De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 309]
| |
Het derde bedryf.
HAGEROOS. REY.
Het diende nader niet: ick was alree beknipt,Ga naar voetnootvs. 881
Maer ben, ter goeder tijt, den schender noch ontslipt.Ga naar voetnoot882
Rey:
Wat zeghtghe, Hageroos? wie droegh zo luttel kennis,Ga naar voetnoot883
Dat hy een zuiverheit, zoo wit als sneeuw, met schennisGa naar voetnoot884
885[regelnummer]
En schande smetten wou, zoo reuckloos, en ontzint?Ga naar voetnoot885
Hageroos:
Ick weet niet wie het was, of wat hem had verblint.
Hy quam my stil aen boort, en speelde vast den stommen,Ga naar voetnoot887
Om door stilzwijgentheit zijn boosheit te vermommen,
Een boosheit, die gewis haer straf gevoelen zal;
890[regelnummer]
Want niemant schimp' met Pan: hy ziet ons over al,
In hol, en achter duin, in ruighte, en onder hagen.Ga naar voetnoot891
Rey:
Zoo gaet het haer, die op het zoenfeest loopt uit jagen,
Alleen, en onverzelt; nu alle de gemeent,Ga naar voetnoot893
Bekommert en beducht, al hangends hoofts, beweentGa naar voetnoot894
895[regelnummer]
D'onzekerheit der keure, en 't zekre lot van 't outer.Ga naar voetnoot895
De Heemraet gaet te keur, verdaeght van blinde Wouter:Ga naar voetnoot896
En scheptghe noch vermaeck in jaght, en wilt, en duin?
Hageroos:
Ick zoek mijn eige niet, maer Leeuwendaels fortuin,Ga naar voetnoot898
En had een hinde op 't spoor, met meining, na het vangen,Ga naar voetnoot899
900[regelnummer]
Haer voor 't gemeene beste in ons kappel te hangen;Ga naar voetnoot900
Of Pan hier door vermorwt, een vrolijcke uitkomst gaf.Ga naar voetnoot901
Rey:
Vergeefme dan dat ick onwetende u bestraff':
O deeghlijckheit, ghy zijt wel waerdigh, datze u dancken.Ga naar voetnoot903
Een ander zit en slijt den dagh met ydel jancken;Ga naar voetnoot904
| |
[pagina 310]
| |
905[regelnummer]
Ghy slaet de hant aen 't werck: een ander kijft en tiert,
En steurt zijn buurmans rust; ghy draeght u vroom, en viertGa naar voetnoot906
Het feest in eenzaemheit, en zonder tijt te spillen,
Verzoeckt door offerhande en hinden Godt te stillen.Ga naar voetnoot908
Vergeefme dat ick u bedilde, zonder slot.Ga naar voetnoot909
910[regelnummer]
'k Geloof geen sterflijck mensch behoedde u, maer een Godt,
Van wien ghy zekerlijck uw afkomst wel mooght rekenen,
Naerdienze zich ontdeckt door geen onwisse tekenen.Ga naar voetnoot912
Dat hy u lange spaer', die boven zit aen 't roer.
Laet hooren hoe het ging, en wat u wedervoer.
Hageroos:
915[regelnummer]
Ick wist het leger, daer een hagelwitte hinde,
In dichte ruighte en riet, dat 's jagers oogh verblinde,Ga naar voetnoot916
Zich dagelijcks onthielt, dies teegh ick derrewaert,Ga naar voetnoot917
Maer vont het ledigh nest. Mijn winthont, heet van aert,Ga naar voetnoot918
Was toghtigh om het wilt in 't wilde na te sporen,Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
En kreegh verlof, en stoof door zant, en hegh, en doren,
En kreupelbosch in duin, en snuffelde over al.
Zoo miste ick hem daer na, en hoorde geen geschal.Ga naar voetnoot922
Mijn yver voerde my terwijl naer waterplassen,
Daer, aen den voet van duin, de beeck begint te wassen,
925[regelnummer]
En door de biezen ruischt. Hier viel ick plat ter neêr,Ga naar voetnoot925
En zagh na eene poos, de hinde, die van veer
Allengs genaeckte, en scheen heur hart te willen laven.
Ick loofde flucks aen Pan dat puick der offergaven,Ga naar voetnoot928
En had den pijl al ficks op mijne pees gezet,Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Zoo dra de hinde quam, en lobberde in dit wedt.Ga naar voetnoot930
Maer onder 't micken komt een onverlaet, een schenner.Ga naar voetnoot931
O Godtheit van de jaght, alweter, hertekenner,
Bescherm mijn zuiverheit, en geef getuighenis
Hoe Hageroos zich droegh; hoe zy 't ontworstelt is.
