;Ga naar voetnoot387
Doch ydel, en vergeefs. Hy hielt zich even trots,
En moedigh in dien storm, gelijck een steile rots,
390[regelnummer]
Die op haer' boezem stuit en breeckt de kracht en 't bruischen
Der baren, slagh op slagh, terwijl de winden ruischen
Uit d'openbare zee, en bulderen op strant.Ga naar voetnoot392
Nu hoop ick zultghe zelf, en met uw eige hant
Den Koning ten altaer geleiden, aen zijn zijde,
395[regelnummer]
Op dat hy ons Godin zijn offergaven wijde.
Zoo krijght de godtsdienst hier een' vasten voet in 't Rijck,
En ghy een eer, waer voor het al de vlagge strijck'.Ga naar voetnoot397
Sidonia:
O vader, wien de zorgh des offers blijft bevolen,Ga naar voetnoot398
Ghy weet hoe heimelijck, bekommert en gestolenGa naar voetnoot399
400[regelnummer]
Wy hier ten hove in 't eerst ten offer mosten gaen,
Nu is ons openbaer de vrydom toegestaen,Ga naar voetnoot401
En na veel moeite en smert dit groote goet verworven.
Maer hoe? het werck is versch, de gront noch onbestorven.Ga naar voetnoot403
Den Koning zelf ter feest te nooden, schijnt te vroegh,
405[regelnummer]
En heeft zijn zwaricheit. Men lijdt het schaers genoegh,Ga naar voetnoot405
Dat zijne Koningin by doncker henetrede:
En noch heeft zij ter noot besteken door haer bedeGa naar voetnoot407
| |
[pagina 392]
| |
Dat, onder schijn van spel en Koningklijck vermaeck,
De hofwacht u beschutte, en hier ter ste bewaeck',
410[regelnummer]
Om onheil te verhoên, en teffens niet te wagenGa naar voetnoot410
Ons zelve, en 't hoogh gezagh. Men moet zich zedigh dragen.Ga naar voetnoot411
Wie al te strenge spant, die breeckt of pees, of boogh.Ga naar voetnoot412
De godtsdienst lijdt geen' schimp, en is zoo teêr als 't oogh.Ga naar voetnoot413
Ithobal:
Uw zorgen zien te verr'.
Sidonia:
Men moet geen oproer tergen.Ga naar voetnoot414
Ithobal:
415[regelnummer]
Ontzietghe 't volk?Ga naar voetnoot415
Sidonia:
Met recht.
Ithobal:
Men zal 't den Koning vergen:
Wat leit ons aen het volck? Hier gelt des Vorsten stem.Ga naar voetnoot416
Sidonia:
En of zich dees gemeente eens opwierp tegens hem?Ga naar voetnoot417
Ithobal:
Wie durf zich, als een hooft, dien aenslagh onderwinden?Ga naar voetnoot418
Sidonia:
In zoo veel duizenden is licht een hooft te vinden.
420[regelnummer]
Zagh David Absolon niet steken naer de kroon?
En wie kan Salomon verzekren van zijn' zoon?Ga naar voetnoot421
Ithobal:
Van Roboam? hem zou noch zwaert, noch harnas passen.Ga naar voetnoot422
Hy is te dom, en niet ten oorloge opgewassen.
Sidonia:
Een domme dient zich van een' kloecke, die 't verstaet.Ga naar voetnoot424
Ithobal:
425[regelnummer]
Daer glimp noch stof ontbreeckt tot oproer, en verraet.Ga naar voetnoot425
Sidonia:
Ontbreeckt hier glimp, en stof, zoo zich de Vorst laet nooden
| |
[pagina 393]
| |
Aen ons gehaete altaer, den aenstoot van de Joden?
Men roept alree dat hy de Wet verandren wil.Ga naar voetnoot428
Ithobal:
Zy roepen 't niet zoo luidt, maer mompelen 't al stil.
