De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 291]
| |
Het tweede bedryf.
HEEREMAN. VOLCKAERT. REY.
Heereman:
445[regelnummer]
De maen, na middernacht, een poos met eenen nevel
Betrocken, en vermomt, bescheen daer na den gevelGa naar voetnootvs. 446
Van onze lantkappel, veel blijder danze plagh,
En schiep uit eenen nacht ('t is vreemt) een' klaren dagh.
De nachtuil, vledermuis, en nachtrave, uit hun nestenGa naar voetnoot449
450[regelnummer]
Gevlogen, lang voor dagh, begaven zich ten westen,Ga naar voetnoot450
En kozen piepende de zee, en 't zandigh strant.
Het vee rees t'effens op. Het dorre en drooge lant,Ga naar voetnoot452
Dat eene wijl de lucht om regen scheen te prachen,Ga naar voetnoot453
Zach groener, en begost de melckmeit aen te lachen.
455[regelnummer]
Wat dit bediet, versta een wijzer, die het hooft
Op zulcke tekens slijpt, en gaerne wort gelooftGa naar voetnoot456
In zijne wichelkunst: wij slaen 'er naer in 't hondert,Ga naar voetnoot457
En eeren 't geen met recht de schrandersten verwondert.
Het zy dan wat het wil; het brenge ons heil in 't lant,
460[regelnummer]
Byzonder dezen dagh; nu Pan den wraeckboog spant,
En daghvaert al het dorp om 't offer te bereiden.Ga naar voetnoot461
Volckaert:
Het volck vergaêrt, om hier den Heemraet te verbeiden.Ga naar voetnoot462
Wat grimmelt 'er een drang van menschen onder een,Ga naar voetnoot463
Zoo man, als wijf, en maeght, en knecht, en groot, en kleen,Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
En oudt, en jongk. Wat raet? Hoe stillenwe die zwarmen?Ga naar voetnoot465
De mannen morren vast: de vrouwen hoort men kermen.Ga naar voetnoot466
O vader Pan, versterck den Heemraet met gedult:Ga naar voetnoot467
D'onwetende gemeente ontzagh zich noit haer schultGa naar voetnoot468
En misdaet op den hals der Heerschappen te laden.
470[regelnummer]
Zy volght haer onbescheit, en laet zich naulijcks raden.Ga naar voetnoot470
Dit buldrende onweêr waeit hier jaerlijcks op de kust,Ga naar voetnoot471
En steurt, een maent vooruit, de Raden in hun rust:
| |
[pagina 292]
| |
Maer gaenwe nietemin haer minnelijck gemoeten.Ga naar voetnoot473
De burgery genaeckt, gereet om ons te groeten.
Rey:
475[regelnummer]
Welbore mannen, Pan behoede u lang gezont:Ga naar voetnoot475
Wy wenschen 't uit ons harte, en uiten 't met den mont.
Heereman:
Ghy vrome burgers, lang moet vader Pan u spaeren,Ga naar voetnoot477
En haelen uw geluck in top met uwe jaeren:Ga naar voetnoot478
Ons jammert u te zien zoo jammerlijck gestelt.
480[regelnummer]
De koeien eten gras en klaver, langs het velt;
Ghy eet uw eigen hart, beknelt gelijck met hoepenGa naar voetnoot481
Van stael, zoo menighwerf de Zoendagh uitgeroepen,
Den Heemraet roept te hoop, op dat hy wijsheit schaff',Ga naar voetnoot483
En langkzaem zich berade, om d'opgeleide straf
485[regelnummer]
Te schutten naer hun maght, of immers te verminderen;Ga naar voetnoot485
Het welck men noit voorheen kost keeren, noch verhinderen.
Betrouw ons 't beste toe: men handelt hier ter steêGa naar voetnoot487
Niet ruw, en onbedacht: het kost ons kindren meê.Ga naar voetnoot488
Hier gelt noch goet, noch bloet, noch haet, noch gunst, noch voordeel.
490[regelnummer]
De hoofden staen gelijck: de blinde strijckt het oordeel.Ga naar voetnoot490
Rey:
Welbore mannen, ghy spreeckt redelijck en wel.
Beschuldighden wy u, zoo most de lantkappel,
Waer uit men 't lot verwacht, met boosheit zich besmetten,
Als ghy de lotbus laet voor vrouw Velleede zetten,
495[regelnummer]
Die eenen naem uit twee beslote ceêlen treckt,Ga naar voetnoot495
En noemt hem, die ten zoen des grammen Veegodts streckt,Ga naar voetnoot496
Voor 't Leeuwendaelsch gewest. Neen mannen, wy betrouwen
U beter toe. Het volck, dat zich geneert met bouwenGa naar voetnoot498
En karnen, past een hart zoo rein, als melck en room,
500[regelnummer]
Geen erghwaen: neen by Pan, wy achten u te vroom.Ga naar voetnoot500
Daer schort het niet, dat wy van daegh u komen moeien.Ga naar voetnoot501
Wy gaen met koeien om, maer slaghten paert, noch koeien,Ga naar voetnoot502
| |
[pagina 293]
| |
Die achteruit slaen, en hun voêr met voeten treên.
