De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 523]
| |
[Gedichten]Davids Tranen of Boetpsalmen.aant.Ga naar voetnoot*
De 6. Psalm.
Och, straf my niet, in uwen toren;
Noch legh my niet mijn schult te voren,Ga naar voetnoot2
In uwe gramschap, lieve Heer.
Ontfarm u mijns; ick legh ter neder,
5[regelnummer]
Ter doot toe kranck. genees my weder:
Mijn beenen t'siddren meer en meer.Ga naar voetnoot6
2.
Mijn ziel is vol ontsteltenissen.
Help Godt, hoe lang zal zy u missen?
Och, keer uw aenschijn toch naer my,
10[regelnummer]
En ruck mijn ziel uit zoo veel stricken:
Maeck mynen geest van alle schricken
Des doots, door uw genade, vry.Ga naar voetnoot11-12
3.
Want niemant, daer de dooden leggen,
Weet prijs en eer van u te zeggen.
15[regelnummer]
Wie looft u in den helschen kuil?Ga naar voetnoot15
Ick gingk in arbeit van al 't steenen.Ga naar voetnoot16
'k Zal, nacht op nacht, in 't bedde weenen,
En wasschen het, terwyl ick huil.Ga naar voetnoot18
4.
'k Zal 't bed met tranen overspreien.
20[regelnummer]
Mijn oogh is blint en root van schreien.
Van hartzeer wiert ick grijs en out,
By zoo veel haters, die my pramen.Ga naar voetnoot22
Nu wyckt van my eens af alt'zamen,
Ghy die van recht noch regel houdt.Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 524]
| |
5.
25[regelnummer]
Want mijn gekerm quam Godt ter ooren.
Godts goetheit wou mijn be verhooren.
Mijn smeecken gingk hem aen het hart.Ga naar voetnoot27
Dat nu zoo menige als my hatenGa naar voetnoot28
Verbaest en schaemroot 't velt verlaten,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En haestigh vliên, van schrick benart.Ga naar voetnoot30
De 31. Psalm.
Wel zaligh magh men zulck een' houden,Ga naar voetnoot1
Wiens schulden Godt heeft quyt geschouden;Ga naar voetnoot2
Wiens misdaên zijn gena bedeckt.
Wel zaligh, wien 't betaling streckt,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Dat Godt hem geen verloop toereken;Ga naar voetnoot5
En in wiens geest geen valscheên steecken.
2.
Om 't zwygen van mijn boos geweten
Is mijn gebeent verout, versleten;Ga naar voetnoot8
Terwyl ick kreet den dagh ten endt.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Ick voelde en kende mijn ellent.
Toen, dagh en nacht, uw hant, uw toren
My druckte, en prickte, als met een doren.
3.
Ick heb mijn zwaer vergryp beleden,
En u mijn ongerechtigheden
15[regelnummer]
Niet meer verborgen. 'k sprack: welaen,
Ick wil my zelven melden gaen,
En Gode ontvouwen al mijn boosheit:
En ghy vergaeft my mijn godtloosheit.
4.
Hierom zal elck, geneight te boeten,
20[regelnummer]
By tijts, zich worpen voor uw voeten,Ga naar voetnoot20
Eer hem de springvloet heneruck.
Ghy zijt mijn toevlught, als my druck
Omringt. mijn blyschap, help my dringen
Door al, die my met maght omringen.
5.
25[regelnummer]
'k Zal in uw brein verstant verwecken,Ga naar voetnoot25
En, langs den wegh, dien ghy moet trecken,
U komen wyzen van om hoogh.
Ick zal, met mijn zorghvuldigh oogh,Ga naar voetnoot28
| |
[pagina 525]
| |
U naerstigh gaslaen, en regeeren,
30[regelnummer]
En nimmer 't aenschijn van u keeren.
6.
Slacht paert noch muil, van reên versteken.Ga naar voetnoot31
Betoom en breidel de gebreken
Der woesten (die u tot geen wit
Verkiezen) met een montgebit,Ga naar voetnoot33-34
35[regelnummer]
En muilprang. Zondaers moeten bloeden,Ga naar voetnoot35
Als Godt hen geesselt met veel roeden:
7.
Maer Godts gena, voor vromen open,
Omlegert hen, die op hem hopen.Ga naar voetnoot38
Verbly, verheugh u in den Heer,
40[regelnummer]
Rechtvaerdigh volck, en wien men meer
Vroomhartigh en oprecht magh noemen,Ga naar voetnoot41
Ghy mooght op Godt met reden roemen.Ga naar voetnoot42
De 37. Psalm.