Rey:
935[regelnummer]
Ontstel u niet: hy zal den Rechter niet ontsluipen.
Nu wisch de tranen af, die langs uw kaecken druipen.
| |
[pagina 311]
| |
'k Verlang hoe dit verging. 'k Geloof ghy bleeft beschutGa naar voetnoot937
Door uw onnozelheit, uw toeverlaet, en stut.Ga naar voetnoot938
De deugt behoeft geweer, noch boogh, noch pijl, noch wachter.Ga naar voetnoot939
Hageroos:
940[regelnummer]
Hoe beeft mijn hart van angst! hy quam my op van achter,Ga naar voetnoot940
Gelijck een looze vos een velthoen grijpt, wel stijf.
Hy sloegh met alle maght zijn armen om mijn lijf,
Noch vaster dan het veil een eicke kan omvatten;Ga naar voetnoot943
En ick, om 't allereelste en waertste van mijn schatten,
945[regelnummer]
Mijn eerbaerheit, in noot te bergen, nam al heelGa naar voetnoot945
Mijn toevlught tot mijn stem, en stack een klock, en keelGa naar voetnoot946
Zoo luide en schricklijck op, datze over hegh, en tuinenGa naar voetnoot947
Ging wentelen in zee, door d'omgelegen duinen.
Op zulck een' luiden kreet liep Adelaert hem in,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
En greep dien onverlaet by 't hair, by kop, en kin,
Dat hy gedwongen wert my bange maeght te slaecken:Ga naar voetnoot951
En ick, zoo dootsch en wit om 't hooft, gelijck een laken,Ga naar voetnoot952
Begafme herwaert aen, al omziende, en beducht
Hoe 't Adelaert vergingk, na mijn verbaesde vlught.Ga naar voetnoot954
Rey:
955[regelnummer]
O eerbre jongelingk, men zal u eeuwigh roemen,Ga naar voetnoot955
En vlechten krans op krans van bladeren, en bloemen,
Met maeghdevingeren gelezen, en gepluckt.Ga naar voetnoot957
Ghy lijdt niet dat de deught en schoonheit wort verdruckt.Ga naar voetnoot958
Een Godtheit heeft van daegh u heerlijck begenadight,
960[regelnummer]
Beschoncken met dien prijs, dat ghy een Maeght verdadight.
Hoe voeght u zulck een lof, gelijck een pijnloofkrans
Onze Opperpriesterin. De roos verliest haer' glans
En geuren, maer uw lof zal nimmermeer versterven.Ga naar voetnoot963
Hageroos:
Hy moet' verdienden loon naer zijne deught verwerven.Ga naar voetnoot964
Rey:
965[regelnummer]
Dat loonen staet aen u: dat hebt ghy in uw maght.
Hageroos:
Mijn maght is wonder kleen. Die heusche vryer achtGa naar voetnoot966
| |
[pagina 312]
| |
Geen loon: hy volght de deught van zelf, alleen uit reden.Ga naar voetnoot967
Rey:
Hy volght oock Hageroos met zuchten, en gebeden,
Gelijck de schaduw 't lijf. Hy volght u waerghe gaet,
970[regelnummer]
Des middaeghs, 's avonts spade, en met den dageraet.
Dat weten zon en maen, en oock de morgenstarre.Ga naar voetnoot971
Hy volght u in het dorp, en by de straet, en verre
Van honck, wanneerghe jaeght, en stuift door 't gulle zant.Ga naar voetnoot973
Vergelt nu eens zijn deught, en bie hem mont, en hant.
Hageroos:
975[regelnummer]
Ghy paert den zomertijt met onze winterbuien,
De lely met het sneeuw, ons Noorden met dat Zuien.
't Verdrietme dat hy my dus naloopt, vroegh en spa.Ga naar voetnoot977
Rey:
Hoe qualijck quam het u van dezen dagh te sta?Ga naar voetnoot978
Hageroos:
Het quam te stade of niet, ick achtme des onwaerdigh.Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Hy houde zich gerust, en voor een rijcker vaerdigh.Ga naar voetnoot980
Hy zoecke een van bekent en overout geslacht.
Zoo lang als d'overbuur zijn' overbuur veracht,
En dwers vall', kan geen min en liefde op beide kleven.Ga naar voetnoot983
Rey:
Hy vrijde u voor de doot: misgunt ghy hem het leven?Ga naar voetnoot984
Hageroos:
985[regelnummer]
Neen zeker: dat hy leve, en bloeie hondert jaer.