Wy zijn met Heemraets keur en loting wel te vreên,
505[regelnummer]
En komen slechts, geport door 't huilen, en het schreeuwenGa naar voetnoot505
Van 't vrouwvolck, als ghy ziet, ons wijven, en ons weeuwen,
En oude besten, elck voor ander dus belaên;Ga naar voetnoot507
De vryster om een' knecht, de moêr om 't kint begaen,Ga naar voetnoot508
De zuster om den broêr, de peten om haer neven.Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Wy bidden, stelt de keur, en uwe stem te gevenGa naar voetnoot510
Tot loting, uit tot dat de zon de middaghlijn
Vergulde, en loop' voorby, en uit den zuiden schijn'.Ga naar voetnoot511-12
Men heeft dan tijts genoegh om 't offer te bereien,
Te zuivren aen de beeck, te kranssen, te beschreien.Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Ay mannen, doet zoo veel ons vrouwluy tot gerijf.Ga naar voetnoot515
Al die hier huilen, rijt de doot van angst door 't lijf.Ga naar voetnoot516
Heereman:
't Is reden dat het bloet zijn eigen bloet beklage,Ga naar voetnoot517
De moeder voor haer kint, haer vleesch, oock zorge drage,
Niet min dan eenigh dier, of vogel voor het jong.
520[regelnummer]
De koe bemint het kalf, en lickt het met de tong:
De merrie, in de weide en stal, het weeligh veulen.Ga naar voetnoot521
De zwaluw aest het nest, en vaert 'er mede uit speulen:Ga naar voetnoot522
En wat maeckt d'oievaêr van 't hooge nest al werck?Ga naar voetnoot523
Toen over menigh jaer het oosteint van ons kerckGa naar voetnoot524
525[regelnummer]
Verbrande, zagh men zelf hoe d'ouden, zoo bewogen,Ga naar voetnoot525
Dan uit dan in den roock, rontom de jongen vlogen,
En troosten hun gebroet, het kale en naeckte kroost;Ga naar voetnoot527
Dat piepte vast om hulp: maer als 'er langer troostGa naar voetnoot528
Noch redding quam, en 't stroo in lichten brant geraeckte,
530[regelnummer]
Zoo vlogen vaêr en moêr op 't nest, dat brande, en kraeckte,
En lieten zich tot asch verbarnen met hun nest.Ga naar voetnoot531
Natuurlijck doet het al, wat leven teelt, zijn bestGa naar voetnoot532
Om d'afkomst ga te slaen, te helpen, te behoeden.Ga naar voetnoot533
| |
[pagina 294]
| |
Al zweert ons niemant dit, wy kunnen 't wel bevroeden:Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Een mensch is block noch steen; veel minder vaêr, en moêr.Ga naar voetnoot535
Rey:
De Heemraet vat het recht, als mannen, wien het roer
Van deze Vryheit past te houden, en te sturen.Ga naar voetnoot536-37
Zoo lang ghy Heereman en Volckaert elck zijn buren
Verdadight, kan ons dorp noch overende staen.Ga naar voetnoot539
Volckaert:
540[regelnummer]
Maer 't is geen noot, datze al zoo bijster zijn belaên:Ga naar voetnoot540
Het lot gelt een' alleen, en nimmermeer ons allen.Ga naar voetnoot541
Rey:
Een ieder zorght dat dit zijn bloet te beurt moght vallen.Ga naar voetnoot542
Eer 't lot bekent is, vreest een ieder wien het gelt.Ga naar voetnoot543
Volckaert:
Waer toe de keur van 't lot dan langer uitgestelt?
545[regelnummer]
Het lotrecht ga zijn' gangk, zoo raeckt men uit dit vreezen.
Rey:
Geen huisman is zoo wijs, die weet wat dit magh wezen:
Ons vrouwvolck heeft te nacht vervaerelijck gedroomt.Ga naar voetnoot547
Heereman:
Het vrouwvolck is by nacht wel tienmael meer beschroomtGa naar voetnoot548
Dan over dagh. Des nachts verdubblen en verslimmenGa naar voetnoot549
550[regelnummer]
De zorgen. D'avontzon verlengt de zwarte schimmen.
Maer laet ons hooren: waer komt dit gedroom op uit?Ga naar voetnoot551
Rey:
'k Geloof Velleede zou niet raên wat dit beduit.
