De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 377]
| |
Personaedjen.WETGELEERDE. ITHOBAL. Een Sidonisch Hofpriester. REY VAN JERUSALEMMERS. SIDONISCHE HOFJOFFERS. SIDONIA. De Koningin. SALOMON. De Koning. BENAJAS. Veltheer, en hooft der lijfwacht. SANHEDRIN. De breede Raet. SABUD. 's Konings Vertrouweling. SADOCK. d'Aertspriester. NATHAN. De Profeet. | |
[pagina 378]
| |
J.V. Vondels
| |
[pagina 379]
| |
25[regelnummer]
Dan voor een korte tijt. De mensch, te bros van stof,Ga naar voetnoot25
Magh qualijck tegens weelde, en al te groot een' lof.Ga naar voetnoot26
De Priesters zijn ontrust: wy Wetgeleerden mompelen.Ga naar voetnoot27
Men dreight van hier de stadt en godtsdienst t'overrompelen
Met valsche en vreemde Goôn. Wy zien 't gebouw vast aen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En schricken tegens dat de kerckdeur op zal gaen.Ga naar voetnoot30
De grijze Koning zit belegert van zijn vrouwen,Ga naar voetnoot31
En suft in dezen hof. Wat onheil zy ons brouwen,Ga naar voetnoot32
Zal blijcken t'zijner tijt. Maer blijf een luttel staen:
Hier komt nu Benajas, het hooft der lijfwacht, aen;
35[regelnummer]
Hy wort om strijt begroet van Hopliên, en Kornellen.
Het schijnt hier valt wat groots, wat wightighs te bestellen.Ga naar voetnoot36
Benajas:
Tot aenwas en ten dienst van 's Vorsten heerlijckheit
Is 't oirbaer dat het volck, 't welck om den lusthof leit,Ga naar voetnoot38
En in dees voorstadt waeckt, in huizingen, en tenten,
40[regelnummer]
Versterckt werde uit het hof met d'andre regementen.
De Koningin heeft lust van daegh den spiegelstrijtGa naar voetnoot41
Te zien voor 't mirtewoudt. Gaet hene dan, en quijt
U daetlijck naer den eisch, en helpt de vreught vermeeren.
Dees vrouwestaetsi magh geen wapenpracht ontbeeren.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Laet volstaen al de maght des volcks, te voet, te paert.Ga naar voetnoot45
Zoo wordt geen' schat verquist: de Koning is het waert.Ga naar voetnoot46
Al 't goud en zilver schijnt om Salomon geschapen.
't Hoefyzer klinck' van gout. Nu blincke schilt, en wapen,Ga naar voetnoot48
En harnas in de zon, daer 't heir gewapent staet,
50[regelnummer]
Gelijck een gouden bergh. De ruiter en soldaet
Vertoone een regenboogh van parlen en gesteente.
Zoo blijck' het hoe de schat der bloeiende gemeente,Ga naar voetnoot52
En al die rijckdom, ons van Oost en West vereert,
Besteet zijn aen dit hof, daer Davids zoon regeert.
ITHOBAL. WETGELEERDE.
Ithobal:
55[regelnummer]
Ghy Jongelieden en Hofjoffers, uitgekozen
Om met vergulden mirt, en witte en roode roozen
| |
[pagina 380]
| |
Het feest van Astaroth te kroonen, als men plaghGa naar voetnoot57
Te Sidon, in ons lant; gaet, haelt nu voor den dagh
Al wat ghy gistren vlocht: brengt kranssen: brengt festoenen.
60[regelnummer]
Men zal Astartes kerck inwijden, en verzoenen
Haer Godtheit met een' geur van bloemen, loof, en kruit,
Met schael, en wieroockvat. Gaet stort uw harten uit,
Dees hemelsche Godinne en dit gewelf ter eere.
Indien men, naer den eisch, haer woudt en kerck stoffeere,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
En rijckelijck behange, uit een' godtvruchten geest;Ga naar voetnoot65
Zy zal genadighlijck de jongkheit op het feest
Beloncken van 't altaer, en minnelijck bejegenen;Ga naar voetnoot67
Zy zal uw jaren milt met spoet en wasdom zegenen,
En schoonheit, en geluck. Wie zich voorbarigh toontGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
In 't yvren, zentze niet naer huis toe onbeloont.
