De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 51]
| |
Vondels werken
| |
[pagina 53]
| |
[Gedichten]De Koningklycke Harp
| |
[pagina 54]
| |
Zijn rijck gedicht, geen droom, geen ydle vond,Ga naar voetnoot21
Begrijpt den schat van 't oud en nieuw verbond,Ga naar voetnoot22
Vertelt, en leert, en bid, en heelt en wond,
Met kunst doorweven.
25[regelnummer]
De zangerige mond is altijd vol
Van Iakobs harder, geen' verzierde' Apol,Ga naar voetnoot26
Die d'uitgeleze schaer, gedost met wol,Ga naar voetnoot27
Aen versche beeckenGa naar voetnoot28
Zorghvuldigh drenckt, en in het groene weit,
30[regelnummer]
En onverdwaelt op 't rechte spoor geleit,Ga naar voetnoot26-30
En haer beschermt door zijn getrouwigheid
Voor wolventreecken.Ga naar voetnoot32
Hier duickt voor 't licht des scheppers d'eerste nacht,Ga naar voetnoot33
En 't werreckstuck der wereld toont met pracht
35[regelnummer]
Des werckers wijsheid goedigheid en maghtGa naar voetnoot35
In alle deelen:
't Gewelf des hemels straelen van zich geeft,
De lucht doorluchtigh vol gevogelt zweeft,Ga naar voetnoot38
De woeste zee die bruischt, en 't aerdrijck leeft
40[regelnummer]
Door stadigh teelen.Ga naar voetnoot40
Wie beeft niet als de hemel Abrams zaeck
Rechtvaerdigh handhaeft, toegerust met wraeck,
En schept in bloedvergieten zijn vermaeck,
En groeit in 't smoocken?Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Verbolgen onweer voert hem grimmigh heen.
Om hoogh is vier, en duisternis beneên.Ga naar voetnoot46
De donder morselt, blixem brand de steên,
De bergen roocken.Ga naar voetnoot45-48
De stroom verdrooght, 't geberghte smelt als was.
50[regelnummer]
't Getroffen vee bespreit 't gezengde gras.Ga naar voetnoot50
De glans der hoven leit gedooft in asch,
En gloende voncken.Ga naar voetnoot41-52
't Afgodisch volck, een handvol overschots,Ga naar voetnoot53
Noch onlangs al te wreveligh en trots,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Gedoodverft kruipt in d'allernaerste rots,Ga naar voetnoot55
| |
[pagina 55]
| |
Vol moordspeloncken.Ga naar voetnoot56
't Geloovigh hart schiet vleugels aen, en stelt
Zich schrap ter vlught naer 't licht bestarnde veld,Ga naar voetnoot57-58
Op 't zingen, 't welck genote deughd vergeldGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Met lof te strengelen,Ga naar voetnoot60
Door schelle cymbel, trommel en schalmey,Ga naar voetnoot61
In 't midden van den Maeghdelijcken rey,
En na te volgen met een lief gevleyGa naar voetnoot63
Het koor der Engelen.
65[regelnummer]
Het vrolijck hof ten dans gaet, op 't geluid,
Het welck begroet de vorstelijcke bruid,
Die met borduursel haeren boezem sluit,
En teere lenden.
Die schoone ziet naer bloed noch maeghschap om,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Zy volght den liefelijcken bruidegom,
Der allerschoonste jongelingen blom,
En 't hoofd der benden.Ga naar voetnoot65-72
O gryze Amfion! eer van Bethlehem,Ga naar voetnoot73
Uw welgestelde harp, en helle stemGa naar voetnoot74
75[regelnummer]
Die bouwen 't onvermaerd HierusalemGa naar voetnoot75
Tot aen de wolcken.
Te Salem blinckt de tempel, en 't palais.Ga naar voetnoot77
Hier zeit men oorloogh aen: hier sluit men pais:Ga naar voetnoot78
En herwaert streckt, van oost en west, de reis
80[regelnummer]
Zoo veeler volcken.
Hier kittelt hy den kerckelycken galm,Ga naar voetnoot81
En rotsen weerklanck met een' nieuwen psalm;Ga naar voetnoot82
In schaduw van een' ceder of een' palm
Of vette olyven.
