De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendWaerschvwing Aen Wybrant de Geest, Schilder.aant.aant.Ga naar voetnoot*O Geest, die, in het Vriesche hof,Ga naar voetnootvs. 1
Het leven geeft aan asch, en stof,Ga naar voetnoot2
En sweeft met geestige penseelenGa naar voetnoot3
En verf op doecken en panneelen:
5[regelnummer]
'k Geloof ghy terreght de natuur,
En durft de zon haar heiligh vuur
Ontstelen, en de vingers zengen,Ga naar voetnoot6-7
Om leven in uw beelt te brengen.
Zie toe, Prometheus, wien ghy raackt,
10[regelnummer]
Als ghy den mensch onsterflijck maackt,Ga naar voetnoot10
En, om op 't aardrijck 't licht te malen,
Den hemel plondert van zijn stralen.
Men ketende eertijts zulck een gast
In 't Noorden aan een steenrots vast,
15[regelnummer]
En korte hem die stoute vlogels,Ga naar voetnoot15
Daar hy verstreckte een aas des vogels.Ga naar voetnoot13-16
| |
[pagina 590]
| |
't Zijn geesten die de wolcken treên,
't Is waar, doch zonder vleesch en been.
Een yeder ken zijn staat, en waarde.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
De zichtbre geesten gaan op aarde.
Dus blijf ons hier beneden by,
Daar Noien, zittende aan uw zy,Ga naar voetnoot22
V weet aan zijne tong te lijmen,
Met puick van heerelijcke rijmen.
25[regelnummer]
Hy is gewoon zijn Poëzy
Te huwen aan uw schildery.
Ghy zuight zijn dichten met uw ooren.
Zijn oogen kussen uw Pandooren.Ga naar voetnoot28
Zoo groeit ghy in malkanders gunst,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En wisselt t'elckens kunst om kunst.
In Vrieslant zijn geen twee gewassen
Die beter op malkander passen.
|
|