De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 226]
| |
Het vyfde bedryf
BURGON. BIECHTVADER
Burgon:
O Vader, neem gedult: waer toe vergeefs geschreit?
Marie, nu ontlast van 't pack der sterflijckheit,Ga naar voetnootvs. 1463
Is t'effens met een' sprongk twee kerckers hier ontsprongen,Ga naar voetnoot1464
1465[regelnummer]
En leeft by Godt, om hoogh, om laegh, op alle tongen.Ga naar voetnoot1465
Biechtvader:
Ick voel in 't harte een' strijt van vrolijckheit en druck,Ga naar voetnoot1466
Gemengelt onder een. Verhael my stuck voor stuck
Dien uitgangh, aengezien de wreetheit, zoo verbolgen
En bits, verboodt haer jongste en bloedigh padt te volgen,Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
Toen zy, gelijck een lam, van noit verzade WraeckGa naar voetnoot1470
Ter vleeschbanck wert geleit, om Godts gerechte zaeck.Ga naar voetnoot1471
Burgon:
Na datze eens afscheit had van 't hofgezin genomen,Ga naar voetnoot1472
En reede stont om braef in 't martelperck te komen,Ga naar voetnoot1473
Zoo traden d'Edelen en bey de Graven voor,
1475[regelnummer]
De Burghgraef desgelijcks: zy wert op 't leste spoorGa naar voetnoot1475
Gevolght van luttel stoets, ten hooghste zes of zeven,Ga naar voetnoot1476
Getuigen van haer doot en afgepijnight leven.
Heer Melvin droegh heur na het slepende gewaet.
Zoo quamze, in zulck een' schijn, als 't licht, dat onder gaet,Ga naar voetnoot1479
1480[regelnummer]
Niet zonder gout en glans, waer voor de nevels breken,Ga naar voetnoot1480
Vol majesteits, gerust ter dootzale ingestreken,Ga naar voetnoot1481
Verwondert en bedroeft om zulck een' avontstont
Der schoonheit, die de wreetste en wiltste tijgers wont.Ga naar voetnoot1482-83
Het zwart fluweele kleet bedeckt de kuische leden,
1485[regelnummer]
Een doeck 't gezalfde hooft, van waer een doeck beneden
Ja tot op d'aerde toe heel statigh nederhangt.
Zy draeght den Bruidegom, naer wien de ziel verlangt,
Van gout om haren hals, zoo schoon van Godt geschapen.Ga naar voetnoot1488
| |
[pagina 227]
| |
Zy draeght den Bruidegom, aen 't heiligh Kruis ontslapen,
1490[regelnummer]
En onze Lieve Vrouws getyboeck in de hant.
Men ziet aen haren riem, van gout en diamant,
Den Roozenhoet gehecht, tot een gebedeteken,Ga naar voetnoot1492
Van hare zachte hant gesleten en gestreken.Ga naar voetnoot1493
Dus volght Marie vast den Heilant op Kalvaer,Ga naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
En torst met hem zijn kruis, heur opgeleit zoo zwaer.
Zoo drijft de bleecke maen den nacht voor, zonder hoornen:Ga naar voetnoot1496
Zoo bloeit de leli blanckst in distelen en doornen.
Zy trouwde in andren schijn den scepter te Parijs;Ga naar voetnoot1498
Nu traptze op d'aertsche kroon, om die van 't Paradijs.Ga naar voetnoot1499
Biechtvader:
1500[regelnummer]
Hoe klopt mijn hart! ick ben om 't uiterste verlegen.Ga naar voetnoot1500
Getrouwe Kristheldin, dat u de hemel zegen.