Rey:
Misloonde knaep, hoe valt u 't minnejuck zoo zwaer,Ga naar voetnoot986
Gelijck het ros den ploegh door vetten klay te trecken.Ga naar voetnoot987
Ghy ziet vol hartewee de duiven treckebecken,
En elcke wederga genegen tot heur ga.Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
De beeckzwaen bruist vol viers het witte wijfke na,
En strengelt hals om hals: zy weet van wederkussen,
Daer 't kille water zelf haer' gloet niet weet te blussen;Ga naar voetnoot990-992
| |
[pagina 313]
| |
En ghy, getrouwe knecht, beschermer van haer eer,
Verwacht van Hageroos geen' troost noch vrientschap weêr.
995[regelnummer]
O winterroos, te scherp gewapent met uw' doren.
Hageroos:
Hy schuw' den dorenstruik.
Rey:
Hou op zijn min met sporen
Te noopen, dagh op dagh, door 't afslaen van een beê.Ga naar voetnoot996-97
Ick zie hem van een duin noch plompen steil in zee,
Of worgen aen een pees, of van een eicke ploffen,Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Of van zijn' eigen pijl, en eige hant getroffen.Ga naar voetnoot1000
Ay Hageroos, ay, schut zijn ongeval, gelijckGa naar voetnoot1001
Hy u beschutte, eer ghy te vallen quaemt in slijck.
Hageroos:
Ick ga in ons kappel my zelve danckbaer toonen,
En zal het Adelaert, zoo dra hy koom', beloonen
1005[regelnummer]
Met danckbaerheit, gelijck een eerbaer hart betaemt,
En een van kleine maght.
Rey:
Zy vint zich zelf beschaemt
Om zijn getrouwicheit. Ick zagh haer wangen blozen.
My docht de minne doock in lommer van die roozen.Ga naar voetnoot1008
Hoe kan een edel hart, tot alle deught bereit,
1010[regelnummer]
Vergelden zulck een trouw met wederwaerdigheit?Ga naar voetnoot1010
Z'ontveinst haer minne, en weet zich wonderlijck te wachten;Ga naar voetnoot1011
Maer 't mist ons, zienwe niet het pit van haer gedachten.Ga naar voetnoot1012
ADELAERT. REY.
Adelaert:
Wie joegh ter weerelt oit geluckiger dan ick?
Rey:
O jongelingk, ghy zijt nu wonder in uw schick.
1015[regelnummer]
Ik heb 't verslagh al wech.Ga naar voetnoot1015
Adelaert:
Van wie?
Rey:
Van uw vriendinne.
Adelaert:
Och, waerze mijn vriendin! Hoe gloeit mijn hart van minne,
Noch vieriger dan oit!
| |
[pagina 314]
| |
Rey:
Waerom?
Adelaert:
Ick hoorde, en zagh
Haer eerbaerheit, en deught, daer zy ter aerde lagh,
En kreet, en spoogh, en beet dien schender, dien schoffeerderGa naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
In 't aenzicht; maar vergeefs, had Pan haer geen verweerder
Gezonden; had ick haer niet daetelijck ontzet.Ga naar voetnoot1021
Waer is zy?
Rey:
Ter kapelle, en stort 'er haer gebedt
Voor Pan, en heeft belooft uw trouwe daet te kroonen.
Adelaert:
Zoo hoop ick in het hart, dat edel hart, te woonen.
1025[regelnummer]
Wat tijding brengtghe my, zoo snel op 't ongezienst!Ga naar voetnoot1025
'k Geloof het geen ghy zeght. Hoe kan in 't ende een dienst
Na vele diensten eens een vrijsters hart bewegen!
Och Adelaert, ghy liept, door hagel, sneeuw, en regen,
Niet ydel noch vergeefs uw Venus achter aen:Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Een uur betaelt het al.Ga naar voetnoot1030
Rey:
Nu blijf een luttel staen:
Versteur haer aendacht niet: verwachtze hier ter stede.Ga naar voetnoot1031
Adelaert:
Hoe springt dit dier: sta stil. Ick breng haer' jaghthont mede.
Hy janckt om zijn bazin, en misteze al een wijl.Ga naar voetnoot1033
Ay lieve, hou hem wat: 'k wil achter eenen stijl
1035[regelnummer]
Aen ons kappeldeur gaen verschuilen in het duister,Ga naar voetnoot1035
Op dat ick heimelijck d'aendachtige beluister',
En mercke op heur gelaet: de minne maecktme stout.Ga naar voetnoot1037
Rey:
Ga heen: maer geen kappel noch outer wert gebouwt
Op dat een vryer daer zijn vrijster zou beloncken.
