De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 169]
| |
Treurspel.
BIECHTVADER, MELVIN.Ga naar voetnoot*
Biechtvader:
Hofmeester, die mijn hart door uw beproefde trouwe
Verknocht, en voor de deur van ons gevange VrouweGa naar voetnootvs. 2
Vast wandelt hene en weêr, in 't oogh der kamerwacht;Ga naar voetnoot3
Heer Melvin, zegh my toch, wat onraet heeft te nacht
5[regelnummer]
Drurei, Paulet, en al die dit kasteel bezettenGa naar voetnoot5
Geweckt met trommelen en steecken van trompetten,Ga naar voetnoot6
Noch schichtiger dan oit in leger wert gehoort;Ga naar voetnoot7
Ja anders niet dan of de Spanjaert brugh en poort,
Door kracht van buspoêr en petarden opgesprongen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Bemaghtight had, en quam gewapent ingedrongen?
Was 't vyand, die u joegh, of ingebeelde schroom?
Ick lagh in mijn gebedt, en schoot als uit den droom.Ga naar voetnoot12
Melvin:
O Vader, was het vreemt, dat zoo veel harten krompen?
Paulet hoorde in zijn' slaep een steen in 't water plompen,
15[regelnummer]
Aen d'oostzy van de graft, en angstigh of men hierGa naar voetnoot15
Den muur al stil beklom, stack op, gelijck een vier,Ga naar voetnoot16
En flucks ten bedde uit, riep in 't hemde: wapen wapen;Ga naar voetnoot17
En schoon men niets vernam, noch kost zijn geest niet slapen,Ga naar voetnoot18
Voor datmen om 't kasteel en Fodringaje zaghGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Of ergens volck of laegh in 't velt verborgen lagh.Ga naar voetnoot20
| |
[pagina 170]
| |
Men mompelt over al door vlecken, steên en dorpen,
Van op de brugh, by dage, een' wagen om te worpen;Ga naar voetnoot22
Of' s nachts een' lossen steen te lichten uit den muur;
Of door verstant op 't slot een geestigh avontuurGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Te waegen, en Mevrouw in mans gewaet te redden.
Zoo menigh aenslagh steurt de Heeren op hun bedden,Ga naar voetnoot26
Bezwaert met dit juweel, den kercker toebetrouwt:Ga naar voetnoot27
Want noot zoeckt troost aen list, en acht geen stuck te stout.Ga naar voetnoot28
Biechtvader:
Zoo houdt de vrees de wacht, de wacht Mevrouw gevangen:
30[regelnummer]
Zoo prangt de mensch zijn hart, om 's anders hart te prangen.Ga naar voetnoot30
Een achterdocht, uit angst voor staet gesproten, achtGa naar voetnoot31
Zich nimmermeer genoegh verzekert op haer wacht:
Die hofplaegh raemt geen maet, noch kent geen zekre palen,Ga naar voetnoot33
Maer jaeght haer schim, en 't geen zy niet kan achterhalen:Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Mistrouwen blijft haer borgh en trouwste toeverlaet:Ga naar voetnoot35
Dit boeit Marie hier, ten steun van 's nabuurs staet.Ga naar voetnoot36
Melvin:
De Faem, die nimmer rust, verbiedt dit lant te rusten.
Men wacht een Spaensche vloot, te Milfort op de kusten:Ga naar voetnoot38
Men ducht of 't Schotsche heir bestoockte 't Engelsen Rijck;
40[regelnummer]
Of Essex Guises maght moght dienen tot een wijck:Ga naar voetnoot40
Marie is 't reede ontslipt, en vint al heul aen 't Noorden:Ga naar voetnoot41
Men dreight Elizabeth met lagen en met moorden,
En Londen met een brant te delven in zijn asch.
Biechtvader:
Hier loopt de schrick mede om, en list, of wat het was,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Dat dees geruchten voedde, en breeder uit ging recken,
Waer uit de Grooten dienst en nut en voordeel trecken.
