De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 275]
| |
Het eerste bedryf.
KOMMERYN. BLINDE WOUTER.
Kommeryn:
Ter goeder ure toont de klaere morgenstrael,Ga naar voetnootvs. 1
Een veurbo van de zon, my 't oude Leeuwendael,
Het vleck van mijn geboorte, en zijn beplante wallen;Ga naar voetnoot3
Waer langs de versche Beeck zachtzinnigh komt gevallen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De zandige oevers schaeft, en Zuidt-en-Noortzy deelt:
Terwijl een morgenlucht in 't boomloof ruischt, en speelt.
Hier rijst de Leeuwenbrugh, en ginder breit de linden,Ga naar voetnoot7
Waer onder my ter sluick mijn vryer wist te vinden,Ga naar voetnoot8
Zijn bevende armen uit, en is alreede krom,
10[regelnummer]
En gemelijck, als ick, van hoogen ouderdom.Ga naar voetnoot10
Aen deze zijde plagh de koe van room te zwellen;
Aen d'andre 't weeligh ooft, en pruimen, en moerellen.Ga naar voetnoot12
Ick zie de lantkappel des Veegodts in 't verschiet,Ga naar voetnoot13
En 't schamel dack des Godts, gedeckt met mosch en riet,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Daer 't volck om zegen bidt. Ick zie ons boerehuizen,Ga naar voetnoot15
En hoore, zoo my dunckt, van veer de baren bruizen.
Ter goeder ure broght ick 't hier al steenende aen,Ga naar voetnoot17
In 't kriecken van den dagh, op 't kraejen van den haen,
Die vast den huisman weckt, en duizent nachtegalen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Gewoon hun' wilden zangk te leeren aen de dalen.Ga naar voetnoot20
O goede vader, Pan, ghy zegenaer van 't vee,
Mijn komst mishage u niet, in mijn geboorteste,
Den zeilsteen van mijn hart, zoo krachtelijck bewogen.Ga naar voetnoot23
Heeft Vredegunt my hier in deze streeck getogen,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Zoo stierme voort te recht met dezen krommen stock,Ga naar voetnoot25
Waer op ick leun en steun: verdelgh den bittren wrock,
En wortel van 't krackeel, indien het noch blijf duren,
| |
[pagina 276]
| |
En legh een' bant van vrede om zulcke nageburen.Ga naar voetnoot28
Maer luister: wat bediet dat ysselijck getoet,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Gevolght van iemants stem en galm, die my gemoet?Ga naar voetnoot30
Hoe vat ick deze leus, en onbekende reden?Ga naar voetnoot31
Men wort door vragen wijs: hier komt hy aengetreden.
Verstout u, Kommerijn, en vraegh hem naer bescheit.Ga naar voetnoot33
Wouter:
Ghy Leeuwendalers, rijst: de zoendagh, lang beschreit,
35[regelnummer]
Het gruwlijck jaergety verdaeght u om te loten.Ga naar voetnoot35
De Wildeman heeft noch zijn pijlen niet verschoten:
Hy eischt den Jongeling, tot boete van 't geschil.Ga naar voetnoot37
Ghy Leeuwendalers, op: gehoorzaemt 's hemels wil.
Kommeryn:
Ay Roeper, wat bediet dit blazen van den horen,
40[regelnummer]
Dit roepen voor de zon? wat komt my hier ter ooren?Ga naar voetnoot40
Wat eischt dit jaergety? wat wil de Wildeman,Ga naar voetnoot41
De Jongeling, en 't geen ick niet begrijpen kan?Ga naar voetnoot42
Wouter:
O bestemoêr, ghy zijt te grijs en out van dagen,Ga naar voetnoot43
Om naer de jammeren van Leeuwendael te vragen:
45[regelnummer]
Al 't omgelegen lant gewaeght van 't ongeval,
Dat jaren heeft geduurt, en eeuwigh duren zal,
Ten zy de Woutgodt zelf, of vader Pan dit keere.