Och straf my niet, terwyl uw gramschap blaeckt,
Noch hael niet over mijn gebreken;Ga naar voetnoot2
Naerdien uw pylen in my steken,Ga naar voetnoot3
En uwe hant my heeft zoo diep geraeckt.
2.
5[regelnummer]
Uw toren liet niet heels aen al mijn lyf.Ga naar voetnoot5
Mijn misdaet, die my dus doet steenen,
Verjaeght de rust in myne beenen.Ga naar voetnoot7
'k Ben, over 't hooft, gedompelt in misdryf.
3.
Ick draegh mijn schult, gelijck een' zwaren last.
10[regelnummer]
Mijn wonden stincken, en vervloeien,Ga naar voetnoot10
Om al mijn dwaesheên, die my moeien.Ga naar voetnoot11
Ick blyf gekromt, en ben aen jammer vast.Ga naar voetnoot12
4.
Ick ga bedruckt, geheele dagen lang.
Mijn lenden zijn vol zuchts, vol schimpens,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Mijn krancke leên vol pyns, vol krimpens.
Ick legh in ly, en schreeuw: mijn hart is bang.Ga naar voetnoot16
| |
[pagina 526]
| |
5.
Ghy kent, ô Godt al 't geen wat ick begeer.
Mijn zuchten is u niet verborgen.
Mijn hart, vol onrust, krielt van zorgen.
20[regelnummer]
Mijn kracht is wech. mijn oogen zien niet meer.
6.
Bekende en vrient quam op my aen, en viel
Met al zijn maght my dapper tegen.Ga naar voetnoot21-22
De trouwste stont van veer verslegen.Ga naar voetnoot23
'k Leet last van hun, die stonden naer mijn ziel:Ga naar voetnoot24
7.
25[regelnummer]
Die wenschen, dat my niet ontmoeten maghGa naar voetnoot25
Dan ramp, en smaet, om zich te wreken,
Slechts logentael en laster spreken,
En leggen toe op valscheit, al den dagh.
8.
Ick sta, en zie, als doof, dien handel aen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En als de stomme, en sprakeloozen;
En, als de doove, by de boozen,
Schijn een, die hun niet weet te wederstaen.
9.
Om dat ick had mijn hoop gegront op Godt
Zult ghy, mijn Heer, mijn Godt, my hooren.
35[regelnummer]
Ick zey: laet haters, heet van toren,
Niet huppelen, om mijn rampzaligh lot.Ga naar voetnoot36
10.
Zy stoffen en braveren hemelhoogh,Ga naar voetnoot37
Terwyl mijn wankle beenen beven.
Ick ben de roên ten roof gegeven.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Mijn lyden staet geschreven voor mijn oogh.
11.
'k Zal blycken doen, hoe groot een schult ick droegh,
En leggen toe, om die te boeten.Ga naar voetnoot42
Mijn vyant, die my voor zijn voeten
Ziet leggen, juicht, en heeft nu kans genoegh.
12.
45[regelnummer]
't Getal, dat my met onrecht haet, wint aen.Ga naar voetnoot45
Zy schenden my, die goet beloonenGa naar voetnoot46
Met quaet, en zich ondanckbaer toonen,
Om dat ick volghde en hiel de beste baen.Ga naar voetnoot48
13.
Mijn Heer, mijn Godt, verlaet my nimmermeer,
50[regelnummer]
Noch wijck van my met uw genade.
Uw bystant kome my te stade,
O Godt mijns heils, mijn allerwaertste Heer.
| |
[pagina 527]
| |
De 50. Psalm.
Ontfarm u mijns, ô Godt, in myne ellende,
Naer uw genade en goetheit, zonder maet:Ga naar voetnoot2
Naer uw genade en goetheit, zonder ende,
Wisch t'effens uit, al mijn bedreven quaet.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ja wasch mijn hart, zoo schuldigh aen uw toren,Ga naar voetnoot5
En zuiver my, die zoo bezoedelt ben:
Naerdien ick nu mijn misdaets schantvleck ken,
En mijn misdrijf my t'elckens komt te voren.
2.
'k Heb tegens u, voor u alleen, misdreven,
10[regelnummer]
Op dat ghy blyft rechtvaerdigh in uw woort,
En, henegaende in 't recht het vonnis geven,Ga naar voetnoot11
My overtuight, en stom maeckt, zoo 't behoort.Ga naar voetnoot12
Want ziet ick ben in onrechts smette ontfangen.Ga naar voetnoot13
Mijn moeder was 't, die my in zonde ontfing.