Hoe velen treken hoeft het weereltlijck bezit,Ga naar voetnoot47
Op dat het entlijck treff' het langbeooghde wit!
| |
[pagina 171]
| |
Melvin:
't Verraet van Babington en zijn aenhangelingen,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Verbonden naer den hals der Koningin te dingen,Ga naar voetnoot50
(Ten minste zoo men roept) en meester van haer kroon,
Den rechten erfgenaem te zalven op den troon,
En over 't bloedigh lijck der bloetvriendin te stappen,Ga naar voetnoot53
Om met gewelt de nicht te heffen langs die trappen
55[regelnummer]
In 't wettigh erfgebiedt, zoo gruwelijck belaeght;Ga naar voetnoot55
Dit is een stuck, waer van al 't eilant dreunt en waeght:Ga naar voetnoot56
Dit schouwspel bloet noch versch, en brugh en poorten hangen
Verciert met zulck een wilt, op zulck een jaght gevangan.Ga naar voetnoot58
Biechtvader:
O lasternacht! vertreck voor 't licht der Schotsche zon.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Geen pen van Kurle of Nau, geen brief van Babington,Ga naar voetnoot60
Of iet, hun uit den hals door pijn of schrick getogen,Ga naar voetnoot61
Vont vatten aen haer eer, tot voorstant van de logen;Ga naar voetnoot62
Ja niet de minste stip der Koningklijcke hantGa naar voetnoot63
Gaf schijn van deze schuit. O Rechters! is 't geen schant,
65[regelnummer]
Dat ghy den lastermont, die Stuart durf betijgen,Ga naar voetnoot65
Niet hoorde in haer gezicht, ja toesloot en hiet zwijgenGa naar voetnoot66
Voor eeuwigh, om met glimp d'onnoosle MajesteitGa naar voetnoot67
Te smetten, door een vlack haer valsch te last geleit?Ga naar voetnoot68
Ghy durft den levenden door pijn den mont opbreken,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Dan sluiten, om uw' wil door 's dooden mont te spreken.Ga naar voetnoot70
Melvin:
Wat zachter: matigh u: de schiltwacht staet niet wijt:Ga naar voetnoot71
Zy let op ons gebaer: bedenck eens waer ghy zijt.
Biechtvader:
Men vaerdight hier op af gemaghtighten van Londen,
Die vallen plotseling, als losgelate honden,
75[regelnummer]
Dien afgejaeghden roof, by vijftigen, op 't lijf.Ga naar voetnoot75
Men ruckt, en pluckt, en bijt, een ieder even stijf:Ga naar voetnoot76
| |
[pagina 172]
| |
De minste omstandigheit heet blijck van scepterschennis:Ga naar voetnoot77
Geen onschult grijpt hier plaets: erfvyantschap draeght kennisGa naar voetnoot78
Van 't geen zy liefst gelooft, by 't hair treckt, en misduit.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Zoo velt men vonnis, op een ongegront besluit.
Z'ontfing die bo des doots al over zes paer weken:Ga naar voetnoot81
'T is Godt bekent, waerom dit hapert en blijft steken.
Melvin:
De bulle en aenhang van den Pauselijcken stoelGa naar voetnoot83
Verbitterden den wrock. De Pausen nimmer koelGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
In yver, Portugael, de Franschman, Yr en Spanje
Verzochten reis op reis in d'onrust van BritanjeGa naar voetnoot86
Te visschen, door verbont en heimelijck verstant,Ga naar voetnoot87
Met ingezetenen, ontslagen van den bant
Des eedts, Elizabeth, het hooft des Rijcks, gezworen;
90[regelnummer]
Een aenslagh Norfolck zelf ten zwaren val beschoren,Ga naar voetnoot90
Die vlammende op de kroon, en bruit, hem vast belooft,Ga naar voetnoot91
Opofferde aen de bijl zijn wederspannigh hooft.Ga naar voetnoot92
Biechtvader:
Gansch Kristenrijck gevoelt de ketens van dees vrome.