Sidonia:
430[regelnummer]
En al dit mompelen geeft menigh achterdencken.Ga naar voetnoot430
Ithobal:
Wie kan den grooten Vorst, den Leeuw van Juda, krencken?Ga naar voetnoot431
Sidonia:
De zoon van Jesse temde een' leeuw, der dieren Heer.Ga naar voetnoot432
Ithobal:
Men schrickt, als Juda brult: zijn klaeuwen reicken veer.
Sidonia:
Wat is ontzagh, uit schrick, en niet uit gunst geboren?Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Dit kitteloorigh volck ontziet gebit, noch sporen.Ga naar voetnoot435
Genade en weldoen treckt de menschen, zonder last.
Zoo zet een Prins den stoel van zijn regeering vast.Ga naar voetnoot437
Ithobal:
De godtsdienst is een toom om staten te regeeren.
Sidonia:
Zoo hoede zich de Vorst den godtsdienst te verkeeren.Ga naar voetnoot439
Ithobal:
440[regelnummer]
Het volleck volght het spoor en voorbeelt van zijn Heer.
Sidonia:
Niet zonder scheuring: het geweten is te teêr.
Ithobal:
Het Vorstelijck gezagh kan 't oproer overwegen.Ga naar voetnoot442
Sidonia:
Als 't oproer overweeght dan zit de Vorst verlegen:Ga naar voetnoot443
Dan schudt het gansche Rijck, en wat 'er is ontrent.
Ithobal:
445[regelnummer]
't Is een onnozel Vorst, die zijne maght niet kent,Ga naar voetnoot445
| |
[pagina 394]
| |
Noch weet hoe wijt zijn staf gebieden magh, en bannen.Ga naar voetnoot446
Ontbreeckt het Salomon aen middelen, en mannen,
En wetenschap, om elck te houden in zijn' plicht?Ga naar voetnoot448
De weerelt ziet altijt den Heer naer 't aengezicht,
450[regelnummer]
En slaght de zonnebloem. Wil hy zich openbaren,Ga naar voetnoot450
Ick zie de gansche stadt en endelooze scharen
Ons beelt en Heilighdom aenbidden, hier ter ste:
Een Majesteit sleept hof en alle staten me,Ga naar voetnoot453
En ampten, om genot, en eere. Wat de slechtenGa naar voetnoot454
455[regelnummer]
Belangt, die laten zich gemacklijck onderrechtenGa naar voetnoot455
Van weereltschen, die meer op eigen voordeel zien,
Dan om het Heilighdom den Goden wieroock biên.Ga naar voetnoot457
Sidonia:
Ons dunckt in zulck een zaeck is langsaemheit van noode.
Ithobal:
Princes, uw yver flaeuwt. Hoe valtghe nu dus bloode?Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Schep moedt, en drijf de zaeck met lust en yver door.Ga naar voetnoot460
Sidonia:
En raeckt de wagen eens aen 't hollen, buiten 't spoor?
Ithobal:
Het voorspoock spelt wat goets: dit zal u wel gedyen.Ga naar voetnoot462
Vertsaegh niet: tre vry toe op onze wichleryen.Ga naar voetnoot463
Sidonia:
Laet hooren wat geluck, wat uitkomst het voorzeit.
Ithobal:
465[regelnummer]
Eer ghy den eersten steen des tempels had geleit,
Vernam ick, 's morgens vroegh, in 't naeste dal gezeten,
Van verre een schoone wolck; doch kon terstont niet weten
Wat uit de bergen quam aenwemelen, zoo schoon,
Als noit geen wolck verscheen, aen 's hemels hoogen troon;Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Tot dat men endelijck, aen 't roeren van de vlogelen,
Bekende dat het was een heele vlught van vogelen,Ga naar voetnoot471
Van allerhande slagh en pluimen onder een;
| |
[pagina 395]
| |
Gelijck een regenboogh. De braefste vloogh voorheen,Ga naar voetnoot473
En voerde al d'andren aen: gelijck in d'Oosterlanden
475[regelnummer]
Hun Veltheer gaet te velde, om heiren aen te randen.