Wy vieren dezen dagh, dit feest, geen' mensch ter eere,
Noch reuckloos, maer door last, ja Godtheên tot een' zoen,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
En offren haer een' man, om erger te verhoên.Ga naar voetnoot50
Het Leeuwendaelsch krackeel was reede hoogh geloopen,Ga naar voetnoot51
En d'aerde had het bloet der Ackergoôn gezopen,Ga naar voetnoot52
Wanneer Velleede ons riedt met haren eigen mont,Ga naar voetnoot53
Voor dezen Wildeman, dien vader Pan ons zondt,
55[regelnummer]
Een' Jongelingk, by keure en lotinge uitgekoren,Ga naar voetnoot55
Te stellen, tot een wit en boete van Godts toren.Ga naar voetnoot56
Wy zagen twintighmael den bloessem aen den boom,
Dat hier de zode dreef in eenen rooden stroomGa naar voetnoot57-58
| |
[pagina 277]
| |
Van dit onnozel bloet, uit hoogen noot vergoten;Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En sedert heeft ons ramp de Godtheit noit verdroten.
Ghy zult, eer noch de zon de westkim raecken kan,
De jaerlijcksche offergaef zien offeren aen Pan,
En dien rampzaligen, van 's Wilden pijl getroffen
En Wildemans geweer, ter aerde hooren ploffen.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Ick blaze met den dagh aldus het hooghtijt in.Ga naar voetnoot65
Men vraeght d'Orakels vast, en 's lants Waerzeggerin,Ga naar voetnoot66
Door welck een middel best dees roe werde afgebeden;Ga naar voetnoot67
Maer zy vertroost ons slechts met dubbelzinnigheden,Ga naar voetnoot68
Dat Pan genezen zal de langgeproefde smart,
70[regelnummer]
Wanneer de wilde boogh hem micke naer zijn hart.Ga naar voetnoot70
Wy zien dien tijt te moet, en tellen dagh en uren,Ga naar voetnoot71
Te lang, ocharm, vergeefs.
Kommeryn:
En blijft die twist noch duren?
Wat Wildeman is dit, die dus het lantschap quelt?
Wouter:
Een gruwzaem boschgedroght: hy houdt zich op het velt,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
In bosch, in duin, aen strant, en leeft by raeuwe kruiden,
En dorre wortelen, dan Noortwaert, dan ten Zuiden,Ga naar voetnoot76
Waer hem een buy, in 't brein gestegen, henedrijf.Ga naar voetnoot77
Een holle boom is 's nachts zijn slaepstal, en verblijf.Ga naar voetnoot78
Men zagh hem onder dack, gebouwt met menschenhanden,
80[regelnummer]
Noit rusten. Hy erkaeuwt de boomschors met de tanden,Ga naar voetnoot80
En valt op d'aerde plat voorover met zijn borst,
En slorrept plassen uit, tot lessing van den dorst.Ga naar voetnoot82
Wanneer de zee begint het avontvier te dooven,Ga naar voetnoot83
Dan leunt hy op zijn' rugh, en roockt, gelijck een oven,
85[regelnummer]
En ronckt, dat koe noch kalf kan rusten hier ontrent.
De menschen loopen voor, wanneer hy loopt en rent,Ga naar voetnoot86
Noch sneller dan een paert. De vrijsters ziet hy garen,Ga naar voetnoot87
En lachtze minlijck toe, die anders van bedaren
Noch vrientschap weet, en grimt gestadigh even nors.
90[regelnummer]
Zijn grof gebeente is ruigh bewassen met een schors.Ga naar voetnoot90
De handen, vingers, voet en teen gelijcken wortelen.
| |
[pagina 278]
| |
Zijn eicke hielen treên de kaien zelfs te mortelen.Ga naar voetnoot92
Hy wandelt barevoets, en spoelt de voeten niet.
De baert is groen, als gras: de locken schijnen riet,
95[regelnummer]
En biezen onder een, en lieten zich noit kemmen,Ga naar voetnoot95
Of scheeren, noch met strick, of lint en hairsnoer temmen.Ga naar voetnoot96
Hy spalckt twee uiens op, en geeft u een gezicht,Ga naar voetnoot97
Gelijck door een lantaerne een kaers by avont licht.
Een bondel pijlen, boogh, en knodts verstreckt zijn wapen,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Die wappren aen den boom, waer in hy 's nachts gaet slapen.Ga naar voetnoot100
Maer zeghme, bestemoêr, indien men 't weten magh,
Wat jaeght u hier zoo vreemt, in uwen ouden dagh,
In dit geplaeght gewest? Wie zijtghe die zorghvuldighGa naar voetnoot103
Naer onze ellende vraeght? Ghy zijt geen antwoort schuldigh,
105[regelnummer]
Doch meltme nietemin uw' naem, en uit wat oort
Ghy eenzaem herwaart koomt: maar spoedigh: ick moet voort.
Kommeryn:
O lantsknecht, schroom niet eens te vragen naer wat zaeckenGa naar voetnoot107
Het u believe, en 't geen my vry stae aen te raecken.
