Aen de Hofsteê van Laurens Baeck,
toen Baerle haer met zijn vaerzen eerde.aant.Ga naar voetnoot*
Hoe heerlijck zien wy nu alree
Vw hoogh geboomt ten hemel rijzen,
En kijcken over duin in zee,
Nu kan de tijt uw grooten naam
Zich laten hooren in de wolcken,
In waarde blijft by alle volcken,
Men zal zich met uw loof vercieren,
Om dat het onvergangklijck leeft,
15[regelnummer]
Gelijck des dichters lauwerieren,
Gesproten, om uw ackerlant
Vw vijvers bosch en groene tuinen,
20[regelnummer]
Langs oevers dicht met ooft beplant,
Tot datze valt in 't Wijcker meer,
Die magh verdroogen en verdorren,
25[regelnummer]
Maar t'elckens zal haar bron ontspringen,
Daar Baeck zich bakert in de zon.
Al koomt die grijze man te sterven,
30[regelnummer]
Zijn naam zal roem noch leven derven.
|
-
voetnoot*
- Van 1642. Afgedrukt volgens de tekst in Vondels Verscheide Gedichten 1644, blz. 194.
Dit gedicht werd geschreven naar aanleiding van Van Baerle's Lof-gedicht (22 Julie 1642), dat men o.a. aantreft in de Verscheyde Nederduytsche Gedichten (1659), blz. 101, en in Van Lennep's Vondeluitgave III, 165.
-
voetnootvs. 1
-
lustprieel: lusthof, met de oude betekenis van Mnl.: prieel.
-
voetnoot5
-
de Griecksche Tempen: het Tempe-dal gold als een der schoonste plekken in Griekenland.
-
voetnoot7
-
vergetelpoelen: vernederlandsing van Lethe, de bekende rivier in de onderwereld.
-
voetnoot10
-
Baerles maatgezang: de Latijnse poëzie van Caspar van Baerle, die in deze taal door alle volcken (vs. 11) genoten kon worden.
-
voetnoot24
-
ongelegenheit: ongunstige omstandigheden.
-
voetnoot26
-
Peneus: een rivier in Thessalië, die door het dal Tempe stroomde.
|