Behoudens dat men hier geen' vogel vliegen zagh,
Die zijnen beck en klaeuw op roof te spitsen plagh.
Men zagh 'er sperwer, valck, noch arent onder zweven,
Noch havick, nochte Wou, gewoon op roof te leven.
480[regelnummer]
Zoo naecktenze dien bergh. Hoe mael ik best den Vorst,
En Koning van de vlught. Zijn geschakeerde borst
Geleeck een hoftapijt, daer schat en kunst verzamen.Ga naar voetnoot482
De staert zou met zijn pracht een' paeuwestaert beschamen.
Natuur hing om den hals een pluimjuweel. Wie zaghGa naar voetnoot484
485[regelnummer]
Om Koninklijcken hals oit kostelijcker bagh?Ga naar voetnoot485
Een lange en heldre streeck van goude en roode strepen
En sprengkelen verciert den rugh, gelijck geslepenGa naar voetnoot487
Robijn, en hyäcinth. Een kroon, die 't licht verdooft,Ga naar voetnoot488
Een zon, geen kuif gelijck, vergult zijn purpren hooft.Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
Zoo daelt hy met een' geur van kruiden, uit den hoogen,
En strijckt, als hy den bergh heeft driemael omgevlogen,Ga naar voetnoot491
Eerbiedigh, daer ghy nu dien tempel ziet gesticht.
Het geurigh kruit wert flucks verslonden van het lichtGa naar voetnoot493
Der zonne, en haren gloet, tot groot vermaeck der genen,
495[regelnummer]
Die hem geleidden, en terstont met hem verdwenen.
Sidonia:
Och, of men uit dees vlught iet zekers sluiten kon.Ga naar voetnoot496
Ithobal:
De Vorst der vogelen betekent Salomon,
Den Fenix, 't eenigh licht der Koningklijcke hoven,
En ingewijt om al wat kroon draeght te verdoven.Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Wat om hem zweeft, verbeelt dit heerlijck duizenttal,
Waer onder ghy, Mevrouw, de kroon spant, boven al
Wat 's Vorsten oogh behaeght, of namaels zal behagen,
En waerdigh zy den naem van Koningin te dragen.
Dit voorspel noodight u, dat ghy de MajesteitGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
Met zijn Princessen bly ten offerbergh geleit,
| |
[pagina 396]
| |
En helpt Fenicie dien krans van eere winnen,
Dat ghy den voordans hebt van al de Koninginnen.Ga naar voetnoot507
De spruit van Faro roept: ghy moet het stuck bestaen.Ga naar voetnoot508
De bloem van Ammon port u tot dien aenslagh aen.
510[regelnummer]
Het bloet van Edom treckt, en verght dit met gebeden.Ga naar voetnoot510
De roos van Moab staet gereet u na te treden.
De lelistruick van Heth verwelckt, om dat men toeft.Ga naar voetnoot509-12
Al d'andren prickelen, zoo ghy een' prickel hoeft.
Ghy Nimfen rust, en gaet: ghy hebt u wel gequeten,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
En geen cieraet noch kunst aen dit poortael vergeten.
Sidonia:
O vader, was mijn maght en yver even groot,
Ick voerde u in de stadt op 't outer van den Joodt.
Hoe veel een vrouwetong vermagh op Koningsbedden;Ga naar voetnoot518
Wy zien ons kommerlijck door dit gevaer te redden.Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Vertreck een wijl, en roep Astarte om bystant aen.
Daer komt de Koning zelf: het moet ons wel vergaen.Ga naar voetnoot521
Ithobal:
De Goden zegenen ons heiligh wit ten leste,Ga naar voetnoot522
En keeren 't geenghe vreest, naer uwen wensch, ten beste.
SIDONIA. SALOMON.
Sidonia:
Astarte zegene en behoede Salomon,
525[regelnummer]
Wiens glans en eere straelt gelijck de morgenzon.