85[regelnummer]
De berregh Sion is zijn Helikon:
De klare cederbeeck zijn hengstebron:Ga naar voetnoot85-86
De wet en wijsheid Gods de kuische non,Ga naar voetnoot87
Die hem leert schryven.
| |
[pagina 56]
| |
Op 't draven van dien Goddelijcken stylGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Gevoelt de ceder Babels scherpe byl;Ga naar voetnoot90
Treckt Moses op van den geplaeghden Nyl;Ga naar voetnoot91
Ontspringen aders
Wt steile rotsen; stremmen zee en vliet;Ga naar voetnoot92-93
Verryst de stad uit puin, na lang verdriet;Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Bekent de zoon al wat 'er is geschiedGa naar voetnoot95
By d'oude vaders.Ga naar voetnoot96
Mijn Zanger zit in Gods verholen raed,Ga naar voetnoot97
En spelt Messias, dat beloofde zaed,Ga naar voetnoot98
Zijn koningklijcke' en priesterlijcken staet,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En wonderwercken.Ga naar voetnoot100
Wie blaeckt niet wanneer David David kust?Ga naar voetnoot101
En 't voorbeeld 't nabeeld tegentreed met lust,Ga naar voetnoot102
Den dieren hoecksteen, daer 't gebouw op rustGa naar voetnoot103
Van bey de kercken?Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Hy streckt een spiegel van oprechte boet,Ga naar voetnoot105
En valt zijn' God voor 't hoogh autaer te voet,
En wascht vermagert het bevleckt gemoedGa naar voetnoot107
In droevigh zuchten.
Gods pylen, een onlydelijcke smart,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Die zitten diep in zijn doorschoten hart,
Van misdaên en van vyanden benart:Ga naar voetnoot111
Waer zal het vlughten?
Barmhartigheid neight derrewaert het oor,Ga naar voetnoot113
En breeckt gelijck een helder zonne door
115[regelnummer]
Dien damp, en wischt van het genadekoorGa naar voetnoot115
Des schreiers oogen:
Dees vind zich dan gezalft van alle wee,Ga naar voetnoot117
En springt en huppelt, als een dartel ree,
En offert danck, en slaght 't gewyde vee,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Tot vreughd bewogen.
Dees Zanggoddin ontsluit Gods heerlickheid,Ga naar voetnoot121
| |
[pagina 57]
| |
En toont u d'onbepaelde Majesteit,Ga naar voetnoot122
In 't weeldigh leven, 't welck geen tranen schreit,Ga naar voetnoot123
Noch weet van treuren:
125[regelnummer]
Hier praelt dat onverdraeghlijck aengezicht,Ga naar voetnoot125
In 't driemael heiligh ongenaeckbre licht:Ga naar voetnoot126
Ontelbaere Englen passen op hun' plichtGa naar voetnoot127
Aen 's hemels deuren.
Hoe zuiver klimt hy op des heeren bergh,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Met beenen zwanger van godsdienstigh mergh,Ga naar voetnoot130
Onnozel, zonder gal, en zonder ergh.Ga naar voetnoot131
Geene offeranden
Geen bockenbloed noch geen onreedlijck beest
Behaegen hem, och neen! maer allermeest
135[regelnummer]
Rechtvaerdigheid, en een verslegen geest,Ga naar voetnoot132-135Ga naar voetnoot135
De waerdste panden.Ga naar voetnoot136
Ghy reuckeloose, roept hy van om hoogh,Ga naar voetnoot137
Hoe micktghe dus met uw' gespannen boogh,
En quetst den appel van het alziende oogh,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
d'Oprechte schaere?
Wiens uitgestorte bloed, een kostlijck nat,Ga naar voetnoot141
En traenen God verzamelt in een vat,
Op dat zijn zorge dien verquisten schatGa naar voetnoot143
Tot wraeck bewaere?Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Het vier des yvers schier de ziel verslind,Ga naar voetnoot145
Wanneerze veel te vierighlijck bemint
Gods wyze wet, in tafelen geprint,Ga naar voetnoot147
En Arons zede:Ga naar voetnoot148
Geen goud zoo kostlijck is als Gods bevel:
150[regelnummer]
Geen honigh zoeter in bedruckt gequel:Ga naar voetnoot150
Dit sterckt de hoop, dit 's daeghlijcks snaerenspel,Ga naar voetnoot151
En 's nachts haer rede.Ga naar voetnoot152
Dees deftigheid houdt d'ydelheid in toom,Ga naar voetnoot153
| |
[pagina 58]
| |
Die heenen drijft, gelijck een snelle stroom,
155[regelnummer]
Verstuift als stof, verdwijnt gelijck een droom,
Verwelckt als bloemen,
En als een vlugge wieck door 't ydel schiet.Ga naar voetnoot157
De mensch weeght lichter in dees schael als niet.Ga naar voetnoot158
O dwaezen, roeptze, wats uw leven? zietGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Wat is uw roemen?Ga naar voetnoot154-160
Der Goden God ontwaeckt hier als een leeuw,
En gaet als rechter, door het luid geschreeuw
Der arme weeze, en onderdruckte weeuw
De vierschaer spannen:Ga naar voetnoot161-164Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Hy spreeckt de Goddelooze rechters aen,
Die minst naer Recht en meest naer giften staen:
Al zijtghe Goden, denckt ghy zult vergaen,Ga naar voetnoot167
Als wreê tyrannen.