15[regelnummer]
De waerheit was 't, die u ter harte ging,Ga naar voetnoot15
En 't oprecht hart, uw opperste verlangen.Ga naar voetnoot16
3.
Ghy toonde my zoo veel geheimenissen,
En raetsels van uw wysheit, diep en rijck.
Met hyzoop zult ghy al mijn smet afwisschen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En wasschen my van zondigh slijm en slijck.Ga naar voetnoot20
Dan zal ick 't sneeuw in zuiverheit verdooven.Ga naar voetnoot21
Dan zal de vreught doorschateren mijn oor.
Dan is 't al galm van blyschap, wat ick hoor;
En 't kranck gebeente, aen 't hupplen, zal u loven.Ga naar voetnoot24
4.
25[regelnummer]
Och keer, och keer uw aenschijn van mijn zonden,
En wisch toch al mijn lastervlacken uit.Ga naar voetnoot26
Herschep in my (zoo werde ick rein bevonden)
Een zuiver hart, daer enkel lof uit spruit.
Vernieuw myn' geest, myn' wil, myn' lust, van binnen.
30[regelnummer]
Verstoot my, Heer, niet van uw aengezicht.
Onttreck my niet uw' geest, die my verplicht
U, zonder endt, van harte te beminnen.
5.
Geef my dees vreught, die uit uw heil komt bortlen,Ga naar voetnoot33
Gelijck een bron, en lyf en ziel verquickt;
| |
[pagina 528]
| |
35[regelnummer]
En laet uw wet in mynen boezem wortlen,
Door uwen geest, een kracht, die 't al beschickt.Ga naar voetnoot36
Dan zal ick zelf de trouweloozen leeren
De rechte baen, waer langs men styght naer Godt;
En 't reuckelooze en goddelooze rot
40[regelnummer]
Zal, schuw van 't quaet, zich naer zyn' Schepper keeren.Ga naar voetnoot40
6.
O Godt, dien ick, met recht, mijn heil magh noemen,
Ontsla my van dees bloetschult, lang beschreit;
Op dat mijn tong, al juichende, magh roemen
Van uw genade, en uw rechtvaerdigheit.
45[regelnummer]
Ghy zult, ô Heer, mijn lippen open breken,
Op dat mijn mont uw lof en eer trompett';
Want waert ghy meer gedient met offervet,
Gewis ick had u offer aengesteken.
7.
Maer ghy zijt min gedient met offerdieren.
50[regelnummer]
't Brantoffer, dat uw Majesteit behaeght,
En dat ghy kiest, voor kalveren en stieren,
Is 't nedrigh hart, gebroken, en vertsaeght.
Dat uwe gunst, ô Heer, tot Sions beste,Ga naar voetnoot53
Gedy, naer 't hart, het welck ghy tot haer hadt.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Zoo groey, zoo bloey Jerusalem, uw stadt,
Ten hemel toe, met uitgeleide veste.Ga naar voetnoot56
8.
Dan zal de smoock der offerhanden varen
Ten hemel, die vermaeckt wort met dees vlam:Ga naar voetnoot58
Dan zal men u opoffren koe, en ram,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En kalf, en stier, op Godtgewyde altaren.
De 101. Psalm.
O Heer, verhoor mijn smeken.
Mijn schreien klim tot dy.Ga naar voetnoot2
Keer 't aenschyn niet van my,
Zoo dickwils 't hart, verstekenGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Van troost, is in de klem,
Neigh d'ooren naer mijn stem.
2.
Zoo dick ghy my hoort stenen,
Verzacht terstont de pyn:
Naerdien mijn dagen zijn
| |
[pagina 529]
| |
10[regelnummer]
Gelijck de roock verdwenen;
En mijn gebeent verschroockt,Ga naar voetnoot11
Als branthout, zwart beroockt.
3.
Ick ben, als 't hoy, geslagen,Ga naar voetnoot13
Getroffen, van om hoogh:
15[regelnummer]
En 't hart is dor, en droogh.
'k Vergat, door al het klagen,
En kermen, in der noot,
Mijn nootdruft, en mijn broot.
4.
Door 't zuchten, in die pyne,
20[regelnummer]
Versmolt mijn vleesch. ick scheen
Een geest, en vel, en been:
Of als, in een woestyne,
De pellikaens natuur,Ga naar voetnoot23
Of nachtrave, in den muur.Ga naar voetnoot24
5.
25[regelnummer]
Ick waeckte, en slachte musschenGa naar voetnoot25
Om hoogh, op 't eenzaem dack.