Burgon:
Aen 't hoogh eindt van de zael, rontom in rouw gekleet
En laken, stont alree het moortschavot gereet,
Twee voeten hoogh, en juist in 't vierkant zes paer voeten,
1505[regelnummer]
Bespreit met zwart: het schrickt d'onnoosle te gemoeten.Ga naar voetnoot1505
Men ziet 'er eenen stoel, een kussen en een' block;
Het outer van den haet en onverzoenbren wrock,
Gewapent met de bijl, om Koningklijcke struickenGa naar voetnoot1508
Te vellen, zooze niet naer Puriteinscheit ruicken.Ga naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Zy nadert onbeschroomt dit naere treurtooneel,Ga naar voetnoot1510
Van waerze steigren zal in 't hemelsch lustprieel;Ga naar voetnoot1511
Gelijck een nachtegael, die in de kou besloten.Ga naar voetnoot1512
Zoo menigh jaer geen lucht noch vrijdom heeft genoten,
En haeckende vergeefs naer zon en ademtoght,
1515[regelnummer]
Nu eerst een open ziet, en vint het geen hy zocht.Ga naar voetnoot1515
Hier komtze, en tart de doot en nijt, die leelijck grimmen.
Zy maent Paulet, dat hy voor 't lest haer helpe klimmen,
En opgeklommen, zet bedaert en even koel,
Niet zonder Majesteit, zich neder in den stoel,
1520[regelnummer]
En hoort aendachtiger dan oit, als onverwezen,Ga naar voetnoot1520
Beal den wreeden last der bloetvriendinne lezen.Ga naar voetnoot1521
| |
[pagina 228]
| |
De Joden leerden zoo zich spieglen aen 't gedultGa naar voetnoot1522
Van Kristus, stil en stom verwezen, zonder schult;
Geprickelt met een kroon van stekelige doornen,
1525[regelnummer]
Omringt van menigh stier, gedreight van ossehoornen,Ga naar voetnoot1525
O Engelander! preeckt ghy den gekruisten Godt,
En steeckt ghy met uw tong een' Engel naer den strot?Ga naar voetnoot1527
Vaer voort met Henricks bloet en Stuarts te verneêren:
Zy zal van dezen troon beginnen te regeeren,
1530[regelnummer]
In 't zaligh Engelsch Rijck, daar haet noch oproer woont,Ga naar voetnoot1530
En d'onderdruckte deught met eere wort gekroont,
Biechtvader:
Och, of ick in dien staet heur hart verquicken konde!Ga naar voetnoot1532
Burgon:
Haer oogen weidden vast door al de zael, in 't ronde,Ga naar voetnoot1533
Begeerigh, in 't gezicht van allerhande liên,
1535[regelnummer]
Vergiffenis by Godt, op haer geboge knien,
Te vorderen van u, gelijckze u had geschreven;Ga naar voetnoot1536
Dan och! zy zocht vergeefs: en Kristus wil 't vergeven
De boosheit, die te helsch u uit de bloetzael hielt,Ga naar voetnoot1538
En naer heur maght de ziel en t'effens 't lijf vernielt.
1540[regelnummer]
Een kamenier met kracht door 't volck gedrongen, binnen
Het perck, stack op en kreet, als ging 't haer aen de zinnen,Ga naar voetnoot1541
Dat zy Mevrouw, helaes! op dien benaeuden dagh,Ga naar voetnoot1542
In 't midden tusschen twee schavottrauwanten zagh.Ga naar voetnoot1543
De Koningin vernamze in 't midden van de koppen,Ga naar voetnoot1544
1545[regelnummer]
En wees vast, het was tijt om op den mont te kloppen,Ga naar voetnoot1545
Te zwijgen, naar den eisch des tijts haer opgeleit,
Ten waerze derven wou haer tegenwoordigheit.