Ga hene, schoone jeught; ghy kunt uw wackre leden,
De bloem van uwen tijt, niet heiliger besteden
Dan in Astartes dienst. Betrouw het Ithobal
Haer' Priester toe, en volgh wat hy u raden zal.Ga naar voetnoot73-74
Wetgeleerde:
75[regelnummer]
O zuivre Mayzon, die de heuvels en de dalenGa naar voetnoot75
Rontom Ierusalem beschijnt, en uwe stralen
Komt spiegelen in 't gout des tempels, en het dack,
Waer op noit vogel ruste, en dat noch smet noch vlackGa naar voetnoot78
Kan lijden; kuntghe wel dien gruwelbergh gedoogen,
80[regelnummer]
En zonder deizen zien het geen we met onze oogenGa naar voetnoot80
Aenschouwen? Kuntghe wel met uw doorloutert licht
Bestralen dezen vloeck, die gruwelen verdicht,Ga naar voetnoot82
Den hemel terght, en trotst, en Godts gewijden drempel?Ga naar voetnoot83
Of achtghe dat men Godt en afgodt elck een' tempel
85[regelnummer]
Magh bouwen, zonder smet, en zonder onderscheit?Ga naar voetnoot85
En is uw glans van 't licht, daer ghy uw majesteit
Van licht en glans uit schepte, alree zoo wijt verbastert,Ga naar voetnoot86-87
Dat ghy met deizen niet dees gruwelkerck verlastert,Ga naar voetnoot88
Of uw gezicht bedeckt met eene donckre wolck,
| |
[pagina 381]
| |
90[regelnummer]
Ter schande van dit schalck en stout Sidonisch volck?Ga naar voetnoot90
Geen volck, maer een gedroght van adderen en pesten,Ga naar voetnoot91
Die deze booze lucht en stanck om Arons vestenGa naar voetnoot92
Verspreien; daer gewis een sterfte op volgen zal,
Een woestheit, en bederf, en gruwzaem ongeval,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Ten zy het Godt verhoede, en Priesters, en Levyten,
Profeet, en Wetgeleerde, en burgery zich quijten,Ga naar voetnoot96
Gelijck hunn' ijver past. Wat hoort, wat ziet men hier?Ga naar voetnoot97
Uitheemsche schoonheit, och, wat staet ghy Juda dier!Ga naar voetnoot98
Wat komt Jerusalem nu over, en den mannenGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Van Juda, die den boogh voor Godt en godtsdienst spannen!Ga naar voetnoot100
Wat komt ons Priesterdom nu over, wien de schat
Des offers, en de geur van Arons wieroockvat,
En al wat aen den dienst des heilighdoms magh klevenGa naar voetnoot103
Is toebetrouwt! Hoe wordt Godts glori nu gegevenGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
Aen Jakobs schantvleck, een Fenicische afgodes?Ga naar voetnoot105
Och, schrey een heele zee van bittre tranen: leschGa naar voetnoot106
Met my dees vuile vlam, eer zy begin' te blaecken,
En uit de voorstadt vliege, en sla in Sions daecken,Ga naar voetnoot108
Ja over 't gansche lant, en legge al 't rijck in d'asch.
110[regelnummer]
Och, Moorenlander, och, ghy komt hier recht van pas,Ga naar voetnoot110
Een schennis zien, waer van al 't aertrijck zal gewagen.Ga naar voetnoot111
O boeck, ô heiligh boeck, men plagh u raet te vragen,
Te luistren naer den mont der Wetgeleerden: nu
Versmaet men Godt en ons, en niemant hoort naer u.
Ithobal:
115[regelnummer]
Wat mompelt deze Jode uit zijn verdwaelde boecken?Ga naar voetnoot115
Moet hy, die andren leert, noch eerst de wijsheit zoecken,
Zoo dwaelt het heele school, terwijl de meester dwaelt.Ga naar voetnoot117
Wetgeleerde:
Ghy Sidoniers, die dicht aen Palestijne paeltGa naar voetnoot118
Met uw gebiet, maer wijdt en verre zijt gelegen
120[regelnummer]
Van onze Wet, en volght verkeerde en kromme wegen;Ga naar voetnoot119-20
Waerom vermeet ghy u dit schricklijck misverstantGa naar voetnoot121
| |
[pagina 382]
| |
Van blinde gruwelen in dit geheilight lant
Te voeren; daer de gront geen vreemt altaer kan dragen?
