De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendVit den CXVIII Psalm.aant.Ga naar voetnoot*Wijze: Esprit d'ont les charmes si doux.
GIMEL.Ga naar voetnoot*
Ryck Godt, blaas uwen dienaar weêrGa naar voetnootvs. 1
Een nieuwen adem in, en leven;Ga naar voetnoot2
Op dat hy zich aan uwe leer
En zuivre wet, hem voorgeschreven,
5[regelnummer]
Magh houden. Schuif, door 't hemelsch licht,
Den nacht, die mijne ziel
Zoo lang verduistert hiel,
Toch af van mijn gezicht.
Dan zal ick zien de Majesteit
10[regelnummer]
En wonderen van uwe wetten;
In wijsheit nut en billickheit
Vitmuntende, en zoo hoogh te zetten.
Ick ben op d'aarde een uitheemsch gast,Ga naar voetnoot13
Veraart en aartsch gezint,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Van eige liefde blint,Ga naar voetnoot15
Bezwaart van 's lichaams last.
Hierom verbergh my niet het padt
Van uw geboôn, zoo streng bevolen;
Waar langs ick ter behoude stadt
20[regelnummer]
Gerake, en nergens koom te dolen.
Mijn ziel heeft, dagh op dagh, geblaackt.
Zy wenscht om 't recht bescheitGa naar voetnoot22
Van uw rechtvaardigheit,
Die haar rechtvaardigh maackt.
| |
[pagina 539]
| |
25[regelnummer]
Ghy straft het stoute en trotse hooft,
Dat Godt zijn eere waant t'ontstelen.
Vervloeckt is die, van brein berooft,
Het heiligh padt van uw bevelen
Verlaten durf, uit hoovaardy,
30[regelnummer]
En slaat, verstockt van zin,
Verkeerde straten in,Ga naar voetnoot31
Onveiligh en onvry.
Ontlast my van den bittren smaat,
En 't lasteren van 't boos gewissenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Des trotsen, die my schent, en haat;
Naardien ick uw getuighenissen
En wet voor mijnen schat verkoos;
Terwijl hy my belacht,Ga naar voetnoot38
En schimpelick veracht,
40[regelnummer]
Te stout en reuckeloos.Ga naar voetnoot40
De Vorsten, hoogh op hunnen troonGa naar voetnoot41
Gezeten, trots op maght, en zegen,
Vervolghden my, met smaat, en hoon,
En vielen straf uw dienaar tegen;Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Die hiel zich aan 't rechtvaardigh Recht
Van uwe wet en wil;
En oeffende sich stil,
Als uw gehoorzaam knecht.
Want uw getuighenissen zijn
50[regelnummer]
Mijn overlegh en troost, in rampen;
Vw hooftgeboôn mijn zonneschijn,
En raatsmans, in dees donckre dampenGa naar voetnoot52
Der twijffelingen, waar ick ga,
Die nimmer in der daat
55[regelnummer]
Ontbeer noch troost, noch raat
Van d'opperste gena.
| |
[pagina 540]
| |
O Godt! herschep het recht en slecht,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Op dat mijn geest bereick de waarde
Der eerste schepping, soo volmaackt.
Herschep my door uw woort,
Door d'andere geboort,Ga naar voetnoot63
Het wit, daar ghy naar haackt.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Mijn zydegangen melde ick dy,Ga naar voetnoot65
En openbaarde mijn gebreken;
Maar ghy, o Heer, vergaeftze my,
En begenadighde mijn smeken.
Nu ick met u in vrede sta,
70[regelnummer]
Zoo onderwijs my klaar
Vw wil, in dit gevaar,
En schut mijn schande, en scha.
De slaap beving, na lang verdriet
Des strijts, mijn ziel, vermoeit van strijden.
75[regelnummer]
Al wat de lust van 't vleesch haar riedt
Dat volghde zy, en raackte in lijden;
Tot dat ick wacker riep: o Godt,
Versterck op uwen wegh
Mijn ziel, door 't overleghGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
Van uw volmaackt gebodt.
Geley my van de slimme baanGa naar voetnoot81
Der lasterstucken, uit genade,Ga naar voetnoot82
En van de wetten, die my raên
Tot snoode lusten, en ten quade.
85[regelnummer]
Ontferm u mijns, in dezen staat
Der misdaat, zoo bedruckt,
Waar in ick legh verruckt;Ga naar voetnoot87
Mijn Godt, mijn toeverlaat.
Nu leef ick van de logentaal
90[regelnummer]
En duisternissen afgescheiden,
En volgh alleen uw waarheits straal,
En paên, die my tot blyschap leiden.
Nu sla ick d'uitspraack uwer wet
Niet meer uit mijnen zin.
| |
[pagina 541]
| |
95[regelnummer]
Zy leit my uit en in.
Geen weerspoet my belet.Ga naar voetnoot96
Ick die te vore gingk vermastGa naar voetnoot97
Van 't lastigh pack der aartsche dingen,Ga naar voetnoot98
Hang nu aan uw getuighnis vast;
100[regelnummer]
Die, als een toom, het vleesch kan dwingen.
Bewaar mijn ziel, in desen stant.
Mijn ziel bezwijckt en zijght,Ga naar voetnoot102
Zoo 't hart geen bystant krijght,
Noch hulp van uwe hant.
105[regelnummer]
Wanneer u 't zeil van mijn gebeênGa naar voetnoot105
En yver lust in top te zetten,
Dan vliegh ick als een zeejaght heen
Den diepen afgront uwer wettenGa naar voetnoot108
Met blyschap over, zonder druck:
110[regelnummer]
Dan draagh ick met gemack
Het liefelijcke pack
Van 't opgeleide juck.
|
|