1040[regelnummer]
'k Vergeef het hem nochtans: hy is van liefde droncken,
En raeskalt in dien droom: men naem het anders vremt,Ga naar voetnoot1041
Dat hy, terwijl het dorp de namen telt, en stemt
Tot loting, op de jaght zijn harteblat ging vinden,Ga naar voetnoot1043
Wiens ooghmerck hooger ziet, en liever Pan met hindenGa naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Dan menschenbloet verzoent. Bezie hem eens: hoe stijf
Hoe stockstijf gaept de knecht? Kan niemant aen een wijfGa naar voetnoot1046
| |
[pagina 315]
| |
Geraecken, zonder dus door 't velt te loopen brullen,
Gelijck een wilde bors? het hair met spogh te krullen?Ga naar voetnoot1048
Te huilen als een hont? ik nam 'er liever geen,
1050[regelnummer]
Al schonck men my de keur uit al het boereveen.
Zy hoeven 't jawoort niet zoo byster t'overloven.Ga naar voetnoot1051
Mijn min is vier, noch kool: men hoeftze niet te dooven;Ga naar voetnoot1052
Al pratenze dat Pan, in Oostlant, by een' vliet,Ga naar voetnoot1053
Zijn mallicheden zocht, en naerpeurde in het riet:Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Dat hy, om d'oude maen by avont te begorden,Ga naar voetnoot1055
Ging mommen, als een bock, ja zelf een bock most worden;Ga naar voetnoot1056
Indien men 't zeggen magh, daer 't niemant ziet, en hoort.Ga naar voetnoot1057
Wel vryer, wel hoe dus? heeft zy uw oogh bekoort?
Adelaert:
Bekoort? ja wel te recht: nu worde ick eerst gevoelijck.Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
Al smolt menze al in een, geen schoonheit is zoo goelijck,Ga naar voetnoot1060
Zoo degelijck als zy. Wat heb ick daer gezien!
Een beelt van zuiver sneeuw, met neêrgeboge knien,
Noch witter dan het vel, waer meê zich Pan bekleede.
Rey:
En schepte ghy geen' troost uit haer oprechte bede?
Adelaert:
1065[regelnummer]
Ja honigh, want zy badt: o Pan, beloon het hem,
Die my te hulpe quam op mijne heesche stem.
Hoe kan zoo groot een deught by my haer' geur vergeten?Ga naar voetnoot1067
Bescherm hem, nu de Raet te keure is neêrgezeten.
Rey:
Zoo gaet het vast, ghy spant alleen de kroon in 't hart?Ga naar voetnoot1069
Adelaert:
1070[regelnummer]
Alleen, en anders geen. De bruit is mijn. Ick tart
Zoo menigh jongman, als by dochters oit verkeerde.Ga naar voetnoot1071
Geen dochter vieriger oit Godt en d'ouders eerde
Als zy, gewis een spruit van goddelijck geslacht.
Och, wist men eens wie haer ter weerelt heeft gebraght;
| |
[pagina 316]
| |
1075[regelnummer]
Al schijnenze uit het kroost haer moeders aert te gissen.Ga naar voetnoot1075
Rey:
Een dochter, zoo als zy, kan licht de moeder missen.Ga naar voetnoot1076
Adelaert:
By vlagen met gedult, tot dat d'onkundigheitGa naar voetnoot1077
Van haer geboorterecht, dat noch verholen leit,
Allengs haer in den krop en in het hooft koom' schieten:Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Dan zitze, en smilt, als sneeuw: dan gietze heele vlietenGa naar voetnoot1080
Langs hare wangen neêr: dan berstze in klaghten uit:
Dan slaet de wedergalm in duin en dal geluit,Ga naar voetnoot1082
En helpt konijn, en haes, en jaght, en wilt op hollen:Ga naar voetnoot1083
Dan huiltze d'oogen uit, wel root en dick gezwollen.
1085[regelnummer]
Dan duncktme schijnt die zon door eenen regenboogh:
En ick, in ruighte en riet gedoken, schroom om hooghGa naar voetnoot1086
Te zien, en d'eenzaemheit van mijn Princes te steuren.Ga naar voetnoot1087
O moeder, roeptze dan, ick zie uw lijf verscheuren
Van eenen wreeden wolf; u uitgaen, zonder troost;Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Of verre van uw vrucht, om hulp noch uitzien, Oost
En West; of in een graft verdrincken, en versmooren.
Dan smijtze uitzinnigh uit al wat haer komt te voren.Ga naar voetnoot1092
Dan denck ick: zagh de zon wel oit zoo vroom een kint,Ga naar voetnoot1093
Een weeskint, dat zoo teêr zijn moeder noch bemint,
1095[regelnummer]
En niet vergeten kan?