Salomon:
En ghy kunt met uw' glans het helder licht verdooven,Ga naar voetnoot526
O wellust van mijn bedde, o bloessem van mijn hoven,
Mijn licht, mijn morgenzon, mijn frissche dageraet,
Verkoeling, leschvier, brant. O hoe verquickt, hoe gaetGa naar voetnoot529
530[regelnummer]
Mijn hart op, als een roos, wanneer ick u aenschouwe!Ga naar voetnoot530
Ick zweere u by mijn kroon, en Koningklijcke trouwe,
Ghy zult voor uwe trouw niet blijven onbeloont.
| |
[pagina 397]
| |
Uw schoonheit, waert gezalft, en met een kroon gekroont,
Moet eeuwigh in den troon van mijne ziel regeeren,Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Zoo lang dees rechte hant geen' scepter zal ontbeeren.Ga naar voetnoot535
Sidonia:
O Davids zoon, ghy zet ons hooger dan 't betaemt
Te zitten. Het gemoedt kan nimmer zonder schaemt
't Genot van zoo veel deught en weldaên overwegen.Ga naar voetnoot538
Daer staet der Goden kerck tot aen de lucht gestegen,
540[regelnummer]
En heerelijck volbouwt, in 't aenzicht van den Nijt,
Ons bede te gevalle; en wacht om ingewijtGa naar voetnoot541
Te werden. Kan een tong uw Majesteit voldancken,Ga naar voetnoot542
En prijzen naer den eisch? O Vorst, laet duizent klancken
Van Koninginnen vry, een ieder in haer tael,
545[regelnummer]
Uw' naem verheffen. Dat de gansche hemel dael',
Om uwe Majesteit op 't wy-feest uit te nooden.
Hoe wenschte ick nu dat ghy, ter eere van de Goden,
De staetsi vieren holpt, en me ten offer gingt,Ga naar voetnoot548
Daer Sidon in het koor hun lof verheft, en zingt,
550[regelnummer]
En speelt met schuiftrompet, kornet, en harp, en snaren!Ga naar voetnoot550
Hoe zou mijn hart van vreught dan dobbren op de baren
Van al de toonen, die malkandren ondergaen,Ga naar voetnoot552
En volgen op hun maet, of zonder quetsen slaen!Ga naar voetnoot553
Moght uwe gemaelin dit eenige op u winnen,Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Zy wisselde haer lot met Goden, noch Godinnen.
Salomon:
Ghy Schoone zijt ons meer dan eenen tempel waert.
Het gouden wieroockvat, wiens smoock ten hemel vaert,
Behoort men billijck u eerbiedigh toe te zwaeien.Ga naar voetnoot558
Het voeght ons u met roock en offergeur te paeien.Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Ghy zijt gewisselijck de Godtheit van 't altaer,
Waer voor mijn ziel zich buight. Ga hene met een schaer
Van Koninginnen: ga, bewieroock uw Astarte:
Wy wijden u alleen het wieroock van ons harte.
Wat Godtheên Tyrus eert, en hoogh zet in het gout;Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Uw deught verdient dat elck haer viert, en kercken bouwt.
| |
[pagina 398]
| |
Sidonia;
Verdiende ick iet, zoo laet mijn bede u toch behagen.Ga naar voetnoot566
Salomon:
Zoo veel als Salomons en Arons kroon kan dragen.Ga naar voetnoot567
Sidonia:
Gelijcke godtsdienst paert gelieven allerbest.
Salomon:
Wat ongelijckheit heeft ons minnevier gelescht?Ga naar voetnoot569
Sidonia:
570[regelnummer]
Door eensgezintheit zou dat vier nog heeter gloeien.
Salomon:
Nu smilt mijn hart van gloet.Ga naar voetnoot571
Sidonia:
Zoo zou de liefde bloeien,
En groeien, schooner dan uw lusthof in de lent.
Salomon:
Dat elck van beide leef, gelyck hy is gewent.
Het valt bezwaerlijck Wet en godtsdienst te veranderen.
Sidonia:
575[regelnummer]
't Is mackelijck een lijn te trecken met malkanderen.
Salomon:
Wy zijn elckanderen in wet al t'ongelijck.