Met vijf paer snaeren sleept hy onvermoeitGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
De koningen geketent, en geboeit,
Wier troonen in den grond zijn uitgeroeit,Ga naar voetnoot171
Naer Sions muuren:Ga naar voetnoot172
De stammen juichen in die zegeprael:
Zy zien verwondert, hoe 't gesloopt metaelGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Der reuzepoorten Isrels blixemstraelGa naar voetnoot175
Niet kon verduuren.
Hier rieckt de broederlijcke vre, zoo waerdGa naar voetnoot177
Als balssemgeuren in 's aertspriesters baerd,
En dauw op Hermons heuvelen vergaert.Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Hier word de zegen
Gezongen over d'onbevleckte bruid,Ga naar voetnoot181
Die breit zich als een vruchtbre wijnstock uit:
Elck vruchtje bloeit rondom haer, als een spruit
Besprengt van regen.
185[regelnummer]
Hy want de boosheid, als het lichte kaf,Ga naar voetnoot185
| |
[pagina 59]
| |
Of morselt haer met 's heilands ysren staf:Ga naar voetnoot186
z'Is muurgras, niemants schuur gedyt 'er af:Ga naar voetnoot187
Maer 's hooghstens veder
En dichte schaduw deckt het vroom gemoed;Ga naar voetnoot188-89
190[regelnummer]
Dat groent, gelijck een palm op Liban doet,Ga naar voetnoot190
Die 't steecken van de zon verdragen moet,
En winterweder.
Mijn Orfeus draeit 't onmeetbaer starrendack.Ga naar voetnoot193
Zijn hand die vlyt de holle golven vlack.
195[regelnummer]
De leeuw zit tandeloos, 't gevogelt mack:
Het woud krijght ooren.Ga naar voetnoot196
Geen addertonge braeckt vergiftigh spogh.
't Vrypostigh hart vreest laegen noch bedrogh.Ga naar voetnoot198
De woeste Tiger zuight onnozel zogh,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
En word herboren.Ga naar voetnoot195-200Ga naar voetnoot200
't Gespeende wichtje vlught naer moeders schootGa naar voetnoot201
Zoo niet om hulp, als dees, in bittren nood,Ga naar voetnoot202
Tot 's levens burgh, voor 't brullen van de dood,
En haere tanden.
205[regelnummer]
De vierige Englen, wacker op de wacht,Ga naar voetnoot205
Zich legren om 't rechtvaerdige geslacht;
Of draegen het op hun bedauwde schacht,
En 't sneeuw der handen.Ga naar voetnoot208
Mijn Harpe draeght de goude bondkist om,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Die zwanger is van Arons heilighdom,Ga naar voetnoot210
Vereert met zilvere bazuin en bom.Ga naar voetnoot211
De nieuwe maenenGa naar voetnoot212
Verlichten met meer luisters 's dichters geest.
Met lachend loof besteeckt hy 't loverfeest,Ga naar voetnoot214
| |
[pagina 60]
| |
215[regelnummer]
't Welck 't overleefde hartewee geneest,Ga naar voetnoot215
En stelpt de tranen.
Dit 's Kanaän, daer melck en honigh vloeit,Ga naar voetnoot217
Het Paradijs, daer 't hout des levens bloeit,Ga naar voetnoot218
De Bron des heils, die 't dorstigh hart besproeit,
220[regelnummer]
De stille haven,
Het licht der blinden, 's krancken artzeny,
Der armen schat, de bergh der Poëzy.
Hier zuight 't Geloof op Tabor, als een by,Ga naar voetnoot223
Haer zoetste gaeven.
225[regelnummer]
Mijn kracht bezwijckt, en hyght voor yeder deel,Ga naar voetnoot225
Terwyl ick smede een keten, een juweelGa naar voetnoot226
Van tienmael tien en effen half zoo veelGa naar voetnoot227
Vergulde schakelen,
En hangze op feesten om 's gezalfdens hals.Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Hier ist 't al louter; niets en klinckt hier valsch;Ga naar voetnoot230
Hier hoort het oor geen andere klancken, als
Verbaesde orakelen.Ga naar voetnoot232
O onnavolghelijcken Harpenaer,
Die 't lierspel dooft van Flakkus en Pindaer,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
En alle Vorsten prickelt met uw snaer;Ga naar voetnoot235
Vw oud gebeente
En asch is lang verstoven en verrot,
Uw purper lang verslonden van de mot,Ga naar voetnoot238
Maer uw muzijck, vol ziels, leeft noch by God,
240[regelnummer]
En zijn gemeente.Ga naar voetnoot240
|
|