Biechtvader:
Ick luister en verlang wat Fletcher wilde prevelen.Ga naar voetnoot1548
Burgon:
Die Deken teegh terstont aen 't ratelen en revelen,
1550[regelnummer]
En scheen met errenst noch verlegen om de ziel;Ga naar voetnoot1550
Doch zy verstiet dien troost des huichelaers, en viel
| |
[pagina 229]
| |
Hem t' elckens in zijn woort, dat hy met schrift verbloemde,Ga naar voetnoot1552
Naer 's afgronts stijl, die valsch op zijnen Bybel roemde.Ga naar voetnoot1553
Die rechte schijndeught dorst wel eischen, dat MevrouwGa naar voetnoot1554
1555[regelnummer]
Haer jongste zegel noch aen 't bloetrecht steken zou,Ga naar voetnoot1555
Op dat hy, die het lijf slechts ophoudt by verdraeien,Ga naar voetnoot1556
Zijn glossen op dien teckst ten preeckstoel uit moght kraeien,Ga naar voetnoot1557
En azen Petersburgh, zoo zuiver, zoo gezont,Ga naar voetnoot1558
Gelijck hy 't had herkaeuwt uit Stuarts eigen mont.Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
Zy zeit: men magh dien troost, een' kranken troost, wel derven.Ga naar voetnoot1560
Ick leefde Katholijck, en ben getroost te stervenGa naar voetnoot1561
In 't Katholijck geloof: zoo wert ick opgevoet:
Zoo offre ick 't Roomsche altaer mijn kroonen en mijn bloet.
De Graven bieden haer te stutten met gebeden.Ga naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
Zy dancktze voor die gunst: maer in gebedt te treden
Met Onroomsch yveraer, versmaetze met bescheit.Ga naar voetnoot1566
De Kentenaer beschimpt, als bygeloovigheit,Ga naar voetnoot1567
Het Kruisbeelt in haer hant, den afgodt, die hem smarte,
En wenscht haer Kristus zelf te dragen in het harte.
1570[regelnummer]
Zy antwoort: het betaemt den Kristen 't liefste pantGa naar voetnoot1570
Te dragen in het harte, en t'effens in de hant,
Om d'oogen door het beelt te slaen met vast betrouwenGa naar voetnoot1572
Op 't afgebeelde heil, by d'Engelen t'aenschouwen.Ga naar voetnoot1573
Biechtvader:
Stantvastige, sta vast, ghelijck een kerckpilaer.
Burgon:
1575[regelnummer]
Zoo keertze 't aengezicht naer d'opgetoge schaer,Ga naar voetnoot1575
Driehondert vyanden, verlegen met heur lijden.Ga naar voetnoot1576
Dit schouwspel, zeitze, is nieuw, in deze ondanckbre tijden,
Te zien op een schavot een vrye Koningin
Haer Koningklijck cieraet, voor zulck een hofgezin,
1580[regelnummer]
Voor scherreprechter, en gemeente, nederleggen;
| |
[pagina 230]
| |
Doch Godes wil geschiede, oock zonder tegenzeggen.
Hy blijf mijn tuige: ick zweer u voor zijn aengezicht,
Dat ick mijn leven noit het leven van mijn nichtGa naar voetnoot1583
Noch heuren staet belaeghde, of boosheit hebb' bedreven,
1585[regelnummer]
Die waerdigh zy om dus onwaerdighlijck te sneven;Ga naar voetnoot1585
Ten waer men 't oudt Geloof my opleide, als een vleck;Ga naar voetnoot1586
Waer voor ick gaerne sterf, en offre dezen neck
En lesten druppel bloets. Mijn eenigh welbehagen
Omhelst in 't beelt mijn' Heer, mijn' Godt, aen 't kruis geslagen:Ga naar voetnoot1588-89
1590[regelnummer]
Hy sterck' mijn hoop: ick hoop door deze korte doot,
Bezuurt te zijner eere, in dien gerusten schootGa naar voetnoot1591
Der endtlooze eeuwigheit onsterfelijck te leven,
By zoo veele Engelen en zielen, als 'er zweven,
En wachten om mijn bloet, het welck mijn vlecken spoel',Ga naar voetnoot1594
1595[regelnummer]
Gelijck een offerhant, te brengen voor Godts stoel.