Sidonia:
Tot noch.
Salomon:
De godtsdienst is de hooftwet in dit Rijck.
Sidonia:
Uw wil verstrecke een wet: ghy moogt hier wetten stellen.Ga naar voetnoot578
Salomon:
Zoo wijdt het Godt geheng'.Ga naar voetnoot579
Sidonia:
De schael des Rijcks zal hellen
580[regelnummer]
Naer zulck een zijde, als ghy vrywilligh kiest, en trouwt.Ga naar voetnoot580
Salomon:
Ick koos en trouwde uw zijde, en niemants liefde houdt
My vaster dan uw min. Dat lief noch leedt ons scheide.
Sidonia:
En eenerhande altaer de bant zy van ons beide.
| |
[pagina 399]
| |
Salomon:
Des Konings liefde ziet geen ongelijckheit aen,
585[regelnummer]
Maer volght haer zinlijckheit. Zy wenscht zich te verzaênGa naar voetnoot585
Met allerhande schoon van Blancken en Moorinnen.
Wat Rijcken offren ons geen keur van Koninginnen?
Maer Sidon trof ons hart met eenen minnepijl,
Noch minnelijcker dan de Dochter van den Nijl.
590[regelnummer]
Laet Ammon, Edom, Heth, en Moab schoonheên scheppen,Ga naar voetnoot590
Zoo zuiver als de zon; mij lustze niet te reppen.Ga naar voetnoot591
Sidonia gevalt onze oogen meer dan 't licht
Den Perssiaen behaeght. Waer went ghy uw gezicht,Ga naar voetnoot592-93
O eedle Koningsbruit? Keer herwaert aen uw oogen,Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Uw duivenoogen, die te krachtigh van vermogen,
Betuigen dat noch schilt, noch harnas van een' heltGa naar voetnoot596
Den goddelijcken strael, het aengenaem geweltGa naar voetnoot597
Der liefste schepselen kan keeren. O hoe blaecken,Ga naar voetnoot598
De bloemen op uw wang, de roozen op uw kaecken!
600[regelnummer]
Wat byen wenschen niet den verschen morgenstont
Van manne en honighdauw te zuigen uit uw' mont!Ga naar voetnoot600-601
Wat melck en honigh vloeit en druipt van uwe lippen,
En tonge! Welck een lucht bedaeuwt haer rooze tippen!Ga naar voetnoot603
Wat geest doorzweeft dat bloet, die ziel, dat levend root!Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Hoe krachtigh is de Min, ja stercker dan de Doot!
Geen water kan mijn' gloet, en vier, en vlammen blussen.
Sidonia:
De liefde raemt geen maet in 't prijzen: ondertusschenGa naar voetnoot607
Ontfangt mijn hart noch troost, noch antwoort op zijn be.
Salomon:
Verzoeck vry 't halve Rijck, ja kroon en scepter me,
610[regelnummer]
En Ofir, tot een' klomp van gout op een gekloncken:Ga naar voetnoot610
Wat Salomon vermagh, het wort u al geschoncken.
Verschoon den Koning slechts in dezen zwaren eisch,
O perle van mijn kroone! kroon van mijn palais!
| |
[pagina 400]
| |
Sidonia:
Geluckigh zijnze, die naer lijf en ziel vergaren,
615[regelnummer]
En niet, gedeelt van zin, door tweedraght van altarenGa naar voetnoot615
En Goden, elck zijns weeghs afkeerigh henegaen.
Daer vint de liefde gront: daer kan de vrientschap staen,Ga naar voetnoot617
In wederwil van Nijt, Naeryver, Achterdencken,Ga naar voetnoot618
En Belghzucht. Lief noch leedt kan zulck een liefde krencken.Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
Daer smaeckt men eerst de vrucht des echts, al even jong,Ga naar voetnoot620
Oock zonder datze walge, of wrang valle op de tong.Ga naar voetnoot621
Daer zoet de blyschap aen, die noit een' Godt verveelde.Ga naar voetnoot622
Ick noode u tot geen slang, maer een Godin van weelde,Ga naar voetnoot623
Een blijde Godtheit, die niet wijt gezocht, nog vremt,
625[regelnummer]
Van d'allerwijsten en Nature wort bestemt.Ga naar voetnoot625
Wie kan ons Heilighdom aenschouwen onbewogen?