Het past geen' vreemdeling de burgery te plagen,
125[regelnummer]
En ingeborenen te tergen door een smet
Van nieuwigheên. Ghy mooght ons Goddelijcke wet
Niet breken, door een wet naer uw vernuft te smeden.Ga naar voetnoot127
Indien uw dwaling staet te stuiten door gebeden;Ga naar voetnoot128
Zoo bidde ick, staeck uw werck, en opzet, om den tijt,
130[regelnummer]
De plaets, en 't volck, het welck geen' nieuwen godtsdienst lijt.
Het staet uitheemschen vry Godts tempel te bezoecken,
Hun gaven herrewaert, van verre uit vreemde hoecken,Ga naar voetnoot132
Te brengen: maer een kerck te stichten tegens Godt;
Te buigen voor een pop, een beelt van Astaroth;Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Geloof, dit heet by ons den dienst der Godheit schennen.Ga naar voetnoot135
Wy dienen eenen Godt, een Godtheit, die wy kennen.
Wy stellen eenen Godt in top. Wie neffens hemGa naar voetnoot137
Een andre Godtheit eert, dien kan Jerusalem
Niet laten ongevloeckt: gelijck de mont ons leerde,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Die onze Godtheit sprack, ja met dien Godt verkeerde,
Als een gemeinzaem vrient met zijnen trouwen vrient.
Ithobal:
Een iegelijck zie toe, en wete wien hy dient;
Wy zijn gerust in 't onze, en noit hier van verbastert.Ga naar voetnoot143
Dat ghy ons Godtheit haet, vervolght, vervloeckt, en lastert,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Ontdeckt uw misverstant. Wy hooren hoe ghy haet,Ga naar voetnoot145
Veracht, en schent het geen uw yver niet verstaet.Ga naar voetnoot146
Wetgeleerde:
Gods wijsheit zwichte noit voor 's menschen brein, en zotheit,Ga naar voetnoot147
Die bidt haer droomen aen, en een gedroomde Godtheit.Ga naar voetnoot148
Ithobal:
Men houde Tyrus en ons Sidon niet zoo slecht,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Dat het een Godtheit diene, en heur altaren recht',Ga naar voetnoot150
En kercken bouwe alom, op 't lant, en in de steden,
Die niet met recht verdient te werden aangebeden,Ga naar voetnoot152
| |
[pagina 383]
| |
En dat men haer een woudt toekeuren zoude, en voortGa naar voetnoot153
Vereeren met al 't gene een Godtheit toebehoort.
155[regelnummer]
Neen zeker, ons Godin en Koningin Astarte,
Door Syrie gedient, neemt ons gebeên ter harte,Ga naar voetnoot156
En zegent rijck by rijck met vee en vruchtbaerheit:
Het zy men 't op geberghte of in de beemden weid',
Of 's winters zette op stal; men kan het naulix tellen.
160[regelnummer]
Al 't voetsel dijt tot melck, waer van de jadders zwellen.Ga naar voetnoot160
Astarte zegent hof, en huis, en huisgezin.Ga naar voetnoot161
Zy queeckt de jongkheit aen, de schoonheit, en de min.
Zy troostze met een lief, die bleeck van minne quijnen,
En komtze oock in den droom verquicken, en verschijnen.
165[regelnummer]
Aenschouwde ghy haer beek, en schoonheit, en gelaet,
Zoo levendigh, zoo schoon, gelijckze op 't outer staet,Ga naar voetnoot166
Ghy wierpt die boecken wech, en uw Hebreeusche brieven,Ga naar voetnoot167
En zoudt op dees Godin verslingren, en verlieven,Ga naar voetnoot168
Ja wenschen 't oude vel te wisslen, als een slang,
170[regelnummer]
Om in herboren schijn, in 't midden van 't gezang,Ga naar voetnoot170
Haer met den Asiaen het wieroock toe te zweien,Ga naar voetnoot171
En met uw Koningin de staetsi te geleien.Ga naar voetnoot172
Wetgeleerde:
Dat hoede Godt: dat keer' de rechte zegenaerGa naar voetnoot173
Van menschen, en van vee, en elck saizoen van 't jaer.
175[regelnummer]
Hy zegent bergh, en dal, met zon, en daeuw, en regen.
