De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 612]
| |
Klaghte over het verongelucken der Kercke van
| |
[pagina 613]
| |
Verzinckt, gelijck een heerlijck schip, in 't Y,
25[regelnummer]
Met vlagh, en mast, en kopere kortouwen;Ga naar voetnoot25
Daer 't water bruischt, gelijck een bare zee.Ga naar voetnoot26
Men pompt vergeefs, om 't licht der scheepsgebouwenGa naar voetnoot27
Te redden: och! het water ruckt het meê.
De middaghzon, in 't hooftpunt opgestegen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Verneemt den roock, den reuck, en haest dien gloet.Ga naar voetnoot30
Zy zwijmt bykans, gedootverft, en verlegen,Ga naar voetnoot31
Als Phaëton; en ziet den hoogen vloetGa naar voetnoot32
Der vlamme allengs de koele leien lecken;
Daer na de lucht, en uitgedooft gestarnt.
35[regelnummer]
Zy roept: 't is tijt, hoogh tijt mijn reis te recken,Ga naar voetnoot35
Eer Aetna hier mijn ros en wagen barnt.Ga naar voetnoot36
Zy ruckt voorby, alree van schrick getroffen,
En hoort eerlang van achter krack op krack,Ga naar voetnoot38
En balck op balck, en dack en toren ploffen;
40[regelnummer]
Daer zerck by zerck in stucken sprong, en brack.
De brant verschoont kappel, noch koor, noch Heiligh,
Dan by geval, en slingert hier en daer.Ga naar voetnoot42
D'Apostel zelf, ja Kristus hangt niet veiligh:
Hy roost aen 't kruis, en zengt aen zijn' pylaer;
45[regelnummer]
Daer hem de roe den boezem streept met stramen.Ga naar voetnoot45
De Keizer klaeght, daer hy godtsdienstigh knielt,Ga naar voetnoot46
Van hitte gloeit, en kommerlijck kan aêmen,
En schuwt den brant, die Iesus eer vernielt:
Het schijnt hy smeeckt Marie, en Katharyne:
50[regelnummer]
Beschutsters, ay, beschut uw out gesticht,Ga naar voetnoot50
Op dat de zon hier in geen puinhoop schijne;
Dewijl dees Kerck u aen uw' naem verplicht,Ga naar voetnoot52
Uw tittels voert, en Godt wert opgedragen,Ga naar voetnoot53
In uwen naem, twee eeuwen lang geleên.
| |
[pagina 614]
| |
55[regelnummer]
Zoo arm een stadt was rijck in uw behagen,Ga naar voetnoot55
En offerde u hier wieroock, en gebeên,
Ontvouwde uw kracht en deught, door puick van tongen:Ga naar voetnoot57
Het orgel nam vermaeck in zulck een stof,Ga naar voetnoot58
Zoo dick zijn geest door pijpen quam gedrongen,
60[regelnummer]
En galmen blies in 't overengelt hof,Ga naar voetnoot60
In 't oor en koor der Godtheit, hoogh gezeten.
Doch 't is vergeefs, dat Caesar bidt en kermt:Ga naar voetnoot62
Men lescht vergeefs: het is om niet gekreten:Ga naar voetnoot63
Men bluscht geen vier, zoo Godt ons niet beschermt.
65[regelnummer]
De Kerck gelijckt (gelijck verkracht, eilaci!)
Een Konings Bruit, na d'overrompeling
Van eenigh Rijck, berooft op hare staetsiGa naar voetnoot67
Van sluierpracht, gesteente, parle, en ring,
En jammerlijck mishandelt, en geschonden.
70[regelnummer]
Men hangt vergeefs aen 't uiterlijck zijn hart.
Wat met tieras of koper wort gebonden,Ga naar voetnoot71
Dat spat in 't eindt; hoewel het eeuwen tart.
Vergaept u niet aen hout of steen uitwendigh:
De ware Kerck staet vast, en duurt bestendigh.
t' AMSTERDAM, Voor Abraham de Wees, Boeckverkooper op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament. In 't jaar M D C XLV. |
|