Biechtvader:
Ick zie hoe d'Engelen haer plaets om hoogh bereien.
Burgon:
Men zagh hier op terstont zeshondert oogen schreien,
En onder al dien hoop, die Stuart vloeckt, en haet,
Is naulijcks een zoo boos, die niet zijn tranen laet.
1600[regelnummer]
Nu knielenze, en men stort gebeên van wederzijden.
Zy, met de haren, leest ons Lieve Vrouws getijden
Godtvruchtigh in Latijn, roept Godt en Kristus aen,
Zijn Moeder, d'Engelen, en al die om hem staen,
Gezalight en gereet de ziele te bejegenen.Ga naar voetnoot1604
1605[regelnummer]
Zy bidt dat Godt de Kerck, haer Rijck en Zoon wil zegenen,
De Seine, en oock den Teems, ja zelf de KoninginGa naar voetnoot1606
Elizabeth, haer bloet, en errefvyandin.Ga naar voetnoot1607
Zy bidt voor schijngerecht, en scherreprechter mede,Ga naar voetnoot1608
En wenscht haer vyanden en vloecken rust en vrede.Ga naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
Aldus beveeltze Gode, en Kristus haren geest,Ga naar voetnoot1610
Herkust het Kruisbeelt vast, om hem, die 't hart geneest,Ga naar voetnoot1611
En spreekt: O JESUS, wil u mijner toch ontfarmen:
En even eens ghelijck ghy hingt met opene armen
Aen 't bloedigh Kruis gehecht, zoo neem my, nu ick ga
| |
[pagina 231]
| |
1615[regelnummer]
Ten offer, in den schoot en arm van uw gena.
Biechtvader:
Gekruiste, eilaes! verhoor haer zuchten, en gebeden.
Burgon:
Hier op begintze zich voor 't allerlest t' ontkleeden.
De scherreprechter knielt, en bidt vergiffenis,
Hem gaerne toegestaen, die al te vaerdigh isGa naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Om heiloos met zijn hant haer feestgewaet t'ontwijden;Ga naar voetnoot1620
Een snootheit, die te snoot, haer geensins staet te lijden.Ga naar voetnoot1621
z'Ontzeit dien snooden dienst uit edelmoedigheit.Ga naar voetnoot1622
De Joffers helpen dan vol drucks de Majesteit,
En Eruit, gereet om Godt in 't zaligh licht te kussen.
1625[regelnummer]
Zy kustze, en kruistze in 't einde, en zeit, om haer te sussen:Ga naar voetnoot1625
Misgun mijn ziel geen rust van al 't geleên verdriet.
Zy zegent blijdelijck haer dienaers, en gebiet
En wijst de schreiende te scheiden, te vertrecken,
Die met 't gewijde doeck haer vrolijcke oogen decken,Ga naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Ja zonder datze in 't minst, voor 't grimmen van de doot,
Haer levendige verf in 't aenschijn eens verschoot.Ga naar voetnoot1631
Zoo knieltze voor het block, en roept uit deze ellende:
O Heer! ick hoopte op u: bezwijck my niet in 't ende:Ga naar voetnoot1633
Ontfang, ontfang mijn' geest. Zoo buightze haren hals,
1635[regelnummer]
Noch trotser dan een zwaen, na zoo veel ongevals,
Op 't Puriteinsch altaer. Hoe kan het Godt verdragen!
Zoo scheit de moortbijl hooft en lichaem met drie slagen.
Elizabeth, nu drinck uit deze oprechte borstGa naar voetnoot1638
Mariaes bloet, en lesch dien ongeleschten dorst.
Biechtvader:
1640[regelnummer]
Dat Godt haer vyandin dit tot geen bloetschult reken.
Triomfe: lof zy Godt, zy heeft den palm gestreken.Ga naar voetnoot1641
Ick kniel uit danckbaerheit: zy heeft dien strijt volstreên.
MARIE, eilaes gedenck uw dienaers hier beneên.