Wat vyant was, versprackGa naar voetnoot27
My daeghlix ondertusschen.
Wat flus my eere gaf,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Zwoer my zijn vrientschap af:
6.
Om dat ick asch most eten,
In plaets van broot; om dat
Ick tranen mengde in 't nat
Mijns kelx: want ghy, gebeten,
35[regelnummer]
Mijn opgegrepe leênGa naar voetnoot35
Verpletterde op den steen.
7.
Verloopen zijn mijn jaren,
Gelijck een schim vergaet,Ga naar voetnoot38
Die nimmer stille staet:
40[regelnummer]
Verdort zijn al mijn aren,
Gelijck 't gemaeide gras
In hoy verkeert, roo ras.
8.
Maer ghy, ô Heer, blijft leven,
Door eeuwen, zonder tal,
45[regelnummer]
En uw geheughnis zal
Door al de ry der neven,Ga naar voetnoot46
Van 't outst en jongst geslacht,
| |
[pagina 530]
| |
Gedurigh zijn geacht.
9.
Ghy zult, noch naeu aen 't ryzen,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Aen uw' bergh Sion, daer
Men roockt op uw altaer,
Barmhertigheit bewyzen;
Want die genadetijt
Genaeckt, en dwaelt niet wyt:Ga naar voetnoot54
10.
55[regelnummer]
En uwe knechten dragen
Alree, in hoop zoo trouw,
Vast steenen aen dien bouw,Ga naar voetnoot57
Hun opperste behagen.
Zy zien uw lant, ô Heer,
60[regelnummer]
Medoogende aen van veer.
11.
Het Heidendom zal tsagen
Voor uwen naem, ontzien,
Ge-eert by allen, wien
Ghy scepters geeft te dragen;
65[regelnummer]
Om dat Godt Sion bouwt,
Daer elck zyn' glans aenschouwt.
12.
Hy zagh met goedige oogenGa naar voetnoot67
Op 't nederigh gemoedt,
Het welck hem viel te voet,
70[regelnummer]
Eerbiedigh, en gebogen.
Hy keerde zich niet strafGa naar voetnoot71
Van zulcke bidders af.
13.
Nu laet dit al met orden,
(Op dat het blyf gedachtGa naar voetnoot74
75[regelnummer]
By 't volgende geslacht)
En vlyt beschreven worden;
Op dat nakomeling
En neef Godts glori zing.Ga naar voetnoot78
14.
Want Godt zagh uit de wolcken,
80[regelnummer]
En van zijn heilighdom,
Ter aerde neder, om
Alle afgezuchte volckenGa naar voetnoot82
Te slaecken, uit 't gevaer
Der boeien, overzwaer;
15.
85[regelnummer]
Om, van zijn ysre keten,
t'Ontsluiten, door zyn' raet,Ga naar voetnoot86
| |
[pagina 531]
| |
Der omgebroghten zaet;Ga naar voetnoot87
Op dat het uit moght metenGa naar voetnoot88
In Sion 's Heeren naem,
90[regelnummer]
En ongemete faem;
16.
En zynen lof verklarenGa naar voetnoot91
Door gansch Jerusalem;
Daer landen volx, voor hem,Ga naar voetnoot93
Gelijck een ziel, vergaren;Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En Vorsten van ontzagh
Hem dienen, dagh aen dagh.
17.
'k Ging dus dees rede tegen,Ga naar voetnoot97
In 't bloeienst myner jeught:
Ontdeck my, die 't vermeught,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Mijns levens korte wegen;
En ruck my niet zoo vlugh
Ter halve baen te rugh.Ga naar voetnoot102
18.
Uw jaren doen hun rondenGa naar voetnoot103
Geslachten uit en in.
105[regelnummer]
Ghy grontveste, in 't begin,
Den aertboôm zonder gronden.Ga naar voetnoot106
Den boogh des hemels spant
Ghy met uw stercke hant.
19.
't Gewelf, met licht geladen,
110[regelnummer]
En starren zon en maen,
Zal slyten, zal vergaen,
Verouden, als gewaden;Ga naar voetnoot112
Ghy, rijck van maght en eer,
Verandert nimmermeer.
20.
115[regelnummer]
Wat kreitsen om ons dryven,Ga naar voetnoot115
Ghy wisselt, t'zyner tijt,
Hen, als een kleet verslyt:
Maer uwe jaren blyven.
Uw Wezen blyft alleen,
120[regelnummer]
Gelijck het was voorheen.