Met oorlof, dat wy dus vrypostigh 't hart uitschudden.Ga naar voetnoot553
Een groene weerwolf greep een lam uit al de kudden,Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
En sleipte 't by de de keel al bloênde langs den wegh;
Dit droomde Duif, en hoe, ter zijde uit eene hegh,
Een bock, zoo root als vier, hem quam op 't lijf gesprongen,
Dat hy dien roof terstont most slaecken, en gedwongen,Ga naar voetnoot558
| |
[pagina 295]
| |
Verandert scheen van aert, ja macker dan een lam.
560[regelnummer]
Ons Maghtelt zag den vloet nog hooger dan de Dam:
En toenze kreet, alsof de zeesluis door wou breken,
Zoo viel het water kort, en hielt zijn oude streken.Ga naar voetnoot562
Maer Elsbuur zagh ons dorp belanden op een wrack
Aen d'allernaeste duin. Een dorre tuineick sprack
565[regelnummer]
Bescheidelijck, en broght in 't licht geheimenissenGa naar voetnoot565
Van wonderlijck belang, die Godtschalck niet zou gissen,
Noch Waermont, die by nacht, gelijck de katten, ziet.
Twee stammen, versch geplant aen weêrzy van den vliet,Ga naar voetnoot568
Vereenighden van zelf, voor Lutgers slapende oogen,
570[regelnummer]
En werden met een schors bekleet, en overtogen.Ga naar voetnoot570
Ick zwijgh van andren praet, het luide zot, of vroet;Ga naar voetnoot571
De wijven zien wat nieuws uit droomen te gemoet.
Zy hopen op geluck, en dat de kans kan keeren.
Heereman:
Wy wenschen 't oock. De hoop op beter kan niet deeren.
575[regelnummer]
Wy zullen met de keur heel langzaem gaen te werck.Ga naar voetnoot575
Een ieder brenge vast geschencken naer de kerck,Ga naar voetnoot576
En bidde dat het naer ons wenschen uit magh vallen.
Rey:
Dat geef, dat gunne ons Pan, behoeder van de stallen.
Volckaert:
Hier komen Lantskroon zelf en Groote Vrerick aen:
580[regelnummer]
Die beide moeten eerst elckandere verstaen,Ga naar voetnoot580
En polssen, eerwe noch op 't wightigh stuck vergaren.Ga naar voetnoot581
Heereman:
't Valt mackelijcker vee dan menschen te bewaren:Ga naar voetnoot582
Men stuur' het hoe men wil, wie stuurt het elck te pas?Ga naar voetnoot583
Nu gaenwe, Volckert: 'k wou wel dat het avont was.
LANTSKROON. VRERICK.
Lantskroon:
585[regelnummer]
De noot verdaghvaert ons in 't jaer maer eens te zamen.Ga naar voetnoot585
Vrerick:
Ick wensche, kost het zijn, iet heilzaems te beramen.
| |
[pagina 296]
| |
Lantskroon:
Ick mede: ons onheil heeft nu lang genoegh geduurt,
En menigh jeughdigh borst dit met den hals bezuurt.Ga naar voetnoot588
Het zaet van tweedraght teelt zoo wrange en bittre vruchten.
Vrerick:
590[regelnummer]
Zoo gaet het, daer de buur zijn' buurman niet magh luchten.
Lantskroon:
'k Vervloeck het al wat zaet van twist en tweedraght zaeit.Ga naar voetnoot591
Vrerick:
Men heeft van wederzijde een' oegst van ramp gemaeit,
En meer dan eens in 't jaer: men maeit het alle dage.
Lantskroon:
Men kent den vrede best, na'et voelen van die plage.Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Wat middel om aen rust te raecken onderling?
Vrerick:
Indien uw Zuidtzijde eerst ons Noortzijde onderging.Ga naar voetnoot596
Lantskroon:
Maer niemant weet van schult, en schuift het op een ander.
Vrerick:
Zoo blijft men overhoop krackeelen met malkander.Ga naar voetnoot598
Lantskroon:
Van weerzy wort vereischt een scheitsman van 't geschil.
Vrerick:
600[regelnummer]
Het scheiden valt zeer licht, daer ieder luistren wil.Ga naar voetnoot600
Lantskroon:
Men most elckanderen al 't oude leet vergeven,
En reppen niet van 't gene aen weerzy wert misdreven.
Wat eens gedaen is, kan men nimmermeer ontdoen.Ga naar voetnoot603
Vrerick:
Verstont een ieder dit, wy raeckten aen den zoen.
Lantskroon:
605[regelnummer]
Noch staet ons echter scherp te luistren wat het lot zeit.
Vrerick:
Eerst onderling verzoent, en echter met de Godtheit.Ga naar voetnoot606
Lantskroon:
Ghy spreekt zeer wel: de mensch verzoen' zich eerst met mensch.
| |
[pagina 297]
| |
Vrerick:
Mijn naem is rijck van vre: 't is vrede al wat ick wensch.