Rey:
Wat noot is 't? Groote Vrerijck,
Een Heerschap zoo geacht, zoo lantrijck, en zoo veerijck,
Bemintze zoo, gelijck den appel van zijn oogh.
Adelaert
Ja wie bemintze niet? wie zet haer deught te hoogh?Ga naar voetnoot1098
Zy verfde noit haer wang met moerbay, of morellen.
1100[regelnummer]
Zy looght noch bleickt geen hair. Zy zoeckt geen jonggezellen.Ga naar voetnoot1100
Zy schuwt de ledigheit, al even kloeck, en kuisch;Ga naar voetnoot1101
Het zyze jaege in duin, of neerzitt' binnen 's huis,
En overpeinze al stil wie alles kan besturen.Ga naar voetnoot1103
| |
[pagina 317]
| |
Dat tuight het huisgezin: dat tuigen al de buren.Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
O Hageroos, uw vier ontvonckt mijn ziel, als stroo.
Rey:
Vat aen, daer is de hont, haer jaghtknaep, die zoo nooGa naar voetnoot1106
Gebonden gaet, als ghy wel gaerne gingt gebonden
Aen 't hairsnoer van een wijf. Zy heele uw zoete wonden:Ga naar voetnoot1108
Ick ga vernemen wien de keur hebbe uitgepickt.Ga naar voetnoot1109
Adelaert:
1110[regelnummer]
Ick volgh, zoo ras als hier mijn zaecken zijn beschickt.
HAGEROOS. ADELAERT.
Hageroos:
Zyt ghy dat, Adelaert? o Koning van de helden,
Hoe kan ick uwe deught, uw vromicheit vergelden,Ga naar voetnoot1112
Die minder ben van staet, en slecht, en min gezien?Ga naar voetnoot1113
't Is billijck dat ick dit naer mijne maght verdien'.Ga naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
Gebruickme t'uwen dienst, uw leven lang, in eere.Ga naar voetnoot1115
Adelaert:
Ghy Schoonste bietme meer dan ick op u begeere,Ga naar voetnoot1116
Of oit verdienen kost. Wie zou een maeght in noot
Verraden? dat waer schande. Ick breng u Hazepoot:Ga naar voetnoot1118
Hy springt en janckt om u, van blyschap en verlangen.
Hageroos:
1120[regelnummer]
Koom hier, mijn toeverlaet: koomt herwaert: kus mijn wangen,
Mijn lippen, mont, en hant: dat ick u strijcke, en streel',
En afwissch' stof, en zweet. Geen molsvel, geen fluweel
Is zachter dan dit vel. Hebt ghy uw vrouw gevonden?Ga naar voetnoot1123
Waer staecktghe, toen ick riep?
Adelaert:
Geluckigh zijn de honden:
1125[regelnummer]
Zy worden zelfs gevrijt, gelickt, gestreelt, gekust.Ga naar voetnoot1125
Hageroos:
Wat zeght ghy, Adelaert?
Adelaert:
Ick zegh, het is een lust
Te zien met welck een gunst en liefde oock stomme dierenGa naar voetnoot1127
| |
[pagina 318]
| |
Den mensch bejegenen, en die hun weldoen vieren:Ga naar voetnoot1128
Noch schelt de domme mensch de dieren redeloos.Ga naar voetnoot1129
Hageroos:
1130[regelnummer]
De dieren zijn getrouw, de menschen overboos:Ga naar voetnoot1130
Dat zaeghtghe, daer ick lagh verlegen, en verlaten.Ga naar voetnoot1131
Wat dochter wandelt vry op vrye heerestraten,Ga naar voetnoot1132
Zoo zulck een boosheit niet gestraft wert naer den eisch.
Wy wachtten u een wijl, en keecken reis op reis
1135[regelnummer]
Bekommert om. Hoe zijt ghy endelijck gevaren?Ga naar voetnoot1135
Een schrickelijcke kreet quam dringen door de blaren,
En baerde een nieuwe vrees: mijn voeten werden vlugh.
Adelaert:
Ick vleugelde dien gast de handen op den rugh,Ga naar voetnoot1138
En trapte hem op 't hart. Uw hont quam aengesprongen
1140[regelnummer]
Op dat benaut geschrey. Had ick hem niet bedwongen,
Hy had den booswicht voort verscheurt, gelijck een wilt.Ga naar voetnoot1141
Hageroos:
Mijn toeverlaet, mijn troost, mijn boogh, mijn pijl, mijn schilt,
Mijn Hazepoot, hebt ghy mijn ongelijck gewroken?Ga naar voetnoot1143
Adelaert:
Het scheen als of de hont uw tranen had geroken,
1145[regelnummer]
Uw kuischeit, en gekerm. Hy beet met zijnen mont
In 't zant, in dezen boogh, dien hy'er liggen vont.