21.
Alle uwer knechten zoonenGa naar voetnoot121
| |
[pagina 532]
| |
En hun onsterflijck zaet
Die zullen, eens van quaet
Bevryt, Godts stadt bewoonen,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Bestendigh en altoos,
In 't eeuwigh endeloos.
De 129. Psalm.
O Heer, om noothulp riepGa naar voetnoot1
Ick u, uit 's afgronts diep.
O Heer, aenhoor ons schreien.
En luister toch, en let
5[regelnummer]
Met aendacht naer 't gebedt,Ga naar voetnoot5
Waer door wy hulp verbeien.
2.
Wilt ghy ten oordeel gaen
Op 't geen hier wiert misdaen;
Wie kan zijn zaeck verweeren?
10[regelnummer]
Maer ghy verzoent de smet,
Door uw genadewet.
Geen misdaet kan my deeren.
3.
Mijn ziel betrouwde op 't woort
Van Godt, die my verhoort.
15[regelnummer]
Mijn ziel beval haer zorgenGa naar voetnoot15
Aen Godt. al Godts geslacht
Betrouwt haer hoop Godts wacht,
Tot 's nachts toe van den morgen.Ga naar voetnoot16-18
4.
Want by zijn Majesteit
20[regelnummer]
Vint elck barmhartigheit,
En volheit van genade.
Hy streckt der stammen zoen.Ga naar voetnoot22
Hy rekent geen misdoen,
En draeght hun schult en schade.
De 141. Psalm.
Wil mijn gebedt, ô Heer, verhooren,
En vang mijn smeecken met uw ooren;
Gelijck de waerheit van uw mont
Zich aen vergiffenis verbont.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Verhoor mijn bede nu rechtvaerdigh,
| |
[pagina 533]
| |
Gelijck ghy toezeit zoo mewaerdigh.Ga naar voetnoot6
2.
Wil niet met uwen dienaer rechten:Ga naar voetnoot7
Want niemant leeft'er van uw knechten,
Die voor uw aenzicht kan bestaen,
10[regelnummer]
En gerechtvaerdight henegaen:
Naerdien mijn vyant, zoo verbolgen,
Mijn ziel belaeghde, en quam vervolgen.
3.
Hy plofte in 't stof mijn zwacke leden;
Vervoerde my in duisterheden;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Gelijck de dooden, schier vergaen.
Mijn geest ging angst en dootschrick aen.Ga naar voetnoot16
En 't hart in 't lyf, van schrick gedreven,
Begon te tsiddren, en te beven.
4.
Ick overdocht al d'oude tyden
20[regelnummer]
Der vaderen, geredt in lyden.
Ick overleide al 't geen ghy wrocht;
Wat schepping, wat gena vermoght.
Mijn zinnen staerden op uw wercken:
Ick kon alsins uw goetheit mercken.Ga naar voetnoot24
5.
25[regelnummer]
Toen hief ick, met een vast betrouwen,
Mijn handen, dicht in een gevouwen,
Naer u, voor wien mijn ziel wel schijnt
Een lant, dat regen hoeft, en quynt.
O Heer, verhoor terstont mijn smeecken:
30[regelnummer]
Mijn geest is, als mijn hart, bezweken.
6.
Och, keer uw aenschijn nergens hene
Van my, of 't gaet my, als de gene,
Die t'zinck gaet in den diepen gront.Ga naar voetnoot33
Naerdien op u mijn hope stont,
35[regelnummer]
Laet, eer de zon noch wort herboren,
My d'uitspraeck van genade hooren.
7.
Ay, wijs wat wegh ick op moet streven;
Dewyl ick heb mijn hart geheven
Naer u. Ontruck my toch de laeghGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Des vyants, nu ick t'uwaert jaegh.
Leer my uw' wil en wensch verrichten;
Want ghy, mijn God, kunt my verlichten.
8.
Uw goede geest zal my geleiden
In 't rechte lant, en versche weiden:
| |
[pagina 534]
| |
45[regelnummer]
Om uwen naem, vol majesteit,
Zult ghy een lucht van billijckheit,
Een leven, dat de ziel kan azen,Ga naar voetnoot47
My lieflijck in den boezem blazen.
9.
Ghy zult mijn ziel ontslaen van plagen,
50[regelnummer]
En mijn erfvyanden verjagen,
Door uw gena, my toegezeght.
Vermits ick ben uw eigen knecht,Ga naar voetnoot52
Zult ghy vernielen al de klaeuwen,
En haters, die mijn hart benaeuwen.
|
|