Mijn naem is Kommerijn, dit lant mijn vaderlant.
110[regelnummer]
Ick zocht uit dezen twist, aen eenen andren kant,Ga naar voetnoot110
Nootdruftigheit en rust, gestooten uit mijn eigen;Ga naar voetnoot111
En teegh den Rijn op, toen de staertstar ons quam dreigen,Ga naar voetnoot112
Gelijck een roode roede, en menigh vrouwmensch vlootGa naar voetnoot112-113
Om 't Leeuwendaelsch gevecht, in bittren baerens noot.
115[regelnummer]
Nu oproer my verbiet by vreemde oock stil te leven,Ga naar voetnoot115
Zoo koom ick dus uit noot den Rijnstroom afgedreven,
En zoeck mijn avontuur, en oude kennis hier.Ga naar voetnoot117
O knaep, mijn ouderdom viel zuur, en staetme dier;Ga naar voetnoot118
Indien ick mijn fortuin u levendigh zou melden.Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
O weide, o boterkarn, o kampen, klavervelden,
Weest hartelijck gegroet: zijt anderwerf gegroet,
| |
[pagina 279]
| |
Wel eer gezegent lant, en vleck: mijn weerkomst moetGa naar voetnoot122
Mijn lantsliên tot geen' last, en my tot rust gedyen.Ga naar voetnoot123
Wouter:
Indien mijn korte tijt het eenighzins kost lyen,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
'k Had lust uw avontuur wat breeder te verstaen,Ga naar voetnoot125
Nu jaeght mijn ampt my voort, en dwingt my om te gaen.Ga naar voetnoot126
Ghy Leeuwendalers rijst: de Zoendagh is geboren:
Op op, en treckt het lot: verzoent der Goden toren.
Kommeryn:
Wat hoor ick hier al nieuws, och, och, maer luttel goets?Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
O Kommerijn, most ghij, na zoo veel tegenspoets
En kommers en verdriets, noch hooren d'ongelucken,Ga naar voetnoot131
Die uw geboorteplaets en Leeuwendalers drucken?
Waer heeft u d'ouderdom ten leste toe gespaert,Ga naar voetnoot133
Daer menigh zoo gerust zoo stil ten grave vaert?Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Tot noch toe hebtghe dan vergeefs met uw gebeden
Geworstelt, en om hulp met vader Pan gestreden;Ga naar voetnoot136
Naerdien hy 't vleck bezwaert met zulck een' wreeden eisch,Ga naar voetnoot137
En zich niet zoenen laet dan och door menschevleisch.
Afgrijslijck zoenaltaer! ick ben mijn hoop ten ende,
140[regelnummer]
Ten zij de hemel 't radt van 's lants fortuine wende,
En zette ons lantschap weêr in zijnen eersten staet,Ga naar voetnoot141
Verlost van nijt en twist, en bittren burenhaet.
My schrickt voor dezen dagh. Wat moet een mensch beleven!Ga naar voetnoot143
Wat uitkomst zal ons Pan in zoo veel jammers geven!
145[regelnummer]
Maer kijck eens, wie komt hier met zulck een blijde vlaeghGa naar voetnoot145
In 't aenzicht? 'k Wil hem gaen beluistren uit dees haegh.
ADELAERT. HAGEROOS.
Adelaert:
O schoone zon, ghy rijst wel schoon
En heerlijck uit den oostertroon,Ga naar voetnoot148
En treckt tot u al 's weerelts oogen;
150[regelnummer]
Maer met een krachtiger vermogen
Verrijst mijn zon, die opgeweckt,Ga naar voetnoot151
| |
[pagina 280]
| |
Zoo vele harten tot zich treckt,
En waerdiger is aengebedenGa naar voetnoot153
Van al wat ademt hier beneden.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
'k Verwachtze nu, schier afgepijnt:Ga naar voetnoot155
Hoewelze slechts voor andren schijnt,
En niet voor my, wanneerze uit jagen,
In niemant minder schept behagen
Dan in een' minnaer, die zoo trouw,
160[regelnummer]
Zijn zinnen hing aen zulck een vrouw,
En in een' doolhof van gedachten
Om haer verdwaelt geheele nachten,
Geheele dagen, op het spoor,
Daer hyze vont, en stracks verloor:Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Gelijck een hart, dat niet te vangen,Ga naar voetnoot165
Den jager pijnight met verlangen.