Hadt steenrots, woudt, en beeck, als wy, gezicht, en oogen,
De Cederbeeck stont stil; de steenrots smolt, als wasch;Ga naar voetnoot628
Het kerckwoudt boogh zijn kruin ter aerde toe, zoo rasGa naar voetnoot629
630[regelnummer]
Astarte haer belonckte: schroomtghe noch, in 't midden
Van 't vrouwetimmer, zulck een' Wellust aen te bidden?Ga naar voetnoot631
Salomon:
Wy bidden dagh en nacht uw beelt en schoonheit aen.Ga naar voetnoot632
Sidonia:
Wat heeft de Koning niet zijn Bruiden toegestaen?
Salomon:
Zeer veel, doch volghde noit haer uitheemsche offerhanden.
Sidonia:
635[regelnummer]
Zoo laet nu d'eerste reis 't gewijde reuckwerck branden,
Tot blijck van uwe trouw. Mijn Bruidegom, mijn Heer,
Beny Sidonia (bemintghe haer) dees eer,
En roem niet, dat haer' wensch werde ingevolght dus verre,Ga naar voetnoot638
En uw doorluchtste kroon zich voor onze AvontstarreGa naar voetnoot639
640[regelnummer]
Eerbiedigh nederbuigh', niet meer dan eene reis.
| |
[pagina 401]
| |
't Verzoeck is redelijck: ontzeit men ons dien eisch?Ga naar voetnoot641
Salomon:
Ghy rekent dit tot eere, en roem: maer hier te lande
Gedijt het u tot haet, verlasteringe, en schande.Ga naar voetnoot643
Sidonia:
Mijn lof zal wijder gaen dan 't licht des hemels straelt.
645[regelnummer]
Al 't omgelegen volck, dat aen uw rijcken paelt,Ga naar voetnoot645
Zal juichen: lange leef de Prins, en zijn Princesse.
Sidonia, leef lang: leef lang, o spruit van Jesse.Ga naar voetnoot647
Salomon:
Hoe dunckt u zal dit volck ons groeten te gelijck?
Hoe draeght zich deze stadt? Hoe luidt de roep van 't Rijck?Ga naar voetnoot649
Sidonia:
650[regelnummer]
De groet van al het hof zal aen de starren stijgen.
Het minste deel des volcks misnoegende moet zwijgen.Ga naar voetnoot651
Salomon:
Wy zien dit verder in. Ghy overschoone laetGa naar voetnoot652
Dit rusten. Zulck een werck eischt tijdiger beraet.Ga naar voetnoot653
De spiegelstrijt gaet aen. Ghy moogt het flus gedencken.Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
Wy volgen menighmael daer ons uw oogen wencken.
Zijt wel gemoedt: wy gaen, o Koningklijcke Bruit.
Sidonia:
Hy luisterde, zoo 't scheen, maer quam tot geen besluit.
Nu dient my Ithobal zijn toelegh in te scherpen,Ga naar voetnoot658
Om onder ons bancket hem over stach te werpen.Ga naar voetnoot659
Keer:
660[regelnummer]
Zaegh David uit zijn tombe eens op,
En zijnen grijzen zoonGa naar voetnoot661
Beschamen 's Vaders kroon;Ga naar voetnoot662
Daer hy, gelijck een hoofsche pop,Ga naar voetnoot663
In 't buitenlantsche feestgewaet,
| |
[pagina 402]
| |
665[regelnummer]
Met gout de locken poêrt,Ga naar voetnoot665
Verydelt, en vervoert,Ga naar voetnoot666
Zijn rijck en godtsdienst drijven laet;Ga naar voetnoot667
In 't midden van d'onkuische jeught
Der Koninginnen duickt,Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
Naer mirre en amber ruickt,
Den Wellust inhaelt, als een deught,
Met mirten 't wufte hooft bekranst,
Den wijn met sappen mengt,Ga naar voetnoot673
Met wijn den rey besprengt,
675[regelnummer]
Die schimpende om zijn grijsheit danst;Ga naar voetnoot675
Hy riep van groot verdriet:
Ick ken dien nazaet niet.
