De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 608]
| |
Het Christelijk Geduld.aant.Ga naar voetnoot*'t Gekruist Gedult en heeft geen steêGa naar voetnootvs. 1
Als midden in de wilde zee;
Daar zitse en klappertand alleen,
Half naakt, op eenen scharpen steen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Waar op 't verbolgen water barnt.Ga naar voetnoot5
Het grimmig onweer, al 't gestarntGa naar voetnoot6
Bedeckend, gunt haar droef gesicht
Niet eene vonk van troostlijk licht:
Of soo het haar wat klaarheits schenkt,
10[regelnummer]
't Is licht van vyer, dat d'oogen krenkt:Ga naar voetnoot10
't Zijn wolcken, die van hit geparst,Ga naar voetnoot11
Den blixem baren met een barst.Ga naar voetnoot12
Een hoop gedrochten wijdt van mondGa naar voetnoot13
Van uit den omgeroerden grondGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Omringen de geschudde klip.
Zy ziet een aangevochten schipGa naar voetnoot16
Van ver genaaken, en word bly,
Maar al vergeefs, het zeilt voorby.
Sy heeft 'er nochtans vrienden in,
20[regelnummer]
Maar flaeuwe harten, koud van min.Ga naar voetnoot20
Of roept 'er een met ernst: leg aan,Ga naar voetnoot21
Al d' andre vreesen te vergaan,
En schreeuwen om het stijfst: hou af,Ga naar voetnoot23
Vermy den zerk van 't zoute graf:Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Dies 't eenigst dat haar overschiet,
Tot troost in 't afgepijnt verdriet,Ga naar voetnoot26
Is 't goed geweeten, 't eenig goed
Van 't afgemartelde gemoedt,
De schat der onderdrukte Deugd,
30[regelnummer]
Die somtijts traanen schreit van vreugt,
En zonder hulp of troost te zien
Noch spreekt: Gods wille moet geschien.
Iuste.
|
|