De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 609]
| |
De Beemster, voor Karel Looten.aant.aant.Ga naar voetnoot*De Wintvorst, om den rouw van Hollants Maaght te paeien,Ga naar voetnootvs. 1
Vermits, door storm op storm, zy schade en inbreuk leê.Ga naar voetnoot2
Schoot molenwiecken aan, en maalde, na lang draeien,Ga naar voetnoot3
Den Beemster tot een beemt, en loosde 't meir in zee.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De zon verwondert, zagh de klay noch brack van baren,
En drooghdese af, en schonkse een groenen staatsikeurs,Ga naar voetnoot6
Vol bloemen geborduurt, vol lovren, ooft en, airen;
En, toiende heur hair, bestroide het vol geurs.
De room en boterbron quam uit haar borsten springen.
10[regelnummer]
Het vissigh lijf wert vleesch, noch maagt en ongerept.Ga naar voetnoot10
Haar voorhoofts torenkroon quam door de wolken dringen:Ga naar voetnoot11
Gelijck gemeenlick weelde in hoogheit wellust schept.Ga naar voetnoot12
Hier jaagt de winthont 't wilt, hier rijt de koets uit spelen.Ga naar voetnoot13Ga naar voetnoot13-16
Men danst, men banketteert in 's Koopmans rijke buurt.
15[regelnummer]
Hier lacht de goude tijt, in lieve lustprieelen,Ga naar voetnoot15
Die voor geen oorloogh schrickt, noch kiel op klippen stuurt.Ga naar voetnoot16
Verzier van Cypris, hoe zy Cypers quam bekoren:Ga naar voetnoot17
Ick weet dat dees Godin uit zeeschuim is geboren.Ga naar voetnoot18
|
|