Lantskroon:
Mijn naem de kroon des lants: ick help den lantvre kroonen.
Vrerick:
610[regelnummer]
Och, wenschtenze al om pais, en vrede, die hier woonen!Ga naar voetnoot610
Lantskroon:
Mijn Heemraet Heereman wenscht hartelijck om vreê.
Vrerick:
Mijn Heemraet Volckert wenscht uit al zijn hart dit meê.
Lantskroon:
De vroomsten onder ons zijn oock tot pais genegen.Ga naar voetnoot613
Vrerick:
De slimsten onder ons versteuren zulck een' zegen.Ga naar voetnoot614
Lantskroon:
615[regelnummer]
De slimsten onder ons zijn van geen' beter aert.
Vrerick:
De baetzucht treckt genot uit 's anders qualijckvaert.Ga naar voetnoot616
Lantskroon:
Men banne d'eige liefde, om eenmael te beginnen.Ga naar voetnoot617
Vrerick:
Zoo most men om 't genot zijn' nabuur niet beminnen.Ga naar voetnoot618
Maer koopen pais en vrede, oock met zijn eige scha.Ga naar voetnoot619
Lantskroon:
620[regelnummer]
Wy mercken het gebreck; maer 't heelen komt te spa.Ga naar voetnoot620
't Gebreeckt aen vreedzaemheit: dit kruit wil qualijck wassen,Ga naar voetnoot621
Dewijl men sloft op 't wiên van 't onkruit wel te passen.Ga naar voetnoot622
Een ieder past met vlijt zijn nabuurs hof te wiên,
In 's anders wooning gaeuw, en t'huis niet naeu te zien;Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Dies leggen huizen wilt en woest, en zonder zeden.Ga naar voetnoot625
Vrerick:
Het domme en stomme vee gehoorzaemt eer de reden.
Men leit het zonder toom, en drijft het zonder stock:
| |
[pagina 298]
| |
Het vecht wel onderling, maer voedert geenen wrock:Ga naar voetnoot628
Het nut gemeene weide, en zal geen' macker pramen:Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Genaeckt de wreede wolf, het steeckt de hoorens t'zamen:
Zoo heeft het in 't gemeen te vyant, of te vrient,Ga naar voetnoot631
Verstont dit Leeuwendael, het wert 'er van gedient.Ga naar voetnoot632
Lantskroon:
't Is kunst zijn eigen nut en nadeel recht te kennen.Ga naar voetnoot633
Vrerick:
De schade leer' den mensch, die traegh tot deught kan wennen.
635[regelnummer]
Een ezel stoot maer eens zich aen den zelven steen;
De mensch wel zevenmael, en denckt niet om zijn been.
Lantskroon:
De reuckelooze voel' zijn jammer dan in 't ende.
Vrerick:
Zoo varen menighten ten grave in hun ellende.
Lantskroon:
Zy wijten het zich zelfs, die niet te raden zijn.Ga naar voetnoot639
Vrerick:
640[regelnummer]
Met reden, want zy zelfs zijn oirzaeck van hun pijn,
Oock dat onschuldigen om zulck een woestheit lijden,
Met recht beklagens waert, in onze ondanckbre tijden.Ga naar voetnoot642
Lantskroon:
Ondanckbaer wel te recht voor veel genoten goet,
In pais, die neering baerde, en weelde, en overvloet;Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Die baerden hoovaerdy, verwaent, en trots, en smadigh:Ga naar voetnoot645
Zoo quam de tweedraght voort, te byster en baldadigh,Ga naar voetnoot646
In 't midden van het feest, geviert ten roem van Pan.
Met at 'er, en verdronck de zinnen in de kan,Ga naar voetnoot648
Zoo dat men tot gevecht en messen quam, van woorden.Ga naar voetnoot649
Vrerick:
650[regelnummer]
Hoe bulderde in dien storm het Zuiden tegens 't Noorden?Ga naar voetnoot650
Lantskroon:
Den stercken Waerandier en Duinrijck stont dat dier.Ga naar voetnoot651
| |
[pagina 299]
| |
Vrerick:
Geluckigh voeren zy uit dat krackeel van hier:
Lantskroon:
Wel eerelijck, maer voor hun vrouwen ongeluckigh.Ga naar voetnoot653
Vrerick:
De hemel zette om hen zijn aenzicht droef en druckigh,Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
En bleef veel dagen staen in die bedruckte ploy.
De koey vergat het gras; het paert zijn voêr en hoy:Ga naar voetnoot656
Het bosch verschoot zijn groen: de boom vergat te groeien.Ga naar voetnoot657
Hoe zagh'er 't vleck toen uit, dat heerlijck plagh te bloeien,
Gelijck een wijngertranck, die langs den gevel klimt?