Ick zieze, en wilze aen dezen kant
Al stil verwachten. Zy houdt stant,Ga naar voetnoot168
Voor ons kappelle, als jagers plegen,
170[regelnummer]
En groet den Godt, op hoop van zegen;
Dewijl, zoo vroegh voor zonneschijn,
De deuren noch gesloten zijn.
Zie Hazepoot van blyschap springen.Ga naar voetnoot173
Zy heft haer stem op om te zingen,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
En zal gewis den voglezangk
Ontsteken aen dien zoeten klanck.Ga naar voetnoot175-76
Hageroos:
Nu ren de hazepooten,
Mijn trouwe hazewint,
Door duin, en over slooten,
180[regelnummer]
Voorby, en grijp gezwintGa naar voetnoot177-80
Dees hinde, die geen honden
Grijpen konden.
Adelaert:
Mijn nuchtre Hageroos, die met den dageraet,Ga naar voetnoot183
Belust op koelen dauw, zoo geurigh open gaet,
185[regelnummer]
En 't veld een' geur verleent, die alles kan verquicken;Ga naar voetnoot184-85
| |
[pagina 281]
| |
Hoe wensche ick u ten dienst iet oirbaers te beschicken.Ga naar voetnoot186
Behaeght het u, dat ick den hont by 't leizeel ley,Ga naar voetnoot187
Of hazen onderscheppe, of 't vlugge wilt verbey,
En keere in zijnen loop, of uwen boogh help' dragen?Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Gewaerdigh my die gunst, dat ick u onder 't jagenGa naar voetnoot190
Magh dienen, of daer ghy wat adems schept in 't groen.
Hageroos:
Een minder dienaer kan het Hageroos wel doen.
Neen Adelaert, ick ben om niemants dienst verlegen,
En minst met u gedient. Ick ken genoegh de wegen,
195[regelnummer]
En holen, daer de haes zich heimelijck onthoudt.Ga naar voetnoot195
Adelaert:
Alleen en onverzelt te jagen, is 't niet stout?Ga naar voetnoot196
Wie weet wat Saters, hier en daer, in duin, en kuilen,
In heggen, ruighte, en riet, zich bergen, en verschuilen?Ga naar voetnoot198
Wat schoonheit blijft in velt en wouden onbeloert?
200[regelnummer]
Hoe dickwils wort een maeght van Boschgoôn aengesnoert,Ga naar voetnoot200
Mishandelt, en gesleurt in duistere speloncken?
Wie 't vier te dicht genaeckt, verzengt zich aen de voncken,
Of brant zich in de vlam: men koom' het niet te na.
Hageroos:
Ick leedt in 't jagen noit de minste schimp, of scha:Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
't Is veiliger dan oit: en quaem my iet t'ontmoeten,
Mistrouwen blijft mijn borgh: 'k verlaet my op mijn voeten.Ga naar voetnoot206
Adelaert:
Maer d'eerbaerheit vereischt gezelschap op de jaght.
Hageroos:
Dat vinde ick aen mijn' hont, mijn troost, mijn trouwe wacht.
Adelaert:
Een hont, die redenloos slechts bijten kan, en bassen?Ga naar voetnoot209
Hageroos:
210[regelnummer]
Twee eigenschappen, die ons dienen, honden passen.
Adelaert:
Geluckigh dier, hebt ghy met haer de jaght gemeen?Ga naar voetnoot211
| |
[pagina 282]
| |
Hageroos:
Indien u 't jagen lust, sla voort, en jaegh alleen.Ga naar voetnoot212
Adelaert:
Helaes! ick jaech vergeefs, en vang alleen de schimmen.Ga naar voetnoot213
Hageroos:
Ghy raeskalt, als ghy plaght. De zon is reede aen 't klimmen.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Zie daer hoe zy den top van bosch en boom vergult.
De tijt verbiet dien kout. Ghy leertme vast gedult,Ga naar voetnoot216
Met eenen dezen hont. Ay, zie hem 't leizeel trecken.Ga naar voetnoot217
Hy janckt van vierigheit, en wenscht zijn padt te recken.Ga naar voetnoot218
Adelaert:
Ick hoop niet dat u reede een luttel kouts verveelt.Ga naar voetnoot219
Hageroos:
220[regelnummer]
't Is wonder dat een zoon, gewonnen en geteelt
Van Godtheên, zoo verblint lafhartigh blijve, en teder,Ga naar voetnoot221
Zich zelve tegens my zoo klein kenne, en verneder',Ga naar voetnoot222
En najancke eene maeght, die maegh noch moeder kent;Ga naar voetnoot223
Een maeght, die dagelicks door woudt en weide rent,
225[regelnummer]
En meer behagen schept in hazen, en konijnen,
In dootsche wildernisse, en zandige woestijnen,Ga naar voetnoot226
Dan in de tronien van al de jonge jeught,Ga naar voetnoot227
Die zich ten reie schickt, en noemt de min een deughtGa naar voetnoot228
Van 's levens lentebloem, en schept vermaeck in vervenGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Van lip en wang, die ras verbleecken, en versterven.