Burgon:
De scherreprechter grijpt het hooft op by de vlechten,
1645[regelnummer]
Dat hooft, door geen berouw aen 't levend lijf te hechten,
| |
[pagina 232]
| |
Dat bloedigh hooft der ree gekroonde Kristheldin,Ga naar voetnoot1646
En roepende overluit: Godt hoede ons Koningin;
Wordt vrolijck toegejuicht van Graef en Deken t'zamen:Ga naar voetnoot1648
Zoo moetenze vergaen. De Kentenaer spreeckt: Amen;Ga naar voetnoot1649
1650[regelnummer]
Terwijl een jeder weent van rouw en hartewee,
Dat scherper dan de bijl zoo menigh hart doorsnee.
Noch speelt en leeft de ziel in bey de diamanten
Der oogen met haer vier, en blinckt aen alle kanten.Ga naar voetnoot1652-53
Het laeuwe en roockend bloet in zilvre beckens stremt.Ga naar voetnoot1654
1655[regelnummer]
Ick weet naeu wat ick zegh, zoo wort mijn hart beklemt.
Biechtvader:
Dit Martelbloet roept wraeck, en houdt niet op van tergen.Ga naar voetnoot1656
Dat zich Herodias uit schaemte ga verbergen,Ga naar voetnoot1657
Versteken in het hof: zy heeft dien wrock gebluscht,
Al veinstze zich bedroeft, gesteurt en onbewust.Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
Zy koelde haren moedt: maer 's overledens assenGa naar voetnoot1660
En geest zal haer op 't bed des midnachts noch verrassen;Ga naar voetnoot1661
Des middaghs aen den disch vervolgen, dootsch en bleeck;
Verandren haer bancket en wijn in gal en eeck;Ga naar voetnoot1663
Den slaep en zachte rust in gruwelijcke spoocken.Ga naar voetnoot1664
1665[regelnummer]
Het knagend hart wil haer ten brein, ten kop uitroocken,Ga naar voetnoot1665
Bezwalcken al het hair met bang en bloedigh zweet.Ga naar voetnoot1666
Zy zal by naere nacht verbaest, met kreet op kreetGa naar voetnoot1667
Verschricken hofgezin en hof en kamenieren,
En, als een Razerny, door zael en kamer zwieren;Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Tot dat haer struick verdorre, en elck Maries zoon,Ga naar voetnoot1670
Geheel Britanje door, geluck wensche op den troon.
Burgon:
Wat zien wy? och! het lijck, door d'opene gordijnen,
En Joffers daer rontom, die by de lijcktorts quijnen,Ga naar voetnoot1672-73
| |
[pagina 233]
| |
REY VAN STAETJOFFEREN. BIECHTVADER.
Rey:
Ontfang ons klaghte en lijckgebeden,
1675[regelnummer]
O Roomsche Roos, noch versch gesneden
Van uwen steel; hoe knapGa naar voetnoot1676
Verliest ghy geur en sap!
Hoe ras verwelcken en verslenssenGa naar voetnoot1678
Uw bladers! Sterfelijcke menschen,
1680[regelnummer]
Het schoonste, dat ghy ziet,
Wat is het schoonste? niet.Ga naar voetnoot1681
Een oogenblick, een blick gaet strijckenGa naar voetnoot1682
Met d'eere en 't licht der Koningkrijcken.
Een buy ontkleet die bloem
1685[regelnummer]
Van al haer pracht en roem.
Een nevel, och! voor ons te duister,
Berooft die zon van al haer' luister,
Benijt ons droef gezicht
Dat hartverquickend licht.
1690[regelnummer]
Die flonckrende oogen zijn geloken,
't Aenminnige gezicht gebroken,
Die scherpe stralen stomp,Ga naar voetnoot1692
Het lichaem slechts een romp;
Dat lichaem, 't welck Valois verwarmde,
1695[regelnummer]
Dat den Dolfijn Francois omarmdeGa naar voetnoot1695
Met zulck een' gloet en zwier,
Is kout, en zonder vier.