De herder drijft vergeefs zijn kudde langs de wegen;
De lantman ploeght en zaeit vergeefs, en zonder vrucht,
't En zy zijn milde hant hem zegene uit de lucht.
Het korenvelt, d'olijf, de wijnstock met zijn rancken
180[regelnummer]
Voor oli, graen, en druif, den milden Godt bedancken.
De huizen loven Godt met eene danckbre stem.
Gezontheit, kinders, schat, het vloeit alleen van hem.Ga naar voetnoot182
Sla Moses op, die by de kloecke EgiptenarenGa naar voetnoot183
In 't hof was opgevoedt, in wetenschap ervaren,
185[regelnummer]
En kunsten, ja van Godt en Engelen geleert,Ga naar voetnoot185
Waer mede hy zoo lang gemeenzaem heeft verkeert,
En ons uit hunnen mont den Godtsdienst, en de zeden
| |
[pagina 384]
| |
Gewezen. Moses Wet en regel t'overtreden;
Een Heidensche afgodin te brengen op de baen,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Waer zulck een' wijzen man, ja Godt te kort gedaen.
Ithobal:
Aen Moses wijsheit acht zich Sidon niet verbonden.Ga naar voetnoot191
Fenicie heeft zelf de letterkunst gevonden,Ga naar voetnoot192
Den vont van zijn vernuft heel Griecken bygezet,Ga naar voetnoot193
De weerelt omgezeilt, en 't uitheemsch brein gewet.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Fenicie verstaet de maten, en getalen.
Het slaet de starren ga, die vast staen, ofte dwalen,Ga naar voetnoot196
En weet by nacht zijn padt te vinden door de zee.
Het wijckt Egiptenaer, Araber, noch Hebree,
In kennisse en verstant; en sleet door oorelogenGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
En godtsdienst op zijn borst het uiterste vermogenGa naar voetnoot200
Van al uw heirkracht; zulcks dat ghy geraden vontGa naar voetnoot201
Met dit zeeghaftigh volck een eeuwigh vreverbontGa naar voetnoot202
Te sluiten, en uw Rijck te stercken met geburen,
Die vaster door hun deught dan door hun hooge murenGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
Gegront staen. Wie noch schrickt voor onraet, en gevaer;Ga naar voetnoot205
Twee zuilen stutten ons, de wapens, en 't altaer.
Wetgeleerde:
O ydel toeverlaet van outer, en van wapen,Ga naar voetnoot207
Zoo lang ghy u zoo blint aen afgoôn blijft vergapen,
Aen stomme en blinde en doove en reuckelooze Goôn.Ga naar voetnoot209
Ithobal:
210[regelnummer]
Wy eeren een Godin.
Ithobal:
Tot dat hy van het Wilt zoo deerlijck wiert verbeten;Ga naar voetnoot212
Waerom ons Joffers noch met een' bedruckten geest
| |
[pagina 385]
| |
Zijn lijck betreuren, op het jaerlijcksche offerfeest,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Wanneer het jaergetijde in bloet verkeert de vlieten,Ga naar voetnoot215
Die uit het cederbosch van Liban zeewaert schieten:
Een wonderteken, 't welck de Joden overtuight,
Dat elck met reden zich voor onze Godtheit buight.
Wetgeleerde:
Gemeenlijck wort de verf des vliets den gront ontnomen,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Waer over 't water komt ten dale nederstroomen,
En zich met aerde mengt, en neemt haer kleuren aen,
Als elementen, die elckandre best verstaen,Ga naar voetnoot222
Zoo schijnt Adonis root, als d'aerde komt van bovenGa naar voetnoot223
Uit Liban, voor den wint, in zijne kil gestoven:Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Dan verft het stof den stroom. Is dit een wonderwerck?
En bouwt ghy op dien gront Astartes feest, en kerck?
Ithobal:
Haer lof wort aen den Nijl, en by Syriers gezongen,Ga naar voetnoot227
En by den Filistijn, en allerhande tongen.Ga naar voetnoot228
Het Oosten, nimmermeer van haer te dienen moe,
230[regelnummer]
Treckt herwaert, wijdt en zijdt, en brengtze gaven toe.
Wetgeleerde:
Men brengtze gaven toe, maer by gebreck van oordeel.
De blinden voeden 's volcks verblintheit om het voordeel.