De booswicht zong gena. Ick dreef hem voor my henen,Ga naar voetnoot1147
En ondervraeghde vast: waer op hy zich met weenen
Ontschuldighde, hoe min den mensch zoo wijt vervoert.Ga naar voetnoot1148-49
1150[regelnummer]
Hy had aen 't Braessemmeir uw schoonheit korts beloert,Ga naar voetnoot1150
Toen ghy met Zwaentje, daer ter jaght, u wiescht en bade;
Hy, juist van 't spoor gedwaelt, hier aenquam, tot zijn schade,Ga naar voetnoot1152
En door de biezen zagh, by klare middaghzon,
Uw schoonheit, die de zon in top verletten kon,Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
En sedert in zijn brein zoo diep een voetstap plantte,Ga naar voetnoot1155
Dat zich zijn achterdocht vergeefs hier tegens kantte,Ga naar voetnoot1156
| |
[pagina 319]
| |
En uitgeborsten was tot zulck een onbescheit.Ga naar voetnoot1157
Hageroos:
Heel fraey.
Adelaert:
Hy kermde, en kreet: de min heeft my verleit:
Beschaem mijn ouders niet, verdien ick dit te boeten.Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Verschoon een' mensch: een paert met alle vier zijn voetenGa naar voetnoot1160
Kan struickelen: zoo kreegh ick deernis met zijn smart,
En bont hem d'armen los.
Hageroos:
Wel edel is uw hart.
'k Vergeef het hem, zoo rein als of het noit geschiede.Ga naar voetnoot1163
Adelaert:
Dien ouden kluitboogh nam ick hem, en brenge en biedeGa naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
U dien, op datghe my hier eeuwigh by gedenckt.Ga naar voetnoot1165
Hageroos:
Ick ben te vrede, dat ghy dit een ander schenckt.Ga naar voetnoot1166
Adelaert:
Ick bidde u, laet dien boogh in uw slaepkamer hangen.
Hageroos:
't Was mijn gewoonte noit van iemant iet t'ontfangen.
Adelaert:
Ick bidde u, weiger my zoo klein een vrientschap niet.Ga naar voetnoot1169
Hageroos:
1170[regelnummer]
Ghy zijt een grooter waert. Het oogh, dat alles ziet,
Grondeert mijn hart, en weet hoe zeer ick u bezinne.Ga naar voetnoot1171
Adelaert:
Zoo toon ten minste blijck van ongeveinsde minne
Te mywaert; bleeck mijn trouw, zoo trouw als gout, in noot.Ga naar voetnoot1173
Hageroos:
Al lengde ick uwen tijt door mijn verhaeste doot,Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Noch bleef uw goude deught en weldaet onvergouden.Ga naar voetnoot1175
Adelaert:
Ick zie men zoecktme slechts aen 't lange touw te houden.Ga naar voetnoot1176
| |
[pagina 320]
| |
Hageroos:
O borst, ghy houdt u zelf: ga hene, waer 't u lust.Ga naar voetnoot1177
Adelaert:
Dat lijtghe niet. Helaes, ter werelt wort geen rust,Ga naar voetnoot1178
Noch troost, noch laefenis voor mijne quael gevonden.Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Des avonts rust het wilt in nest, en hol: de honden
Gaen rusten, na de jaght, in 't hock: het vee op stal;
De vogels in geboomte en heggen over al:
Maer Adelaert, ocharm, magh rust noch lust gebeuren.Ga naar voetnoot1183
Hageroos:
'k Heb lust by wijlen 't wilt zijn rust in duin te steuren,
1185[regelnummer]
Met brack, en hazewint; by wijlen met een' valckGa naar voetnoot1185
Te vliegen over 't velt; daer hy, doortrapt en schalck,Ga naar voetnoot1186
De vogels in haer vlught versteure, en weet te grijpen:Ga naar voetnoot1187
Maer ree ten dans te staen, op al wat vryers pijpen,Ga naar voetnoot1188
Vermaecktme niet. Hebt ghy wat stemmighs in den zin,Ga naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Zoo breng wat stemmighs voort: ick luister naer geen min.