Zoo veele op een gehoopte gaven
Zijn t'effens onder 't kleet begraven.Ga naar voetnoot1699
1700[regelnummer]
Schenkaedien van Natuur,Ga naar voetnoot1700
Wat zijt ghy kort van duur!
Het purper ziet zijn' glans versterven:
Hier moet de kroon haer' luister derven.
O gaven van 't geluck,Ga naar voetnoot1704
1705[regelnummer]
Hoe smelt ghy wech in druck!
't Is al vergeefs wat wy vermanen,Ga naar voetnoot1706
Vergeefs gestort een' dauw van tranen;
De lentetijt komt weêr,
Dees telge nimmermeer.
| |
[pagina 234]
| |
Biechtvader:
1710[regelnummer]
Gedult, ô klaghtgenoten!Ga naar voetnoot1710
De kleenen en de grooten
Zijn onderworpen 't lot
Der sterflijckheit, van GodtGa naar voetnoot1713
Hun opgeleit op d'aerde;
1715[regelnummer]
Toen d'eerste misdaet baerdeGa naar voetnoot1715
De bleeke en bange doot,
Daer Eve, uw moeder, vloodt
(Van d'oude slang bedrogen)
Voor d'aldoordringende oogen.
1720[regelnummer]
Of treurt ghy om de wijs
Van sterven? Dees heeft prijs
En eer by Godt hier boven;
Daer d'Engelen haer loven,
Die by MARIE zit,
1725[regelnummer]
In 't onbesmette wit,
Gekroont met martelstralen;
Daer hemelsche koralen
Verheffen Stuarts deught,
In 't licht van 's hemels vreught,
1730[regelnummer]
Door dicke droeve dampenGa naar voetnoot1730
Van tranen bloet en rampen,
Gestegen by Sint Jan,Ga naar voetnoot1732
Den ongeveinsden man,
Wiens heiligh hooft verzade
1735[regelnummer]
De dertele ongenadeGa naar voetnoot1735
Der booze Tirannin,Ga naar voetnoot1736
Die, als een looze spin,
Hem ving in 's kerckers netten,
Om namaels haer banckettenGa naar voetnoot1739
1740[regelnummer]
Te kroonen met dien kop,
Gestooft in 't bloedigh sop
Van zijn godtvruchtige aderen.
De Martelaers vergaderen,
Na veel verstroitheits, daer,
1745[regelnummer]
By deze ontelbre schaer:
Triomfe volght het lijden
| |
[pagina 235]
| |
Van hun, die WETTIGH strijden.Ga naar voetnoot1747
Men wisselt wijsselijck
Het aertsche om 't eeuwigh Rijck.
Rey:
1750[regelnummer]
Geluckigh zijnze, die de schatten
Des rijcken hemels hier omvatten
Met d'overleên, die trots,Ga naar voetnoot1752
Gelijck een vaste rots,
Van 't Puriteinsche schuim bedolven,
1755[regelnummer]
Ontzagh noch storm noch watergolvenGa naar voetnoot1755
Van Babels razerny,Ga naar voetnoot1756
En dolle kettery,
Uit Wyklefs helsche borst ontsprongen;Ga naar voetnoot1758
Ontzagh geen zee vol lastertongen
1760[regelnummer]
En adderen vergift,
Gezogen uit de Schrift;
Maer stack het hooft uit gloende baren
Van kercken en verwoeste altaren,
Beschimpt door 't nieuw geloof,
1765[regelnummer]
Verhit op outheits roof.Ga naar voetnoot1765
VOLSTANDIGE, verhoor ons smeken.Ga naar voetnoot1766
Vertroost uw weezen, die noch steken
In dezen paddepoel,Ga naar voetnoot1768
En offer voor Godts stoel
1770[regelnummer]
Ons tranen, die uw lijck besprengen,Ga naar voetnoot1770
Waer onder wy het zuchten mengen
In ons benaude lucht.