De Pausen yverden voor 't Recht des stoels van Rome,
95[regelnummer]
Den Tyber, van den Teems, eenstemmigh toegestaen;Ga naar voetnoot95
Naerdien Elizabeth zich noit als onderdaen
Wou dragen onder hem, en 't leen verheergewaden,Ga naar voetnoot97
Maer volghde 's vaders voet en averechtse paden,Ga naar voetnoot98
Onthielt de Kerck haer Recht, verdruckte 't Roomsch altaer,
100[regelnummer]
En steef het Ketterdom, zoo stout als openbaer.Ga naar voetnoot100
Men vondt geraên den arm der Vorsten te gebruicken,Ga naar voetnoot101
Om dit hardtneckigh zaedt de vleugels kort te fnuicken;Ga naar voetnoot102
Te blusschen zulck een pest, eer 't een en eenigh bedtGa naar voetnoot103
Al 't huis, en 't eene lidt al 't lichaem voort besmett'.Ga naar voetnoot104
| |
[pagina 173]
| |
Melvin:
105[regelnummer]
Dat ooghmerck bleeck wel klaer, toen d'opgehitste Graven
Met dien verliefden Vorst zich vlack in 't velt begaven,Ga naar voetnoot105-6
En kap en kelck en kruis stont om soudy verzet:Ga naar voetnoot107
Had Albaes afgunst zelf dien zeetoght niet belet,
Het scheelde een etmael tijdts Vitel waer ingevallen,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En met een Vlaemsche vloot al meester van stadts wallen,
Elizabeth geschupt, Marie alree gekroont:Ga naar voetnoot111
Noch heeftze veertien jaer haer sedert 't lijf verschoont.Ga naar voetnoot112
Biechtvader:
Marie droegh geen schult, noch waeghde oit zulcke kanssen.
Melvin:
Zy was nochtans de Bruit, om wie de Roomschen danssen,Ga naar voetnoot114
Biechtvader:
115[regelnummer]
Een yeder heeft zijn wit: verlossing was haer wit.Ga naar voetnoot115
Melvin:
Die gun ick haer, en d'andre een ongesteurt bezit.Ga naar voetnoot116
Biechtvader:
Wie steurnis haet vermijde een anders rust te steuren.Ga naar voetnoot117
Melvin:
Wat rust moght Engelant of Schotlant oit gebeuren?Ga naar voetnoot118
Biechtvader:
In Schotlandts onrust heeft gansch Engelant gevischt,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
En door den bastertbroêr Mouray dien burgertwistGa naar voetnoot120
Gekoestert: hier uit sproot de steurnis van het huwelijck
Der vrome Koningin, besproken al te gruwelijckGa naar voetnoot122
Van ongebondenheit, toen Riccio zijn ziel,Ga naar voetnoot123
Daer hy voor 't reine altaer van hare voeten viel,
| |
[pagina 174]
| |
125[regelnummer]
Opofferde in zijn bloet, dat zelf 't gewaet besmetteGa naar voetnoot125
Der zwangere, op wiens borst de moort het zinckroer zette,Ga naar voetnoot126
Om t'effens met een' schrick en snick en zelven zuchtGa naar voetnoot127
Te smooren op het hof de moeder met haer vrucht.
