De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 537]
| |
Den CXIX Psalm.aant.Ga naar voetnoot*Wijze: Waar wert oprechter trouw.I.
Als ick benepen wasGa naar voetnootvs. 1
Van droefheit, riep ick ras
Om hulp naar God gestadigh;
Die my, uit den gerusten schootGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Des hemels, hoorde, en zoo genadigh
Zijn noothulp boodt.Ga naar voetnoot6
II.
Ick riep: bevry my toch
Van 't onrecht en bedrogh
Der smettelijcke monden.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Wat artseny, wat heelzaam kruitGa naar voetnoot10
Geneest de tong, die ongebondenGa naar voetnoot11
Vaart in en uit?
III.
Zy quetst van verre juist
Als pijlen, met de vuist
15[regelnummer]
Van eenen Reus geschoten.
Zy wont het hart, waar op zy mickt,
Zoo snel als blixem steile slotenGa naar voetnoot17
Verbrant, verschrickt.
IV.
Och, dat ick langer hier
20[regelnummer]
Met wilden Arabier
En Ismaêl moet wrijtenGa naar voetnoot21
In Kedar, en in tenten bang
En druckigh al mijn leven slijten.Ga naar voetnoot22-23
Wat valt dit lang!
V.
25[regelnummer]
Ick altijt vregezint
Most omgaan onbemint
| |
[pagina 538]
| |
Met hun, die vrede vloecken.
Sprack ick van pais en eendraght, zy
Bestreden my, uit alle hoecken,
30[regelnummer]
Hun weerparty.
|
|