Ay Adelaert, my deert uw dwaes en blint bejagh.Ga naar voetnoot231
Verander van beraet, zoo raet u helpen magh.Ga naar voetnoot232
Bestee den tijt voortaen in nutter oeffeningen,
Of zie naer uws gelijck: of zoeck by jongelingen
235[regelnummer]
Gezelschap hier en daer. Beschry een brieschend paert,Ga naar voetnoot235
Dat geene weerga hebbe in snelheit, vlught, en vaert,
En ren om strijt door 't velt: of win den prijs met schieten:
Of kaets en kolf om prijs: of zwem door breede vlieten:
Of luchtigh met een pols gesprongen over hegh,
| |
[pagina 283]
| |
240[regelnummer]
En slooten: of den kloot geschoten by den wegh.Ga naar voetnoot240
Dit past een' helt, een' borst, die vroom is, en rechtschapen.Ga naar voetnoot241
Dit voeght een' man, als ghy, en welgebore knapen.
Een vrijster achteraen te loopen door het stof,
En noch zoo laegh te zien, verdient geen' krans van lof.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Verschoon uw fiere jeught: betoom uw bijstre zinnen:Ga naar voetnoot245
My deert uw tijtverlies, daer niet en valt te winnen.Ga naar voetnoot246
Adelaert:
Och, of ghy waerheit spraeckt, en deernis kreegt met my:
Ten minste zoude ick noch aen uwe slincke zy,Ga naar voetnoot248
Of achter op uw spoor, langs heggen, boomen, vlieten,
250[regelnummer]
Door duin en dal, uw' troost en schaduwe genieten:
Of lesschen uwen dorst met water, als kristal,
Geschept uit beeck, of bron, in een gezoncken dal:Ga naar voetnoot252
Of daer ghy nederhuckte, een bedt van bloemen spreien,Ga naar voetnoot253
En decken, daerghe sliept, uw hooft met groene meien:Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Of wiegen u in slaep, met mijne Duitsche fluit:Ga naar voetnoot255
Of huwenze aen uw keel, een goddelijck geluit,Ga naar voetnoot256
Dat duizenden verruckt, die in de boomen hangen,
Of luisteren in 't riet, van uw muzijck gevangen.Ga naar voetnoot258
Veranderde 't geluck my heden in een' hont,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Patrijs, of snellen haes, ick vloogh u in den mont:Ga naar voetnoot260
Ick woude u al het mijne, en lijf en ziel en leven
Ootmoedigh tot een' buit en roof ten beste geven.Ga naar voetnoot262
Hageroos:
Niet hooger, Adelaert; ghy houdt noch streeck, noch maet.Ga naar voetnoot263
Wat is 'er, dat zich niet van vryers zeggen laet?Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Ay, spaer dien roof voor u, of liever voor een andere.Ga naar voetnoot265
Gelijckheit paert zich best en vreedzaem by malkandere.
Adelaert:
Gelijckheit niet van goet en staet, maer van gemoedt:Ga naar voetnoot267-vlg.
Gelijckheit van gemoedt best vrede en vrientschap voedt:
Waer deze ontbreekt, moet vrede en vrientschap ook ontbreken;
| |
[pagina 284]
| |
270[regelnummer]
Waet buiten ick noch goet, noch bloet, noch afkomst reken.
De vrede en vrientschap houdt de weerelt in den bant.
De hemel drijft op haer: de bare kust het strant,Ga naar voetnoot272-vlg.Ga naar voetnoot272
De zee omhelst de duin, de duiven treckebecken,Ga naar voetnoot273
Het dartel klimop klimt, en hart en hinde lecken
275[regelnummer]
Elckandere, op 't muzijck van een' gelijcken aert.