Adelaert:
Een molock houd de kars voor musschen onbedorven:Ga naar voetnoot1191
Een honighbie verjaeght de snoepers uit de korven:
Een neske koeckoeck broet een anders eiers uit:Ga naar voetnoot1193
Zoo vinde ick 't ledigh nest: een ander strijckt den buit.Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Zoo heb ick deze roos vergeefs in 't bijster wederGa naar voetnoot1195
Beschut. Wat baet het hoe zich Adelaert verneder',
Haer diene, dagh en nacht, en gaslae, en behoe?Ga naar voetnoot1197
Zy luickt voor andren op, en sluit den boezem toeGa naar voetnoot1198
Voor zijn gedienstigheit. Ick wil die grijnzen schuwen,Ga naar voetnoot1199
1200[regelnummer]
En eenzaem, diep in duin, van 't wijvenäenzicht gruwen;
Vermijdenze, als een slang, vergult en glat van vel.
't Verdriet my in den gloet van zulck een schoone hel
Te jammeren van pijne; of 't water op de lippenGa naar voetnoot1203
Te vangen, daer het eb de tonge ga ontglippen;
| |
[pagina 321]
| |
1205[regelnummer]
Of bleeck en afgevast te zien den leckren disch,Ga naar voetnoot1205
Dewijl het nuttigen den tant verboden is;
Of zulck een boômloos vat met water op te vullen.
Ick wil, gelijck een stier, door woudt en weide brullen.
Maer raeze ick oock van minne? o al te wulpsche jeught,Ga naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
Betrouw geen vrouwvolck meer: zy loonen niemants deught.
WOUTER. ADELAERT.
Wouter:
Waet vint men Adelaert? my dunckt ick hoor hem spreken.
Adelaert:
Wel Wouter, hebtghe blint in mijn fortuin gekeken?Ga naar voetnoot1212
Wat brengtghe goets? Hoe na is 't vonnis nu gevelt?Ga naar voetnoot1213
Wouter:
Ja wel, hoe praet ick dit? De namen zijn getelt.Ga naar voetnoot1214
Adelaert:
1215[regelnummer]
Zegh op, hoe ging het toe? 'k Verlang het lot te weten.
Hoenu? hoe dus? my dunckt ghy ziet alree bekreten.Ga naar voetnoot1216
Nu huil niet, slechte bloet: het sterven is ons lot.Ga naar voetnoot1217
Een mensch is stof, en breeckt, gelijck een aerde pot.
Wouter:
Men kan een broke pot noch wel te zamen smeeren,Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Maer menschen niet. Ay my, kost ick dit jammer keeren.
Adelaert:
Laet hooren hoe het ging: of viel het lot op u?
Wouter:
Wat zal ick praten? angst maeckt blinde Wouter schuw.
De Heemraet had een wijl gekeven, dat het roockte,Ga naar voetnoot1223
En 't bloet van wederzy, gelijck een ketel, koockte,
1225[regelnummer]
Wanneer men ging te keur: het was oock tijt te gaen;
En Lantskroon zette zich met Vrerick boven aen.
De stemmen gingen om by beurte, en broghten t'zamenGa naar voetnoot1227
Van weerzy twalef uit, dat 's vierentwintigh namen.
| |
[pagina 322]
| |
Men tekende de rol, al was 't met wederzinGa naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Van elcke zy: toen riep men blinde Wouter in,Ga naar voetnoot1230
Die most uit al den hoop twee cyferletters noemen.Ga naar voetnoot1231
Ick wreef mijn handen vast, en morde al stil: gansch bloemen,Ga naar voetnoot1232
Dit kost geen koe, noch kalf: het kost 'er menschevleisch.Ga naar voetnoot1233
Het Heerschap graeude vast, en porde reis op reis.Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Wat zou men doen? Ghy weet ick ben gezworen bode,
En roeper van ons dorp. In zulck een versche zodeGa naar voetnoot1236
Van vierentwintigh maets te grabbelen zoo los,Ga naar voetnoot1237
Zoo reuckloos naer een paer: het is geen bot of pos.Ga naar voetnoot1238
Adelaert:
Laat hooren wie ghy koost, het zy dan pos, of snoecken:
1240[regelnummer]
Wie 't wezen magh of niet: ick ben niet veer te zoecken.Ga naar voetnoot1240
Wouter:
Met oorlof, brave borst, ick noemde drie en tien,Ga naar voetnoot1241
En badt terstont gena. Daer kost een blinde zienGa naar voetnoot1242
Wie om zijn hooft bestorf. Hoe mompelden de monden,Ga naar voetnoot1243
De mannen om de banck? Ick wert terstont gezonden
1245[regelnummer]
Om Hartman, daer hy zat, en praette by zijn moêr.Ga naar voetnoot1245
Daer lagh een huis, gelijck een hoischuur; al de vloerGa naar voetnoot1246
Bezet van 't naeste bloet, van vrienden, volck, en buren.Ga naar voetnoot1247
Op 't huilen loeiden stracks de stallen, en de schuren,Ga naar voetnoot1248
En weiden om het huis. De zuster hallef doot,
1250[regelnummer]
Viel Hartman om den hals, die kreet: het doet geen noot:Ga naar voetnoot1250
Geen Hartman is zoo weeck, dat hy om 't lot zou zwijmen.