Een afgodt neemt, en eischt met ope hant noch meer.Ga naar voetnoot233
Hy sluitze voor hun bede, en zegent nimmer weer.Ga naar voetnoot234
Ithobal:
235[regelnummer]
Ghy zijt niet afgerecht op ons geheimenissen.Ga naar voetnoot235
Wetgeleerde:
Die schamen zich den dagh, en mogen 't licht wel missen.Ga naar voetnoot236
Ithobal:
't Hebreeusch geslacht waerdeert zijn' Godsdienst naer zijn zucht,Ga naar voetnoot237
Doch naer de reden minst.Ga naar voetnoot238
Wetgeleerde:
Wie voor geen reden vlught,
| |
[pagina 386]
| |
Die vliede uw gruwelen, en schendige offerhande.Ga naar voetnoot239
Ithobal:
240[regelnummer]
Men eerde ze eertijts hier, nu acht ghy dit een schande.
Aldus verkeert de tijt de zeden, en de wijs.Ga naar voetnoot241
Wetgeleerde:
Zo schick u naer den tijt, en wijs, en win den prijs.
Ithobal:
Wat hindert u ons kerck hier buiten, voor uw poorte.
Wetgeleerde:
De stadt en al het lant verfoeit een misgeboorte
245[regelnummer]
Van offeren, waer van de lucht en hemel yst.Ga naar voetnoot244-45
Ithobal:
De wolcken en de lucht, die ghy met smoocken spijst,Ga naar voetnoot246
En aenbidt, dommer dan alle omgelege volcken?
Wetgeleerde:
Wy eeren geene wolck, maer Godt, die uit de wolckenGa naar voetnoot248
Ons vaderen verscheen, in steen zijn wetten gaf,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
En sterckteze met loon, en daetelijcke straf.Ga naar voetnoot250
Wy eeren geene wolck, maer Godt, die hen alomme
Geleide, en voorging in een wolck- en vierkolomme.Ga naar voetnoot252
Ghy eert een afgodin, die aen haer broêr gehuwt,Ga naar voetnoot253
De Min en Weêrmin baerde, een stuck daer elck af gruwt,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Zelf Reden, en Natuur: en deze gruwelstuckenGa naar voetnoot255
Verheft men op 't altaer, waer voor de blinden bucken.Ga naar voetnoot256
Ithobal:
Gewis zy zijn niet blint, die Sidons Godtheit zien,
En eeren de bekranste ootmoedigh op hun knien.
Het blancke marmer schijnt een' glans van zich te geven.
260[regelnummer]
Het beelt, heel schoon van leest, en wel zoo kloeck als 't leven,Ga naar voetnoot260
Is geestigh over al het lijf. Het wezen valtGa naar voetnoot261
Bekoorlijck voor het oogh. Hoe frisch is haer gestalt'!
De Schoone is wel in 't vleesch. Wie moet het hooft niet prijzen?
| |
[pagina 387]
| |
Het is eer klein dan groot. De hals behoudt in 't rijzen
265[regelnummer]
Zijn reizigheit, en maet. De schouders vallen smal.Ga naar voetnoot265
De borsten puilen uit, als heuvels in een dal.
Een bollicheit verciert de zachte en lieflijcke armen.Ga naar voetnoot267
De slincke hant, geneight de kuischeit te beschermen,Ga naar voetnoot268
Bedeckt haer voor 't gezicht, dat al te dertel weit,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
En uitspat in den beemt van haer bekoorlijckheit.Ga naar voetnoot270
Zy draeght in d'andre hant een fackel, die de stammenGa naar voetnoot271
Zoo lang in eere houdt, en aenqueeckt met haer vlammen,Ga naar voetnoot272
Den Doot en Tijt ten trots. De vlechten vloeien neêr,
En spelen op den rugh, als baren op een meer.
275[regelnummer]
Het voorhooft, niet te hoogh, verlustight al die vryen,Ga naar voetnoot275
En hopen uur op uur een uitkomst in hun lyen.
Zy schiet door 't oogh een' gloet, een vriendelijcken straelGa naar voetnoot277
In 't hart van oudt en jongk. De mont behoeft geen tael
Te spreken, want die noodt stilzwijgende elck tot kussen.
280[regelnummer]
O Goddelijcken mont, ghy kunt ons voncken blussen!Ga naar voetnoot280
Wetgeleerde:
Ghy dient dan ydelijck den Wellust, als een' Godt,
En geeft een vuil gebreck den naem van Astaroth.Ga naar voetnoot282
Zoo krijght afgodendienst den tittel van boeleren;Ga naar voetnoot283
En boel en afgodt, bey van eenerhande veeren,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Verzellen gaerne d'een den andren in hun vlucht.
