De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 552]
| |
Rey van Bacchanten.aant.Ga naar voetnoot*Stemme: Als 't begint.1
Toen Bacchus lag en sliep, en sliep,Ga naar voetnootvs. 1
In Ariadnes armen, Evoe, Evoe,Ga naar voetnoot2
Al 't leger zong en riep.
2
De zee en 't Eyland klonk, en klonk,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Van Bommen en Cymbalen, Evoe, Evoe,Ga naar voetnoot5
Wat voeten had dat sprongh.Ga naar voetnoot6
3
De Saters dansten voor, en voor,
Op 't schrewen der Menaden, Evoe, Evoe,Ga naar voetnoot8
Neptuin lagh op zijn oor.
4
10[regelnummer]
De spiessen groen van blaen, van blaen,Ga naar voetnoot10
Vast drilden heen en weder, Evoe, Evoe,Ga naar voetnoot11
Geen boxvoet recht kon staen.
5
Wie hand sloeg aan den Thirs, den Thirs,
Moest magtig zijn te vegen, Evoe, Evoe,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Den beker met een snirs.Ga naar voetnoot15
6
Sileen het volle vat, le vatGa naar voetnoot16
Verzopen op zijn Ezel, Evoe, Evoe,
En wist niet waar hy zat.
7
Zijn Ezel hiel den trant, den trant,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Gods schild-knaep zat en ronkte, Evoe, Evoe,
Het dier had meer verstand.
8
Sileen reed averechts, verrechts,
En als hy was aan 't vallen, Evoe, Evoe,
Zoo stutten hem zijn knechts.
9
25[regelnummer]
De Nymphen moeder-naakt, der naakt
| |
[pagina 553]
| |
Met ongesnoerde vlechten, Evoe, Evoe,
Van Bromius geraakt,
10
Die hadden met haar kleed, haar kleed,
De schaamt oock uytgetogen, Evoe, Evoe,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Wat Sater was dat leet?Ga naar voetnoot30
11
Soo sleten zy dien nacht, dien nacht,
En als de dag quam rijzen, Evoe, Evoe,
Lach Liber warm en zacht.Ga naar voetnoot33
12
Zijn Bruyd sloeg d'oogen op, gen op,
35[regelnummer]
Daar quam de zon uit stralen, Evoe, Evoe,
Wie zagh oyt schoner pop?Ga naar voetnoot36
13
De Bruygom loeg haar toe, haar toe,Ga naar voetnoot37
En kuste mond en wanghen, Evoe, Evoe,
De Bruyd nam 't al in 't goe.Ga naar voetnoot39
14
40[regelnummer]
Nu dochtse om Theseus niet, seus niet,
Dien trouwelozen vryer, Evoe, Evoe,
Die haar op strand verliet.
15
z'Omhelsde een beter lot, ter lot,
In haren schoot gevallen, Evoe, Evoe,
45[regelnummer]
Den vriendelijksten God.
16
De wijngaart wies om 't bed, om 't bed,
En hing van trossen zwanger, Evoe, Evoe,Ga naar voetnoot47
Het mager strand werd vet.Ga naar voetnoot48
17
De myrt besloeg den grond, den grond,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Een luchje blies violen, Evoe, Evoe,Ga naar voetnoot50
En rozen uyt haar mont.
18
Maer endlijck afgeslooft, geslooft,Ga naar voetnoot52
Van kussen en omhelzen, Evoe, Evoe,
Nam hy haar kroon van 't hooft;
19
55[regelnummer]
Hy wierpze naar zijn troon, zijn troon,Ga naar voetnoot55
De stenen wierden starren, Evoe, Evoe,Ga naar voetnoot56
Hoe heerlick blinkt haar kroon.
20
Daar staatze noch te pronk, te pronk,
Tot een gedachtenisse, Evoe, Evoe,
60[regelnummer]
Van d'eer die hy haar schonk.
I.V. Vondel.
|
|