Het schreien, het gezucht
Verlicht het knijpen van de smerte.
1775[regelnummer]
Het schreien zet den druck van 't harte:
Het doet Maryen wel,Ga naar voetnoot1776
Daer zy EmanuëlGa naar voetnoot1777
Met tranen op zijn graf beschreien,
Met liefdetekenen geleien,
1780[regelnummer]
Als wy, een klein getal,Ga naar voetnoot1780
| |
[pagina 236]
| |
Maries lijck. Waer zal
d'Onzatte Wraeck het rust vergunnen?Ga naar voetnoot1782
Wy doen, helaes! al wat wy kunnen.
Al wat ons overschiet
1785[regelnummer]
Zijn tranen, anders niet.
Biechtvader:
Verbijt uw droefheit wat: ick zie de Graven komen,Ga naar voetnoot1786
En tronien, van schrick en boosheit ingenomen.Ga naar voetnoot1787
Zy sidderen uit angst, en schijnen onversaeght.
My dunckt ick voel wat worm hun boos geweten knaeght.
DE GRAVEN. BIECHTVADER.
De Graven:
1790[regelnummer]
Die last is uitgevoert, al 't Rijck aen ons verbonden.
Heer Talbot, voort te post, te paerde hene, om Londen,Ga naar voetnoot1791
Van hoope en vrees beknelt, te zeegnen met dees maer,Ga naar voetnoot1792
Waer op het heeft met smart gevlamt zoo menigh jaer.Ga naar voetnoot1793
Wat opspraeck hier op vall' by Koningen en Heeren,Ga naar voetnoot1794
1795[regelnummer]
Dat staet niet ons, die slechts bedienaers zijn, te keeren;Ga naar voetnoot1795
Maer zelf de Koningin, en 't gansche Parlement.Ga naar voetnoot1796
Oock is het hoogh verraet de weerelt door bekent.
Laet vry den Roomschen Draeck met zeven hoofden lastren,
En die, van Godt veraert, den puren teckst verbasteren;Ga naar voetnoot1799
1800[regelnummer]
Rechtschapen Engelsman weet beter, en beseft
Den noot en 't Rijcksgevaer, eer 't ongeval hem treft.
Hy weet hoe noode wy ons dierverplichte neckenGa naar voetnoot1802
Begaven onder 't juck van 't nootrecht te voltrecken.Ga naar voetnoot1803
Ja zelf tot belgens toe der wijste Majesteit,Ga naar voetnoot1804
1805[regelnummer]
Die met haer eige hant ons dit heeft opgeleit.
Hy ziet op perckement, getuigen, blijcken, zegels,Ga naar voetnoot1806
Op nootwet, erfgewoonte en welgegronde regels,
By oude ervarenheit beslepen, vast gestelt,Ga naar voetnoot1808
Tot nootweer tegens moort en lagen en gewelt,
1810[regelnummer]
En wat men wijders brouwe, om listigh in te sluipen,Ga naar voetnoot1810
Het Recht van Godts gemeente en staten t' onderkruipen.Ga naar voetnoot1811
| |
[pagina 237]
| |
Heer Amias, bezorgh dat al het overschotGa naar voetnoot1812
Van toestel, bijl en block, en kussen en schavot,
Behangsels, beckens, bloet, en wat de scherreprechter
1815[regelnummer]
Van kleedren of cieraet genoten hebbe, of echterGa naar voetnoot1815
Verwacht, gezuivert werde, en gansch tot asch verbrant,
Op dat afgodery en haet en misverstantGa naar voetnoot1817
Geen stof tot kerckschandael of weerwraeck hier uit vissche;
En dit begraven blijf met haer gedachtenisse.
1820[regelnummer]
Hoe nu, wie breeckt ons 't hooft met huilen en gezucht?