Zoo deckt geen mirtewoudt dat schandelijck gerucht;Ga naar voetnoot286
Daer ghy, nae 't offeren, met dansen, en bancketten
U wentelt in het slijck van die verbode smetten.Ga naar voetnoot288
Ithobal:
Een iegelijck versta zijn wijze, en lantgebruick.Ga naar voetnoot289
Wetgeleerde:
290[regelnummer]
Het is dan recht dat hier d'uitheemscheit wijcke, en duick'.Ga naar voetnoot290
Ithobal:
Men stelle dat geschil aen 's Vorsten welbehagen.Ga naar voetnoot291
Wy gaen, en zullen ons niet ongehoorzaem dragen.Ga naar voetnoot292
| |
[pagina 388]
| |
Wetgeleerde:
O Abissyner, nu getuigh uit zijnen montGa naar voetnoot293
Hoe Sidon tempels bouwt op zulck een' geilen gront.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Dit is het zelve volck, wiens ongebonde wijvenGa naar voetnoot295
En mans, voor d'afgoôn zelfs, die gruwelen bedrijven.Ga naar voetnoot296
Dit is het Priesterschap, dat boelen heil belooft,
In vuilicheden groeit, en Godt zijn recht berooft.Ga naar voetnoot298
Dit zijnze, die dit Rijck besmetten, en beroeren,
300[regelnummer]
En deze landtsmet pooght de Koning in te voeren.Ga naar voetnoot300
Maer gaenwe naer de stadt. My dunckt Jerusalem
Loopt uit op dit gerucht met een bedroefde stem.
REY VAN JERUSALEMMERS.
Keer:
Nu opgebroken naer Egipten,
En 't juck, dat wy door zee ontslipten.Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Dit heet niet meer 't beloofde rijck,
Noch Iakobs wijck.
Ghy Helden, hooger dan de wolcken
In eere, hebt vergeefs de volcken
En Heidensche afgoôn uitgejaeght,
310[regelnummer]
En wechgevaeght:
Vergeefs behaelde Davids degen
Op Reus en Filistijn dien zegen,
En doemde d'afgoôn tot den brant:
Men zagh het lant
315[regelnummer]
Vergeefs om Moab, en Syrieren,
Damaskus, Geth, en Rabba vieren:Ga naar voetnoot311-16Ga naar voetnoot316
Vergeefs bezorght Gods knecht zoo trouwGa naar voetnoot317
Den tempelbouw,
En stapelt, d'eene zege aen d'ander,
320[regelnummer]
Al 't goud en zilver op malkander:
Hy wijdt vergeefs de Godtshut in:Ga naar voetnoot321
Nu een Vorstin,
Een vleister, zijnen zoon betovert,
Een kus, een lonck al 't rijck verovert.
| |
[pagina 389]
| |
Tegenkeer:
325[regelnummer]
Hoe wil al 't Heidendom nu schreeuwen,Ga naar voetnoot325
Naerdien dees hantvest der Hebreeuwen,Ga naar voetnoot326
Van aen te bidden eenen Godt
Geraeckt ten spot,
En schimp, en schendigh wort vertredenGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Van Godts Gezalfde, 't hooft der steden,Ga naar voetnoot330
Ja Godts gezegenden Profeet.
O harteleet!
Waerom verworpt men Baäls jucken?Ga naar voetnoot333
Waerom de steene Wet in stucken
335[regelnummer]
Gesmeten, daer men danst en speeltGa naar voetnoot335
Om 't kallefsbeelt?Ga naar voetnoot336
Waerom 't gesmolten kalf gedroncken?Ga naar voetnoot337
Waerom verteeren 's hemels voncken
Aärons zoons, om 't vreemde vier;
340[regelnummer]
Nu Dagon hierGa naar voetnoot340
De goude Bontkist durf ontwijden?Ga naar voetnoot341
O wat beleven wy voor tijden!
Hoe langsaem straft nu 't hemelsch rijckGa naar voetnoot343
Zijn ongelijck!Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Men raeckt den appel van Godts oogen.
Ziet Godt dit koel aen uit den hoogen?Ga naar voetnoot346
|
|