Melvin:
De Koning gaf te licht geloof aen 's basterts treken.Ga naar voetnoot129
Biechtvader:
130[regelnummer]
Zoo wert het bussekruit moordadigh aengesteken,
Het Koningklijcke bedt geslingert in de lucht,Ga naar voetnoot130-31
D'onnoosle Gemalin van manslaght valsch berucht,Ga naar voetnoot132
En echter schalck in 't net van Botwels echt getrocken;Ga naar voetnoot133
Waer op d'aertskettery, noit afgemat van wrocken,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Als op een lecker aes vast aenbeet te gelijck,Ga naar voetnoot135
En stack banieren op, waer in het oir van 't Rijck,
Voor 's vaders dooden romp en uitgestreckte beenen,
Den hemel weckte om wraeck, met jammeren en steenen.Ga naar voetnoot136-38
De moeder, na veel smaets, gekerckert in een' poel,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
En midden in 't morasch getrapt van s'vaders boel,
Moet scheiden van den staf, en goddeloos verlastert,Ga naar voetnoot141
Haer eenig kint, haer' troost, betrouwen aen dien bastert.Ga naar voetnoot142
Melvin:
Men zoeck' niet aen den Teems de springkaer van al 't quaet,Ga naar voetnoot143
Maer aen de Seine, als zy, door Guises blinden raetGa naar voetnoot144
145[regelnummer]
Voor Koningin verklaert, bestont naer 't Rijck te gapen,Ga naar voetnoot145
En mengde Schotsch en Yrsch en Fransch en Engelsch wapenGa naar voetnoot146
In 't velt van haren schilt; braveerde met dit merck,Ga naar voetnoot147
Gewrocht in hoftapijt, gebootst in zilverwerck:
De Wapenrocken zelfs der Stuartsche Herouten,
150[regelnummer]
Haer gevelprael, waerop de Franschen zich verstoutten,Ga naar voetnoot150
Onaengesien 't beklagh des Londenschen Gezants,Ga naar voetnoot151
| |
[pagina 175]
| |
Bestelden d'eerste stof tot zoo veel misverstants,Ga naar voetnoot152
Hier entloos uit gebroeit, en lijdigh zwaer te smooren.Ga naar voetnoot153
Zou 't bloet van Henrick d'Achtste, een vrouw ten troon geboren,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Verduwen, zich te zien gehoont, by groot en klein,Ga naar voetnoot155
Voor een onwettigh zaet, een bloetschant van Boulain;Ga naar voetnoot156
Terwijl uw Myters zelfs naer heuren val verlangen,Ga naar voetnoot157
En aen dit lasterstuck gewijde zegels hangen?Ga naar voetnoot158
Biechtvader:
Berooft de vader zelf het kint zijn wettigheit,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Waer toe Sint Peters stoel dit stuck te last geleit?
Zoo self de staet des Rijcks haer dorst van 't Rijck versteken,Ga naar voetnoot161
Wat heeft Elizabeth op Paus of bul te spreken?Ga naar voetnoot162
Zoo Guize zoo Valois oit holden zonder toom,Ga naar voetnoot163
Wat wijt men dees de schult van schoonvaêr, man en oom?Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Die, schoon men haer met recht dien tijtel wel moght geven,
Nochtans dit tijtelrecht afstonden by hun leven;
Gelijck des Konings weeuw, noch treurende op het lijck,
Den kus van vrede boodt aen dit gequetste Rijck;
Behoudens datze noit zich 't erfrecht liet ontrucken,Ga naar voetnoot167-69
170[regelnummer]
Hoe fel men sedert zocht haer erfrecht t'onderdrucken:
Want al d'Onroomscheit zagh niet ongedootverft in,Ga naar voetnoot171
Hoe na de kinderlooze Onroomsche Koningin
Een Roomsche volgen moght, en Romes hope alreede
Te Kercke en Koore gingk, naer d'oude en eerste zede.Ga naar voetnoot173-74
Melvin:
175[regelnummer]
Het heughde een ieder, hoe de godtsdienst nam zijn' keer,
En t'elckens ommesloegh by wisseling van Heer.
Wie heden boven drijft is morgen de verachtste:
Dat leerde ons 't wanckel radt,'t welck onder Henrick d'AchtsteGa naar voetnoot178
Zoo haestigh ommedraeide, en weêr in twijfel hing,Ga naar voetnoot179
| |
[pagina 176]
| |
180[regelnummer]
Eer Eduwart den groet des onderdaens ontfing:
Het weifelde noch eens op 't wencken van Marye;Ga naar voetnoot180-81
Noch eens op 's nazaets staf, haer zusters heerschappye.Ga naar voetnoot182
Zoo menighmael het hof Sint Pauwels wintveêr draeit,Ga naar voetnoot183
De weerhaen van de kerk dan Roomsch, dan Onroomsch kraeit.