660[regelnummer]
Hoe is de weerelt voort, gelijck de munt, verslimt?Ga naar voetnoot660
Lantskroon:
Hoe wortze dagelijcks, van schalck en slim, noch slimmer?Ga naar voetnoot661
Vrerick:
Ten zy een Godt dit keere, ons onheil redt zich nimmer.
Lantskroon:
Wie zelf zijn handen rept, die wort van Godt geredt.Ga naar voetnoot663
Vrerick:
Het slimste is, dat de twist al heeft zijn ploy gezet.Ga naar voetnoot664
Lantskroon:
665[regelnummer]
Men wanhoop' niet: de tijt verandert de gemoeden.Ga naar voetnoot665
Vrerick:
't Waer lang geschiet, vergat de wrock de wraeck te voeden.Ga naar voetnoot666
Lantskroon:
Ick ra voor eerst, dat elck den andren willigh wijck',Ga naar voetnoot667
En meerder minder niet om baet verongelijck',Ga naar voetnoot668
Zoo kost rechtvaerdigheit den vrede haest gemoeten.Ga naar voetnoot669
Vrerick:
670[regelnummer]
Och quaemze, en stroiden wy olijven voor haer voeten!Ga naar voetnoot670
Ick zaegh dit oude vleck vergroot, en uitgeleit.Ga naar voetnoot671
| |
[pagina 300]
| |
Lantskroon:
Wat raet, nu ons de keur alreede is aengezeit?Ga naar voetnoot672
Wou Pan zich met een' bock of witten ram vernoegen.
Vrerick:
Al eischte hy een kudde, ick riedt dat wyze sloegen.Ga naar voetnoot674
Lantskroon:
675[regelnummer]
Zou 't oock geraden zijn te zien of 't kon volstaen?
Vrerick:
En quaem dat avontuur dan avrechts te beslaen?Ga naar voetnoot676
Lantskroon:
Men gaf dan tijts genoegh het geen wy hem beloofden.Ga naar voetnoot677
Vrerick:
En trof de wilde knodts dan 't volck, en al de hoofden?
Lantskroon:
Het was om beters wil een stoute kans gewaeght.Ga naar voetnoot679
Vrerick:
680[regelnummer]
't Is haest gewaeght, dat lang en eeuwigh wort beklaeght.Ga naar voetnoot680
Lantskroon:
Men moght zich liever eerst bevragen by Velleede.Ga naar voetnoot681
Vrerick:
De Priesterin van Pan zou staen op d'oude zede.Ga naar voetnoot682
Lantskroon:
Vermagh een Godtheit niet te scheiden van haer recht?Ga naar voetnoot683
Vrerick:
De meester laet zich niet bedillen van den knecht.Ga naar voetnoot684
Lantskroon:
685[regelnummer]
De Godtheit kan en magh den schuldigen wel sparen.
Vrerick:
Wanneer haer dit behaegh', dan zal zy 't openbaren.
Lantskroon:
Maer 't wachten valt te lang: men stort vast jeughdigh bloet.Ga naar voetnoot687
Vrerick:
Wat middel voor dit quaet, of liever noodigh goet?Ga naar voetnoot688
| |
[pagina 301]
| |
Lantskroon:
Ick raem 'er naer, en wensch dat wy een middel vonden.Ga naar voetnoot689
Vrerick:
690[regelnummer]
De tijt is kort: wy staen aen dezen dagh gebonden
Wel stip: de Roeper heeft ons lang te keur gedaeght,Ga naar voetnoot691
En 't gansche lant rontom van 's volcks gekerm gewaeght.Ga naar voetnoot692
Het volck verzuimt zijn vee, en heeft noch hart, noch zinnen.Ga naar voetnoot693
Lantskroon:
Wat baet gekerm, indien het kermen niet kan winnen?Ga naar voetnoot694
Vrerick:
695[regelnummer]
Gekerm heeft menighmael der Goden wrock verzacht.
Lantskroon:
Maer in geen twintigh jaer: zy luistren naer geen klaght:
Met deernis hoort de mensch het blaten van de lammeren.
Vrerick:
Onnoosle dieren, och, men moet zich uwer jammeren.Ga naar voetnoot698
Lantskroon:
Men vint oock menschen, die niet min onnozel zijn.
Vrerick:
700[regelnummer]
Onnooslen in der daet, onnozelen in schijn.
Lantskroon:
De schijn bedrieght 'er veel, en is gewoon te liegen.Ga naar voetnoot701
Vrerick:
De schijn kan menigh mensch, doch nimmer Godt bedriegen.
Lantskroon:
Hoe menigh zeilt den schijn en schaemte en eer voorby?Ga naar voetnoot703
Vrerick:
Dat leert d'ervarenheit aen uwe en mijne zy.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
De schapen laten zich van stof en vuilnis wassen;
Daer 't zwijn zich mest in slijck en modderige plassen.