De hemel met zijn bruit, het aertrijck, dus gepaert
In liefde en eendraght, wint ons maght van groente en telgen,Ga naar voetnoot277
Terwijlze gratigh is met zon en dauw te zwelgen.Ga naar voetnoot278
Mijn lieve Hageroos, mijn dauw, mijn lentevuur,
280[regelnummer]
Woudt ghy u spiegelen aen d'edele natuur,
Gelijckghe met de zon u spiegelt in de beecken;
Ick zagh een zon van troost voor my de nevels breecken,
Die nu uw aengezicht beroeren, vlaegh op vlaegh,Ga naar voetnoot283
Zoo menighmael ick u vergeefs om oorlof vraegh,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
En aensta om wat gunst en voordeel te genieten,Ga naar voetnoot285
Tot loon van trouwe min. Het zou u eens verdrietenGa naar voetnoot286
Dat ick geketent sleip die zware minneboey,Ga naar voetnoot287
Gedurigh quijne, en treure, en nimmer groey', noch bloey';
Gelijck vertreden groen, of gras op muur, en pannen.
290[regelnummer]
De meit ontlast het vee zijn uiers, stijf gespannenGa naar voetnoot290
Van zoete melck en room, wel tweemael alle daegh:
En ick, die, dagh op dagh, u mijn ellende klaegh,
Wort nimmermeer ontlast van 't juck der minnezorgen.
Hageroos:
Het zy ghy 's avonts kermt, of opzingt met den morgen,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Ghy houdt al eenen toon, en gaet den zelven gangk.Ga naar voetnoot295
Zoo schept de koeckoeck lust in zijnen ouden zangk.
Men leitme, dagh op dagh, en kermt en klaeght aen d'ooren.Ga naar voetnoot297
Ga zoeck een, die het lust uw jammerklaght te hooren.
Ick houde u niet, noch acht my zulcke diensten waert,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Noch reken het voor dienst, dat ghy u zelf bezwaert.
| |
[pagina 285]
| |
Ick zoeck geen bloem of roos te plucken op uw' doren.Ga naar voetnoot301
Adelaert:
Ghy noopt met weigeren mijn liefde noch met sporen.Ga naar voetnoot302
Hageroos:
Verzoeckme niets, op dat u niets geweigert wert.Ga naar voetnoot303
Adelaert:
'k Verzoeck slechts artseny tot troost van mijne smert.
Hageroos:
305[regelnummer]
Ghy zoeckt verkeert een kruit, dat elders liefst wil spruiten.
Adelaert:
De min beheerscht mijn hart: wie kan de minne stuiten,
In 't heetste van haer jaght? Ick ben my zelf geen vooght.Ga naar voetnoot307
Hageroos:
En wat belet u toch te doen wat ghy vermooght,
En wilt, en wenscht?
Adelaert:
Wat 's dat?
Hageroos:
Een andre te beminnen.
Adelaert:
310[regelnummer]
Verplant dien ouden boom: verzet mijn jonge zinnen.Ga naar voetnoot310
Hageroos:
Uw vader, door de kracht, die hem de hemel gaf,
Verwrickte en ruckte een eick van haren wortel af;
Vertilde een' molesteen; en dreef, vol viers, vol torens,Ga naar voetnoot313
Een gildos, dat hy plofte; en wrong een' stier de horensGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
Uit zijnen norssen kop, en won den naem van Helt,Ga naar voetnoot315
Daer niemant voor de vuist hem wachten dorst in 't velt:Ga naar voetnoot316
En zoudt ghy aen een maeght, een weeskint, u verhangen?Ga naar voetnoot317
Om my, een slechte maeght, met bleecke en dootsche wangenGa naar voetnoot318
Gaen bucken naer het graf, in 't hartje van uw jeught?
320[regelnummer]
Verkleinen uw geslacht, en 's vaders naem, en deught?Ga naar voetnoot320
Ay Adelaert, ghy zult zoo wijs zijn, en bedaren
Van deze razerny.
Adelaert:
Wanneer de wilde barenGa naar voetnoot322-vlg.
| |
[pagina 286]
| |
Niet langer tegens strant en hooge duinen slaen,
De leeuwrick zode, en gras, de nachtegael de blaên,
325[regelnummer]
De koe de klaver schuwe, en 't knijn de diepe holen;Ga naar voetnoot325
Wanneer de Noortstar verre in 't Zuiden om ga dolen,
De winter sneeuw en ys, de zomer zaet ontbeer',Ga naar voetnoot327
Dan neemt de min van my, mijn hart van u zijn' keer.
Hageroos:
Mijn Hazepoot wil voort: hij ruckt het zeel aen flarden.