Tegenkeer:
De vrucht veraert zoo van den boom,Ga naar voetnoot678
De telgh van haren stam,
680[regelnummer]
Den grooten Abraham.
Zoo dwaelt een klepper zonder toom.
Een wagen zonder karrossierGa naar voetnoot682
Aldus aen 't hollen raeckt,
En neerstort, dat het kraeckt.
685[regelnummer]
Zoo zet een hofvonck 't Rijck in vier.Ga naar voetnoot685
Wat vordert 's vaders oorloghsfaem,Ga naar voetnoot686
Godtvruchtigheit, en zorgh?
Waer vint zijn hoop een borghGa naar voetnoot688
Voor eenen dwazen erfgenaem?
690[regelnummer]
De Heiden hou zich vry gerust,Ga naar voetnoot690
En 't zwaert in zijne schee;
Een ongesteurde vre,
Een Vredekonings vrouwelustGa naar voetnoot693
Vernielt op eenen dagh
695[regelnummer]
Ons diergekocht gezagh.
Keer:
Maer toef, nu zultghe onze oorloghsmaght,
Voor 't jonge mirtewoudt,
Gelijck een bergh van gout,
| |
[pagina 403]
| |
Zien flickren in haer volle kracht;
700[regelnummer]
De goude schilden in de zon
Zien schitteren, zoo schoon
Als starren aen Gods troon;Ga naar voetnoot702
Daer Davids Helden Salomon,Ga naar voetnoot703
Om zijn geluck bemint, benijt,
705[regelnummer]
Vereeren in het velt,
In hun gelidt gestelt,
Met eenen trotsen spiegelstrijt.
Dat eene stofwolck, onder 't slaen,Ga naar voetnoot708
De heiren overdeckt,
710[regelnummer]
Terwijl men vliege, en treckt
Op 's vyants heirspits af en aen:
Dan roep eens uit de borst:
Zoo vecht de Vredevorst.
Tegenkeer:
Helaes, wie is op wapens stout,Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Op yzer, en op stael,
Op kinderspel, en prael
Van purper zilver en fijn gout,
Borduurssel, parlen, en gesteent,
't Welck eer den roover sart?Ga naar voetnoot719
720[regelnummer]
De krijghsdeught leeft in 't hart,
Dat zich van bleecken Wellust speent.Ga naar voetnoot721
Dees hofpracht, al dit poppenheir,Ga naar voetnoot722
Dit weerloos schijngewelt
Op 's Vorsten voorbeelt smelt
725[regelnummer]
Allengs, en leit van zelf 't geweirGa naar voetnoot725
Ter liefde van zijn Schoonste neêr,
En treet in haren dienst.
Zoo krijght op 't ongezienstGa naar voetnoot728
Het lant een' onbesneden Heer.Ga naar voetnoot729
730[regelnummer]
Och, eertijts vroom geslacht,Ga naar voetnoot730
Hoe slaept ghy op uw wacht!Ga naar voetnoot731
| |
[pagina 404]
| |
Wat men ziet beneên de maen;Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
Al wat d'aerde, ons moeder, baert:
Van den yzoop tot den ceder,Ga naar voetnoot736
Alle planten, en den aert
Van een ieder dier te kennen;
't Zy het hier op aerde leef',
740[regelnummer]
Of de dunne lucht doorzweef,
En doorvliegh' met vlugge pennen,
Of de wateren bezwemt:
Alle kennis is verloren;Ga naar voetnoot743
Kan de Min den Vorst bekooren,Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
Dat hy van zijn' plicht vervremdt.
Dan regeert geen man den Staet,
Maer een vrouw in mans gewaet.
|
|