De menschen aerden elck naer een byzonder dier.
Wie op de troni merckt, bekent het aen den zwier,Ga naar voetnoot708
Oock dikwils aen 't geluit, en zoo verscheide klancken.
| |
[pagina 302]
| |
Lantskroon:
710[regelnummer]
My dunckt ick hoor geluit: sta vast: het wil 'er wancken.Ga naar voetnoot710
Hier komen Warenar en Govert naer ons toe.
't Zal best zijn datwe gaen: ick ben dit buldren moe.
De Heemraet komt met hun, die magh hun klaghten hooren.
Vrerick:
Vergeefs de rust gezocht: ick geef den moedt verloren.Ga naar voetnoot714
VOLCKAERT. HEEREMAN. WARNER. GOVERT.
Volckaert:
715[regelnummer]
D'een bouwt, en d'ander breeckt: wat hoop van vrede is hier?
Heereman:
Wy lesschen vast den brant: een ander blaest in 't vier.Ga naar voetnoot716
Volckaert:
Men viert den offerdagh met buldren en met razen.
Warner:
De knechts verguizen nu de meesters, en de bazen:Ga naar voetnoot718
Dat tuight dees arme haen, met zijn' gebroken poot.
Govert:
720[regelnummer]
En wat getuight dit lam? ick vischte 't uit de sloot,
Daer Warners dogh het joegh. Wat kan een lam verbeuren?Ga naar voetnoot721
Zoo 't niet verdroncken waer, ick zou het feest niet steuren
Om zulck een kleinicheit: maer ieder moeit zijn scha.Ga naar voetnoot723
Die hont bast nacht en dagh zoo vee als menschen na:
725[regelnummer]
Hy bijtze oock wel in 't been, en komtze al stil bestoken.
Warner:
En had mijn haen zijn' poot by ongeval gebroken;
Ick trooste 't my: maer nu komt Goverts knecht zoo wijt,Ga naar voetnoot727
Dat hy moedtwillighlijck een' eicken kneppel smijt
In 't hondert, in den hoop, daer al de hoenders pickenGa naar voetnoot729
730[regelnummer]
De boeckweite op mijn werf. Zijn dit geen fraeje sticken?
De kneppel treft den haen, die tuimelt ginder heen.
Men loopt naer Rookam zien, en ziet 'er hoe zijn been
By 't lijf, gelijck een slet, blijft hangen. Wie kan 't heelen?Ga naar voetnoot733
Nu krijt al 't huisgezin, en steeckt wel vijftien keelen
735[regelnummer]
En klocken t'effens op. Op zulck een buurgeruchtGa naar voetnoot734-35
| |
[pagina 303]
| |
Nam Goverts knecht by tijts, huis uit, huis in, de vlught.
Het was hem oock geraên.
Heereman:
't Is lang genoeg gekeven.
Laet Govert hem een' haen gewilligh wedergeven.
Men vechte om geenen haen, om geen verdroncken lam.
Warner:
740[regelnummer]
O Rookam, och, hoe hangt uw dubble kroon en kam
Zoo slap, gelijck uw baert. Wie kan dees scha vergoeden?
Waer vint men uws gelijck? Neen Govert, ghy zult bloeden:
De moedtwil is te groot.Ga naar voetnoot743
Govert:
En wie vergoedt mijn lam?
Warner:
Men wijte een' dollen dogh dat dit om 't leven quam.
Volckaert:
745[regelnummer]
De meester van den dogh moet zelf de schult vergelden.
Warner:
Wie weigert hem een lam? Maer zelden, al te zelden,
Zagh iemant zulck een' haen, als Rookam, in ons vleck.
Wat haen, hoe bits hy was, boot hem vergeefs den beck?Ga naar voetnoot748
Wie was niet doof of blint, die zich in 't perck liet hooren?
750[regelnummer]
Waer vocht oit haen zoo trots, met slaghpen, beck en sporen?
Al stack hy op zijn aêm, al quam langs 't lijf het bloetGa naar voetnoot751
Gedropen van het hooft, noch hielt de kamper moedt,Ga naar voetnoot752
Dat 's vyants veder stoof: dan stont hy als een muurwerck.
Hoe trots was hy van gangk! Wat droegh die gast een uurwerck
755[regelnummer]
In zijnen kop! Hoe ficks, hoe klaer en helder plaghGa naar voetnoot754-55
Hy lant en dorp rontom te wecken voor den dagh!
Bezie zijn pluimen vry, die roode en goude veeren.
O Rookam, wie dit ziet, die moet zich uwes deeren.Ga naar voetnoot758
Govert:
Ghy zwijght nu wat al schade ons Zuidtzy heeft geleên.
