De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 258]
| |
Geboortezang, aen Gregorius Thaumaturgus,
| |
[pagina 259]
| |
Op uwe feest, mijn Jaergety,Ga naar voetnoot26
Het welck my leert de Godtheit zoenen,Ga naar voetnoot27
Als Slaghtmaent, meer dan half voorby,
Den zonring sluit op mijn verjaren.
30[regelnummer]
Hoe slijt het leven, als een kleet!
Waer is de vlugge tijt gevaren,
Dat dierste kleinoot, waert besteetGa naar voetnoot32
In aendacht, en bespiegelingenGa naar voetnoot33
Van Godt en 't allerhooghste goet,
35[regelnummer]
En wat wy van den Zoon ontfingen,
Die door de stralen van zijn bloet
Ons zuiver wiesch, en openbaerde
De beste Perle, die zoo diepGa naar voetnoot38
Begraven lagh, bestulpt met aerde,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Eer hy ons tot zijn Waerheit riep,
Uit geen verdienste, maer genade.Ga naar voetnoot41
Geluckigh zijnze, die voor 't entGa naar voetnoot42
Met vleesch noch bloet niet gaen te rade,
Noch dit vergangklijck element.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
De melck der voester, slimme wennisGa naar voetnoot45
En d'eerste ploy van errefleerGa naar voetnoot46
Wort spa verleert door betre kennis,Ga naar voetnoot47
Zoo lang men d'Ootmoet noch ontbeer;
Die schiet te traegh haer eedle wortelen
50[regelnummer]
In steen van 't eigenzinnigh hart,
Het welck verhardt in tegensportelen,Ga naar voetnoot51
En by zijn opzet blijft verwart.Ga naar voetnoot52
Geboorteheiligh, die in 't midden
Der Zaligen uw' zetel hebt,
55[regelnummer]
Volhardt voor my en elck te bidden
By hem, die licht uit duister schept.
MDC XLVII.
JUSTUS EX FIDE VIVIT.Ga naar voetnoot+
|
|