Dit jancken is onnut, dit ydele gerucht:Ga naar voetnoot1821
Men staecke al dit gesteen: Mevrouw verlost van pijne
Is doof voor uw gekerm. Men schuive de gordijne,Ga naar voetnoot1823
En drijfze van het lijck. De ziel vooruitgetreên,
1825[regelnummer]
Bevint geen baet of troost by Babels lijckgebeên.Ga naar voetnoot1825
Biechtvader:
Ghy Heeren, matight toch en toomt wat uwen toren:
Wy zijn in dat geloof gewonnen en geboren,
En droncken 't met de melk van moeders borsten in.
De Joffers, doot van rouw, om haere Koningin,
1830[regelnummer]
Ontlasten het gemoedt, en zijnze 't zielrecht schuldigh.Ga naar voetnoot1830
De Graven:
Zy heeft haer schult betaelt: wat raest ghy ongeduldigh
En steurt de rust van 't huis! dit kermen komt te spa.
Biechtvader:
Ons bloode hoope drijft voortaen op die gena,Ga naar voetnoot1833
Dat ons 't gebalsemt lijf, wiens ziel met Gode ruste,Ga naar voetnoot1834
1835[regelnummer]
Naer 's overleêns verzoeck, magh vrijstaen van dees kusteGa naar voetnoot1835
Te voeren in den schoot der moeder, of het graf,
Daer heur gemael Francois zijn kroonen met den staf
Zoo vroegh heeft afgeleit, en wacht zijn wedergade.
't Verzoeck is kleen: gedenckt of hy en zy 't u bade.Ga naar voetnoot1839
De Graven:
1840[regelnummer]
Wat grafstede, of wat graf, wat staetsi 't lijck verbeit,Ga naar voetnoot1840
Dat staet het minste aen ons, maer aen haer Majesteit,
En eischt beraet en tijdt: men magh u eer niet slaecken:Ga naar voetnoot1842
| |
[pagina 238]
| |
Terwijle blijf de kist, van niemant te genaecken,
Besloten in de zael, bewaeckt met wacht en slot,
1845[regelnummer]
En wachte t'zijner tijt het hoffelijck gebodt:Ga naar voetnoot1845
Doch magh ons gissing nu een wijl voorhene draven;Ga naar voetnoot1846
Wy zien de doode haest te Petersburgh begravenGa naar voetnoot1847
Met overdaet van pracht, by Koningin Katrijn,Ga naar voetnoot1848
En dezen sleep, in rouw en jammerlijcken schijn,Ga naar voetnoot1849
1850[regelnummer]
Haer volgen achteraen; daer drang van menschen leere,
Hoe licht het wanckel radt der hoven ommekeere.
Biechtvader:
O zalige Katrijn! ô bloem van Arragon!
Die nu zoo lieflijck slaept, men zagh u, als een zon,
In tranen ondergaen, terwijl uw deughden bloncken;
1855[regelnummer]
En zal uw wederga, Marie, neergezoncken
Beneffens uwe kist, en onder eenen zerck,Ga naar voetnoot1856
Verzellen uw gebeente, in Godts ontwijde kerck;Ga naar voetnoot1857
Zoo troost malkandre noch. Hoe past ghy twee te gader,
In leven en in doot! De moeder en de VaderGa naar voetnoot1859
1860[regelnummer]
Verdruckten u te hardt, ja buiten schijn van schult;Ga naar voetnoot1860
De dochter leerde dees de lessen van gedult:Ga naar voetnoot1861
Het strecke u beide om hoogh tot rijcker martelzegen;Ga naar voetnoot1862
Terwijl wy hier benaeut, gekerckert, en verlegen,Ga naar voetnoot1863
Ons spieglen aen uw kruis, der vromen eigen lot.Ga naar voetnoot1864
1865[regelnummer]
Zoo groeie en bloei de Kerck: zoo ga men recht naer Godt.
EINDE. |
|