760[regelnummer]
Haer honighkorven zijn de kappen afgesneên,
En om wat honighs ging de gansche stock verloren.Ga naar voetnoot761
Warner:
Ghy liet uw' waterhont ons vogelkoien stoorenGa naar voetnoot762
| |
[pagina 304]
| |
Om eenen teelingk, en verjoeght de gansche vlught.Ga naar voetnoot763
Zoo wort de koy geschent: de vogel schuwt dees lucht.Ga naar voetnoot764
Govert:
765[regelnummer]
Ghy houwt van boven neêr, dat boom en stam verwatert,Ga naar voetnoot765
En uitgaet: is 't niet fraey? dan lacht men, dat het schatert.Ga naar voetnoot766
Warner:
Ghy licht een anders fuick, en zinckt haer in de kil,Ga naar voetnoot767
Of vischt in 's buurmans sloot en wateringe al stil.Ga naar voetnoot768
Govert:
Ghy zet by schemering 't verlaet al heimlijck open,Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
En laet een' bracken vloet in velt en ackers loopen,Ga naar voetnoot770
Die quijnen jaren lang, vergeven door dien wrock.Ga naar voetnoot771
Warner:
Hoe dickwils taste uw herck wel over in ons block?Ga naar voetnoot772
Govert:
Ghy tast wel achter om naer iemants schaer, en kouter,Ga naar voetnoot773
Of draeght ons koren van den molen: wie is stouter?Ga naar voetnoot774
Warner:
775[regelnummer]
Ghy melckt een anders koe, by klaren lichten dagh:
Dat bleeck niet lang geleên, toen Melcker quam op slagh.Ga naar voetnoot776
Govert:
Ick wist dien buit zoo stil by avont niet te morssen,Ga naar voetnoot777
Als Grijp, die 's nachts wel durf op 't velt ons gerven dorssen.Ga naar voetnoot778
Warner:
Had Gijs den springhengst korts den staert niet afgekniptGa naar voetnoot779
780[regelnummer]
Om 't paertshair? evenwel is hy 't gevaer ontslipt.Ga naar voetnoot780
Govert:
Wie stack den driescht in brant? wie queet zich lest zo wacker,Ga naar voetnoot781
En wierp by doncker nacht dat onkruit in den acker?
Warner:
Wie groef ons knijnshol op? wie dorst ons watering
Vergeven, dat men niet dan doode visschen ving?
| |
[pagina 305]
| |
Govert:
785[regelnummer]
Wie zagh ter middernacht, wanneer de menschen droomen,
Die nachtrave Eerijcks ooft afschudden van de boomen?Ga naar voetnoot786
Warner:
Waer vont men oit in 't lant een visschers maet zoo kloeck,
Dat hy op 't lant een' haen kon visschen met een hoeck?Ga naar voetnoot788
Govert:
Niet waer? die, toen het sneeu aen boom en tak bleef hangen,Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
De duiven op het voêr kon met zijn slaghnet vangen?Ga naar voetnoot790
Heereman:
Waer toe dit bits verwijt? de tweedraght groeit en wast
In top, terwijl men kijft, en bast en wederbast.Ga naar voetnoot792
Dees droeve dagh gebiet den buretwist te staecken.
Door schelden zal men traegh tot eenigheit geraken.Ga naar voetnoot794
Volckaert:
795[regelnummer]
Dat 's recht: oock is het hier geen tijt van lang te staen:Ga naar voetnoot795
Men zal terstont te kercke, en dan te keure gaen.
WARNER. VOLCKAERT.
Warner:
De Heemraet hoor' my eerst: ick heb een woort te spreken.
Volckaert:
Wat zoecktghe rust, of twist, en altijt wint te breken?Ga naar voetnoot798
Zoo raeckt men niet gelijck: zoo wort geen dorp geredt.Ga naar voetnoot799
Warner:
800[regelnummer]
Dat onrecht dient hem eerst met recht betaelt gezet.
Hoe roept men dus om vrede? ick kan den vrede missen.
Het spreeckwoort zeit: in troebel water is 't goet visschen:
Want geen krackeel zoo klein, men haelt 'er voordeel uit.
Waer slagen vallen, valt gemeenelijck goe buit.Ga naar voetnoot803-4
Volckaert:
805[regelnummer]
Zoo woudtghe om eige baet den pais wel eeuwigh derven,
Al zou 'er jaer op jaer een lantst of tien om sterven?Ga naar voetnoot806
Warner:
Men sterft maer eens. Wie sterft, die is zijn' kost gekocht.Ga naar voetnoot807
| |
[pagina 306]
| |
Volckaert:
O zotte Warner, zwijgh: wat spreeckt ghy onbedocht!Ga naar voetnoot808
Zou een, om by 't verdriet van velen wel te varen,
810[regelnummer]
En om een buick vol broots, zoo menigh man bezwaren?