Adelaert:
330[regelnummer]
Vergun my eerst een' kus.
Hageroos:
Hoe qualijk kunt ghy 't harden?Ga naar voetnoot330
Adelaert:
Och Hageroos, een' geur van uwen rooden mont,
Een luchtje van uw ziel mijn roos, mijn morgenstont,
Verquick mijn' flaeuwen geest, gelijck de wint de kruiden.Ga naar voetnoot333
Hageroos:
Ick ga, en hope, eer 't licht ons toestrale uit den Zuiden,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Te keeren met een hinde, en vetten buit gelaên.
Adelaert:
Zoo moet ick noch zoo lang in uwe stralen braên,Ga naar voetnoot336
Oock daer het dichte loof, of dack van riete huttenGa naar voetnoot337
Het schaep, dat lommer zoeckt, kan decken, en beschutten,
Voor 't steken van de zon, die op den middagh schijnt,
340[regelnummer]
En inzwelght al het nat, waer na de weide quijnt?Ga naar voetnoot340
Neen zeker, Adelaert: het velt staet voor u open:
Het staet u vry op 't spoor van uw vriendin te loopen;
Te volgen hare vlught, als Hazepoot den haes;
Te wachten op haer leus, als zy den horen blaes'.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Dat gelt heur na: z'is nu al wijt vooruit gevlogen.Ga naar voetnoot345
KOMMERYN. ADELAERT.
Kommeryn:
Hou stant, o jonge helt, en dienme uit mededogenGa naar voetnoot346
Ten minste met een woort of twee, een enckel woort.
| |
[pagina 287]
| |
Adelaert:
Wel moeder, wat's uw vraegh? wat zoeckt ghy? ik moet voort.Ga naar voetnoot348
Kommeryn:
Ick koom hier vreemt gegaen, en had u wat te vragen.Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Wat dochter is het, die daer buiten loopt uit jagen?Ga naar voetnoot350
Het schijnt of ghyze kent, en zomtijts onderhoudt.Ga naar voetnoot351
Adelaert:
Ick kenze maer te wel: een kennis die my rouwt,Ga naar voetnoot352
En eeuwigh rouwen zal, zoo d'onderlinge kuntschap
Niet verder ga, en zy verstockt geen nader vruntschapGa naar voetnoot354
355[regelnummer]
Wil houden met een ziel, die haer zoo trouw bemint.
En woudtghe weten wie de vader van dit kint,
En moeder zy? Zy weet van vader noch van moeder.
De Groote Vrerick wert haer trooster en behoeder,
En voedeze eerlijck op: men noemtze Hageroos:Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Hoe schoon de morgenstont, hoe schoon oock d'avont bloos';
Zy hoeft noch avontstont noch morgenstont te wijcken.
Wanneerze in onze beeck zich toie, en ga bekijcken,Ga naar voetnoot362
En spiegelen, dan zietze alleen heur wederga.Ga naar voetnoot363
Kommeryn:
Zoo hoor ick, z'is een wees.Ga naar voetnoot364
Adelaert:
Alle eere waerdigh, ja.
365[regelnummer]
Ghy zoeckt met vragen slechts haer afkomst te beschamen.Ga naar voetnoot365
Een zaeck vernoeght mijn' geest: zy paert twee gaven t'zamen,Ga naar voetnoot366
De goelijckheit, en deught: ick schel het d'afkomst quijt;Ga naar voetnoot367
Het zy hier meê hoe 't wil; dies hou uw rust. De tijt
Ontdeckt het al.
Kommeryn:
Ja wel, ick zie my zelve bijster,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
En blint en stom. Hoe vrijt ghy zulck een slechte vrijster,Ga naar voetnoot370
Een onbekende wees? ghy schijnt te braef van aert.Ga naar voetnoot371
Adelaert:
Ay moeder, laeckze niet: z'is my zoo lief en waert,
| |
[pagina 288]
| |
Als eenige Vorstin in vorstelijcke hoven.
Ick hoefde een goude tong om al haer deught te loven.Ga naar voetnoot374
Kommeryn:
375[regelnummer]
Het minnende oogh bedrieght, en schat oock 't leelijk schoon.
Adelaert:
Ay, spreeck zoo reuckloos niet: dat gaet mijn eer, mijn kroon,Ga naar voetnoot376
Ja Venus kroon te na, en Venus roozetacken.Ga naar voetnoot377
Heur gaven zagh men noit door nijt of opspraeck vlacken.Ga naar voetnoot378
Al wieze ziet, bemintze oock tegens zijnen danck.Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Zy houdt met eenen wenck zoo menigh oogh in dwangk
Als haer belonckt. De felste en vreesselijckste stierenGa naar voetnoot380-81
Bedaeren in 't gevecht, waer zy voorby komt zwieren.
