De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 600]
| |
Op De Vyf Zinnen.aant.Ga naar voetnoot*'t Misbruik der sinnen werkt in 't einde pijn, en smart:Ga naar voetnootvs. 1
Doch redelyk gebruick vernoegt des menschen hart:
Dat 's aartsche zaligheit. Wie wenscht hier grooter goet,
Als, in 't gesonde lijf, een gansch vernoeght gemoedt?
Het Gezicht.
5[regelnummer]
De blinde, die weleer aanschouwde 't lieve licht,
Kan tuigen, wat het zy te missen het Gezicht;
Te wroeten, als de mol, in duisternisse, en droomen.
De blinde is hallef doot. men leeft door 't oog volkomen.
Het Gehoor.
Het redelick begrijp, in ons het Godlyck deel,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Veroirzaakt, tusschen mensch en dier, een groot verscheel:Ga naar voetnoot10
Maar och, wat zou het zijn ontbeerden wy de spraack?
En noch waar beide niet, zoo ons 't Gehoor ontbraack.Ga naar voetnoot12
De Reuck.
D'ontloke roode roos heeft niet dan blat, en kleur,
By reuckeloozen neus, niet snoffende den geur.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
De Reuck des geurs verquikt het quijnend hart des sieken,Ga naar voetnoot15
En bint aan 't lijf de ziel, die vlugh was met haar wieken.Ga naar voetnoot16
De Smaeck.
De smakelooze tong wort met geen lust gevoedt.Ga naar voetnoot17
Zy weet van wrang noch zout, noch bitterheit, noch soet.
De beste saus is Smaeck, al schafte zelf Iupijn;Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Want waar de Smaek ontbreekt, daar kan niet leckers sijn.Ga naar voetnoot20
Het Gevoelen.
't Gevoelen is de Min, waar naar het alles janckt,Ga naar voetnoot21
Het kittelt zelf Jupijn, zoo dat hy 't zich bedanckt.Ga naar voetnoot22
Men neemt 't Gevoelen wech, zoo treurt het weelig wicht,Ga naar voetnoot23
Met fackel zonder vlam, met koker sonder schicht.Ga naar voetnoot24
|
|