Dat leert de reden niet: de domste koe van 't lant,Ga naar voetnoot811
Indienze spreken kon, gebruickte meer verstant.
Zoo zal men langkzaem 't vier van ons krackeelen lessen.Ga naar voetnoot813
Wat is 'er bloets gestort, en vleisch gekerft met messen!Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Hoe menigh bruicker lants vervochten by den dronck,Ga naar voetnoot815
Verzopen in 't gelagh! Wat heeft dit out en jongk,
En man en wijf beklaeght! Hoe zagh men zoo veel hindersGa naar voetnoot817
Versterven jaer op jaer van d'oudren op hun kinders!Ga naar voetnoot818
De mannen eerst, en dan de wijven hantgemeen,
820[regelnummer]
Plockhairen vaêr en zoon, de vrienden onder een!Ga naar voetnoot820
Wat hoorde 't een geslacht het ander niet verwijten,
En spuwen in 't gezicht, met krabben, slaen, en bijten!
En houdt ghy Warner noch dit kluwen in de war?
Zoo gaf men u te recht den naem van Warenar.Ga naar voetnoot824
Warner:
825[regelnummer]
Men vint 'er meer dan ick, die passen wat te hebben.Ga naar voetnoot825
Een ieder vlamt op winst. De spinne spint haer webbenGa naar voetnoot826
Om winst: om winning vlieght de bye naer beemt en bosch.
Om loutre winning zit de vliegh op koey en ros.
Om winning zweetenze al, de kleinen, en de grooten.
830[regelnummer]
Om winst pickt d'oievaer de kickers uit de slooten.
Om winning loopt de kat uit muizen in het velt.Ga naar voetnoot831
Als ick 'er vet by wordt, wat roert my wien het gelt.Ga naar voetnoot832
Volckaert:
Ick rade u hou gemack: men zal den haen vergoeden.
En zoo ghy ons bestaet een nieuw krackeel te broeden,Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Men stelt u lichtelijck ten spiegel van 't gemeen.Ga naar voetnoot835
Warner:
En breng ick Leeuwendael noch heden op de been,
Het wil de Heerschappen en al den Heemraet heugen.Ga naar voetnoot837
| |
[pagina 307]
| |
Laet zien wat Warner kan: laet zien wat zy vermeugen.
Daer gaet de pocher heen. O Rookam, arme haen,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
'k Wil Govert noch van daegh het been in stucken slaen.
Keer:
Brengt vrolijck pijnloof, groene meien:Ga naar voetnoot841
Brengt kaes, en boter, geel als gout:
Brengt room, en bloemen uit de weien,
Ter Lantkappelle, om Pan gebouwt.
845[regelnummer]
Komt herwaert: komt hem nader:
Vereert nu zuivel, bloem, en tack:Ga naar voetnoot846
En looft den goeden Vader:
Begroet hem, dien het heiligh dack
Beschut voor wint, en regen.
850[regelnummer]
Hy gunne ons zijnen zegen.
Tegenkeer:
O bocksvoet, geitoor, fluitevinder,Ga naar voetnoot851
Gespickelt met uw lossevel;Ga naar voetnoot852
Ghy wispelstaert dan hier, dan ginder;Ga naar voetnoot853
Ghy langebaert, zoo zoet op spelGa naar voetnoot854
855[regelnummer]
Van dunne rieten, zevenGa naar voetnoot855
Aen een gekleeft; uw horens staen
Op 't voorhooft, spits en even,Ga naar voetnoot857
Gelijck een boogh, of halve maen:
Root aenzicht die uw hairen
860[regelnummer]
Bevlecht met pijnboomblaren:Ga naar voetnoot860
Keer:
Verdiende ghy by d'eerste GodenGa naar voetnoot861
Een achtste plaets, en most de NijlGa naar voetnoot862
Zich buigen onder uw geboden;
Hielt out Athenen uwen stijl;Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
Most Rome uw feesten vieren;Ga naar voetnoot865
| |
[pagina 308]
| |
Begrijptghe 't wezen van Natuur,Ga naar voetnoot866
Zoo veel gestarnde dieren,Ga naar voetnoot867
De lucht, het water, aerde, en vuur;Ga naar voetnoot868
En zijt ghy 't Al in allen,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
O Vooght van jaght en stallen;Ga naar voetnoot870
Tegenkeer:
Zoo blusch den brant der lantgeschillen:
Vereenigh Zuidt- en Noorderzy:
En zijtghe met een' bock te stillen,
Ja heele kudden; eisch het vry.
875[regelnummer]
Ontslaze, die u eeren,
Van 't heilooze offer, van dit bloet.
En is het lot te keeren,
Ontlast ons: eisch een zachter boet,Ga naar voetnoot878
Ons vee, geen vleesch van menschen;
880[regelnummer]
Het ooghmerck van ons wenschen.Ga naar voetnoot880
|
|