De boterbloem vergult de weide op haren tredt.
De stroom gevoelt een' gloet in 't koelste van zijn bedt.
385[regelnummer]
Wat zou men van den mont al zeltzaemheên vertellen?Ga naar voetnoot385
Een moerbay, rijp van pas, geen moerbay, twee morellen.
Wat zou men roemen van dat levendige git,Ga naar voetnoot387
Of liever van de kool, die onder 't voorhooft zit,Ga naar voetnoot388
En gloeit my al te heet? wat zou men van de vlechten,
390[regelnummer]
Zoo geel en eêl, als gout en barrensteene hechten,Ga naar voetnoot390
Verhalen, daer mijn hart en ziel zich in verstrickt?
Kommeryn:
Ick hoor, ghy hebt de bloem van 't lantschap uitgepickt.Ga naar voetnoot392
Adelaert:
Ja wel te recht de bloem: men praetme van geen tulpen,
Noch van Augustus zelf. Geen parlemoere schulpenGa naar voetnoot393-94
395[regelnummer]
Zijn schooner dan dit vleesch. Zy hangt van melck en bloet
Te wonderlijck aen een. Maer zwijgh: de horen toet.Ga naar voetnoot396
Wat suf ick langer hier? men hoort den horen blazen.Ga naar voetnoot397
Ick volgh mijn Hageroos, gelijck heur hont de hazen.
Kommeryn:
Het heughtme, hoe weleer mijn Koeman, als een leeuw,
400[regelnummer]
My nabrulde, in mijn jeught: nu treur ick, arme weeuw,Ga naar voetnoot400
| |
[pagina 289]
| |
En ga met eenen voet, of liever met drie beenen
In 't graf: zoo krimpt de tijt al lachende, of met steenen.Ga naar voetnoot402
Hy gafme dwers bescheit, al vraeghde ick zonder ergh.Ga naar voetnoot403
't Is beter dat men dit een oude kennis vergh',Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
En omzoeck', wie noch leef, wie doot zy, en begraven.
Hoe breng ick noch dit schip behouden in de haven?
Waer blijft dit oude wijf? heur oogen vallen toeGa naar voetnoot407
Van onlust: 't lichaem is van 't lange reizen moe.Ga naar voetnoot408
Waer ga ick in een schure, of hoibergh, of in heggen
410[regelnummer]
Best rusten dezen dagh? geen eten gaet voor 't leggen.Ga naar voetnoot410
Hoe slaeptme 't hart in 't lijf! Nu went uw' tragen tretGa naar voetnoot411
Naer dezen huisman toe: de vaeck is 't zachtste bedt.Ga naar voetnoot412
Keer:
Wat sleipt een staertstar al ellendenGa naar voetnoot413
En jammer na?
415[regelnummer]
Als Goden zulck een' voorbo zenden,
Dan dient men dra
Dees springkaêr naer te speuren,Ga naar voetnoot417
Te mercken uit
Wat bron het spruit,
420[regelnummer]
Dat vleck en volck zal treuren.
Tegenkeer:
Wy zagenze, als een roode roede,
Ten Westen staenGa naar voetnoot422
Van 't Oosten; als een zwaert, dat bloedde,
En halve maen,
425[regelnummer]
Dit lantschap dreigen, uit ons teken,Ga naar voetnoot425
Den Steenbock van
Den Vader Pan,
Vergramt op deze streken.
Keer:
De zee scheen mede ons ramp te voelen,
430[regelnummer]
En uit den bant
| |
[pagina 290]
| |
Gesprongen, 't voorspoock aen te spoelen.Ga naar voetnoot431
Een walvisch strant.
De waterblazers, zijn gezellen,
Aen 't blazen luit
435[regelnummer]
Met open snuit,
Daer zanden hem bewellen.Ga naar voetnoot436
Tegenkeer:
Wy loopen vast naer vrouw VelleedeGa naar voetnoot437
Om troost: zy spelt,Ga naar voetnoot438
Maer geeft geen uitkomst op ons bede.
440[regelnummer]
Ons vleck en velt
Blijft quijnen: vee, geboomte en menschen,
Een ieder klaeght,
Een ieder vraeght,
Maer sterreft onder 't wenschen.
|
|