Biechtvader:
185[regelnummer]
O Henrick, wat al leets hebt ghy de Kerck gebrouwen!Ga naar voetnoot185
Melvin:
Dat kleet is uit zijn ploy: wie kan het weder vouwen?Ga naar voetnoot186
Biechtvader:
De hant, die 't al vermagh, en 't onrecht effen vlijt.Ga naar voetnoot187
Melvin:
Vrouw Stuart wort gesolt van een verwarde tijt.Ga naar voetnoot188
Biechtvader:
In zulck een barning zat de moeder oock benepen.Ga naar voetnoot189
Melvin:
190[regelnummer]
Ick ducht de rechtbijl wort voor 's dochters hals geslepen.Ga naar voetnoot190
Biechtvader:
Indien ghy moortbijl zeit, dat was de rechte naem.
Melvin:
Zy draeght den naem van Recht.
Biechtvader:
Een Recht dat ick my schaem.Ga naar voetnoot192
Melvin:
Men zagh weleer Boulain ten block en bijl verdoemen.
Biechtvader:
Die wil ick met Mevrouw op eenen dagh niet noemen.Ga naar voetnoot194
Melvin:
195[regelnummer]
Ick ga: de deure kraeckt.
Biechtvader:
Gewis hier komt Burgon,
De Lijfarts van Mevrouw, een ondergaende zon.Ga naar voetnoot196
| |
[pagina 177]
| |
BIECHTVADER. BURGON.
Biechtvader:
Hoe vaert de Koningin, van mijnen dienst versteken?Ga naar voetnoot197
Burgon:
Vry beter dan het scheen geschapen voor vijf weken,Ga naar voetnoot198
Toen al dit hartewee, het welck oneindigh is,
200[regelnummer]
Eens uit te bersten quam op een missteltenisGa naar voetnoot200
Van 't gantsche lijf; en zoo wy 't onheil noemen zouden
Met zijnen naem; het wort gemeenelijck gehouden
De wisse voorbo van een bolle waterzucht,
Uit eene trage koorts gesproten, als haer vrucht;
205[regelnummer]
Een koorts, die haer een maent in 't bedde heeft bereden,Ga naar voetnoot205
En blies dees bollicheit door al haer ziecke leden.Ga naar voetnoot206
Dat onweêr is bedaert, en entlijck neergeleit,Ga naar voetnoot207
Doch zy behoudt, helaes! die bleecke bollicheit,
Waer uit men anders niet dan waterzucht kan spellen,
210[regelnummer]
En dat het lichaem moght allengs van water zwellen:Ga naar voetnoot210
Want milt en lever (dees de winckel van het bloet,Ga naar voetnoot211
En die het vuylnisvat des lijfs, te lang misvoedt)Ga naar voetnoot212
Zijn beide schier verslenst, bedorven, overstredenGa naar voetnoot213
Door overvloet van raeuwe en koude vochtigheden,
215[regelnummer]
Die (d'oirsprongk van dit quaet) met vuilen damp op damp
Bezwalcken 't edel brein; benevelen de lampGa naar voetnoot216
Van 't kloeck vernuft, ja zelf door 't beckeneel geslagen,Ga naar voetnoot217
'T gezalfde hair met sneeuw bedecken voor zijn dagen:Ga naar voetnoot218
En wie verwondert zich, die op haer jammer ziet?
220[regelnummer]
Des kerckers eeuwigheit, en 't nypende verdriet,
Verdruckten de natuur, die al te noode aen 't wijcken,Ga naar voetnoot221
Ten leste eens onder 't pack der rampen most bezwijcken.Ga naar voetnoot222
Zy houdt nochtans den moedt, en in verwezen staet,Ga naar voetnoot223
Schijnt kloecker dan ick 't hart gestelt vinde in der daet.
Biechtvader:
225[regelnummer]
Een edelmoedige aert kan qualijck zich verbergen:
Hy schiet zijn stralen uit, en breeckt door al dat tergen,
| |
[pagina 178]
| |
Door zoo veel onrecht, hoon en wederwaerdigheit,Ga naar voetnoot227
Aen alle kanten door met grooter majesteit.