Toen quam 'er Maetelief, en Kees, en lange Tymen.
Zijn oude vryster Baers die keeck onaertigh bang:Ga naar voetnoot1253
De tranen biggelden, als knickers, op de wang.
1255[regelnummer]
Hy zoendeze eens, en riep: ghy blijft geen weduw zitten.Ga naar voetnoot1255
O schoonheit, zoo ick sterf, verklaerme met de gitten,Ga naar voetnoot1256
| |
[pagina 323]
| |
Die in uw aenzicht staen: ick min u, by mijn ziel.
Adelaert:
'k Verlangme doot: maer zegh waer 't ander lot op viel.Ga naar voetnoot1258
Wouter:
Verlang zoo niet: het wil u tijts genoegh bedroeven.Ga naar voetnoot1259
Adelaert:
1260[regelnummer]
Nu blinde knecht, zegh op: waer toe dit lange toeven?
Wouter:
De naem, daer 't lot op viel, is u te lief en waert,
Misschien uw beste vrient.
Adelaert:
Al was het Adelaert,
Ick ben het lot getroost, en kan het leven missen.Ga naar voetnoot1263
Wouter:
Wat noot is 't dat men 't noem? ghy kunt het zellef gissen.Ga naar voetnoot1264
Adelaert:
1265[regelnummer]
Zoo hoop ick dezen dagh te sterven met den krans.
Wouter:
Ghy moet met Hartman voort gaen loten om de kans.Ga naar voetnoot1266
Ick daegh u uit den naem des Heemraets en hun allen.Ga naar voetnoot1267
De Zuidt-en-Noortzy vreest op wien het lot wil vallen.Ga naar voetnoot1268
Adelaert:
Geluckige Adelaert, schep moedt: ghy zult altoosGa naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Niet zuchten, onbeloont van fiere Hageroos,Ga naar voetnoot1270
Die uwen dienst versmaet, en zultze nochtans minnen,
Veel meer dan eenigh haen het puick van al zijn hinnen,
Beschut door zijnen beck, en pen, en spore, en poot.
De waere liefde is taey, en overduurt de doot.Ga naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
Behaeghde 't haer uit gunst mijn' krans te helpen strengelen,Ga naar voetnoot1275
En onder elcke bloem een' druppel daeuws te mengelen,Ga naar voetnoot1276
Die langs haer wangen druipe; ick storref waert benijt.Ga naar voetnoot1277
Nu 't lot des doots getart: zy wachten: het is tijt.Ga naar voetnoot1278
| |
[pagina 324]
| |
Een ander trille, en beve, en hoor' van 't sterven noode:Ga naar voetnoot1279
1280[regelnummer]
Ick hoor geen blijder maere, en volgh van zelf den bode.Ga naar voetnoot1280
Keer:
O zorghelijcke lotery,Ga naar voetnoot1281
Wie van die beide treckt zich vry?
Hier schuilen doot en leven
In eene zelve bus al stil.Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Het lot magh vallen hoe het wil;
Een karel moet 'er kleven.Ga naar voetnoot1286
De Zuidtzy bidt voor Adelaert:
De Noordtzyde acht haer' Hartman waert.Ga naar voetnoot1288
Hoe 't valle, 't valt oneven.Ga naar voetnoot1289
Tegenkeer:
1290[regelnummer]
Het bloet van beide is ongelijck:
Maer 't blinde lot zal arm noch rijck,
Noch hoogh noch laegh verschoonen.
Het bloet der Goden sneuvelde oock,Ga naar voetnoot1293
Toen al ons vreught verdween, als roock.
1295[regelnummer]
O Wout- en Veegodts zonen,
Uw deught blijft eeuwigh buiten 't graf:
Uw naem neemt toe, en nimmer af:
Geen winter schent uw kroonen.
Toekeer:
De nederlaegh van Waerandier,
1300[regelnummer]
En Duinrijcks jammer hebben 't vier
Van 's hemels wraeck ontsteken.Ga naar voetnoot1301
Hoe maecktze 't Leeuwendael zoo bang?Ga naar voetnoot1302
Och Ackergoden, och, hoe lang
Zult ghy uw zonen wreken?
|
|