De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendDanckdicht aen Boreasaant.Ga naar voetnoot*Die zijn Excellentie Huigh de Groot t'Amsterdam een poos ophielt.Noorden wint, die, langs ons stroomen,
Knaegt den bloessem, op de boomen;
D'opgeloke bloemen schent;Ga naar voetnootvs. 3
Wiltzangk steurt, en lieve Lent;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En den May, die, met zijn zonnen,Ga naar voetnoot5
Quam aenminnigh aengeronnen:Ga naar voetnoot6
Wintervogel, guur en schrael,
Steur den zoeten nachtegael:
Schen de bloemen in de hoven,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Met een lucht van geur bestoven:Ga naar voetnoot10
| |
[pagina 618]
| |
Knaegh, en eet vry ongetoomt
Zoo veel bloessems, op 't geboomt,
Dat vast jammert om genade:Ga naar voetnoot13
't Is geen noot; want al die schade
15[regelnummer]
Moet nu uit voor d'overbaet,Ga naar voetnoot15
Die de wijze Magistraet
Rekent by uw schorre buien,Ga naar voetnoot17
Die den adem van het zuien,
En den blaesbalgh van het west
20[regelnummer]
Stuiten, keeren, al hun best:Ga naar voetnoot20
Zonder dat, gewis wy zouden
Grooten Huigen hier niet houden,Ga naar voetnoot22
Noch feesteeren, in ons stadt,Ga naar voetnoot23
Nu verrijckt, door zulck een' schat,
25[regelnummer]
Dien de verrezienste Heeren
En Gekroonden recht waerdeeren:
Och, hy had zijn reis gereckt,Ga naar voetnoot27
Derwaert hem zijn Noortstar treckt,Ga naar voetnoot28
Vrouw Kristyne, wiens betrouwenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Uitziet, om dit licht t'aenschouwen,Ga naar voetnoot30
Dat, al sestigh jaer geleên,
't Hart van Hollant eerst bescheen,
En nu hijght, om winterklippenGa naar voetnoot33
Te bestralen met zijn lippen,
35[regelnummer]
Met zijn oogen, met zijn' mont,
Die de ruwe tigers wont,
Woeste bosschen leert bedaren,
En betoomt de wilde baren,
Dat de zee heur' aert vergeet.Ga naar voetnoot34-39
40[regelnummer]
Sweden, oorelooghs magneet,Ga naar voetnoot40
Die, te bloedigh in het wrocken,Ga naar voetnoot41
Zoo veel yzers hebt getrocken
In uw' boezem; gun dat wy
Zommige uren, aen het Y,
| |
[pagina 619]
| |
45[regelnummer]
Ons verquicken met de gaven
Van den Helt, die aen uw stavenGa naar voetnoot46
Hangt verbonden, hoogh en dier.Ga naar voetnoot47
Laet dien trouwsten BatavierGa naar voetnoot48
Hier zijn ongemack verzoeten,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Eer hy neerval, voor de voeten
Van de trots gekroonde Min,Ga naar voetnoot51
Uw gehelmde Koningin,
Die, geluckt mijn wensch en bede,Ga naar voetnoot53
Ons den lang gewenschten VredeGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Voort zal brengen, uit haer' schoot.
Op dien zegen moet de GrootGa naar voetnoot56
Haer bejegenen, en vinden.Ga naar voetnoot57
Hemel, span gewenschte winden
Voor zijn' jaght, en vlugge kiel,
60[regelnummer]
Als de stadt die groote ziel,
Met Gustavus lievereien,Ga naar voetnoot61
Ziet van Aemstels oever scheien.
En te water onder gaen,Ga naar voetnoot63
Om in 't Noorden op te staen.
| |
Op het vertreck zijner Excellentie.aant.Ga naar voetnoot*'s Avonts daelt het hemelsch Wonder,Ga naar voetnootvs. 1
Met zijn stralende aengezicht:
Maer de Groot, ons Hollantsch licht,
Gaet helaes! hier 's morgens onder.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Hoe geluckigh is de nachtGa naar voetnoot5
Die den dagh uit hem verwacht!
I.V. VONDEL.
t'Amsterdam, By Iacob Lescaille, op den Middeldam, in 't Schultboek. 1645. |
|