Doch 't aertsche deel lijt last, door stadigh tegenwoelen
230[regelnummer]
Der geesten, die wel scherp hun ongelijck gevoelen:Ga naar voetnoot230
Want schoon de mensch van mensch te wonderlijck verscheelt;Ga naar voetnoot231
Men schudt den mensch niet uit: oock schiet het vrouwebeeltGa naar voetnoot232
Door tederheit te kort: en of 't zijn leet wil schuwen,Ga naar voetnoot233
Het kan al d'ingekropte ellende niet verduwen.
235[regelnummer]
Zoo sleepte een stroom van ramp haer wijze moeder me.
Kon Kalis, het verlies van zulck een kleine ste,Ga naar voetnoot236
Marie, hare nicht, door waterzucht verslijten;Ga naar voetnoot237
Hoe zou Mevrouw bestaen, die uitstont al dit wrijtenGa naar voetnoot238
Van twintigh jaren wrocks en staetzuchts, hoogh in top?Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Het yzer wijckt den vijl, jae steen den waterdrop.Ga naar voetnoot240
Wat raet? Hoe zoeckt men best 't gevreesde voor te komen?Ga naar voetnoot241
Burgon:
't Gebreck zit diep, en heeft alreede toegenomen,
Zoo datmen langkzaem baet verwacht van artseny:
Doch aengeperst van zorgh en eere, zullen wyGa naar voetnoot244
245[regelnummer]
Met puick van heilzaem kruit, gepluckt in winterweiden,
Het zwacke lichaem eerst een luttel toebereiden,
Tot dat de zomerzon ons beter hope geef,
Een keur van weeligh groen in beemt en heide leef.
Wy gaen in 't velt, om kruit met krijghsvolck uitgezonden.Ga naar voetnoot249
Biechtvader:
250[regelnummer]
Ick bidde u luister scherp naer tijdingen van Londen,
En kunt ghy, troost Mevrouw, tot lichting van haer smert:
Een blijde nieuwmaer zet de zwaricheit van 't hart.Ga naar voetnoot252
REY VAN STAETJOFFEREN.
| |
[pagina 179]
| |
255[regelnummer]
Dan David droegh in 't Jootsche Rijck:
Marie in ootmoet hoogh verheven,
Van vreugt en blyschap aengedreven,
Bezoeckt haer nicht in Arons wijck.Ga naar voetnoot258
ELIZABETH, tot Godt genegen,
260[regelnummer]
Schiet op, en vlieght Marie tegen,Ga naar voetnoot260
Omhelst en kust die groote Nicht.
Aenschouw dit hartelijck verlangen,
Hoeze in elckanders armen hangen:
Hoe liefde bloet aen bloet verplicht.Ga naar voetnoot264
Tegenzangk:
265[regelnummer]
MARIE, uit Stuarts stam geboren,
En tot een rijcker Kroon gekoren
Dan Henrick droegh in 't Engelsch Rijck:
Marie, in rampspoet hoogh verheven,
In druck en ballingschap gedreven,
270[regelnummer]
Neemt tot haer Nicht in noot de wijck:
ELIZABETH tot wraeck genegen,
Blijft pratten, zent heur wachters tegen,Ga naar voetnoot272
En vangt en spant die groote Nicht.Ga naar voetnoot273
Zy laetze twintigh jaer verlangen,
275[regelnummer]
En tusschen hoop en dootschrick hangen:
Want Staetzucht past op bloet noch plicht.Ga naar voetnoot276
Toezangk:
Hoe stemden dees twee leste t'zamen,
Indien de daden met de namen
Te gader stemden juist en net,
280[regelnummer]
Als 't eerste paer; maer nu beschamen
De wreetheên van ELIZABETH
Haer' naem, vol geurs, en 't heiligh voorbeelt;
Naerdienze op haer gesmede wetGa naar voetnoot283
MARIE tegens Recht veroordeelt.
|
|