De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 788]
| |
Ridderlyck Bancket,
| |
[pagina 789]
| |
Ridderlyck Bancket.Ga naar voetnoot*Myn Zanggodin verleert van Hymens torts te blaecken:Ga naar voetnootvs. 1
Noch kan een heusch verzoeck haer voeten gaende maecken,Ga naar voetnoot2
Om, buiten 't spoor der oude, een' luchten sprong te doen.Ga naar voetnoot3
Zoo kan men om de kunst verandren het saizoen.
5[regelnummer]
Dan bloeit de herbst: dan kan de lente druiven perssen:Ga naar voetnoot5
Dan valt des zomers sneeuw; dan draeght de winter karssen.Ga naar voetnoot6
Mijn jaeren danssen traegh op zulck een dartle pijp.Ga naar voetnoot7
Indien ick my vergrijp, het is een licht vergrijp;Ga naar voetnoot8
Daer, midden in een feest, de bruiloftszaelen schateren
10[regelnummer]
Van Venus vreughd, waer naer der Goden tanden wateren.
Mijn Zoon, sprack Venus, vliegh in 't huis, dat opgehaeltGa naar voetnoot11
Ten hemel, met zijn' schild in 't witte voorhoofd praelt;Ga naar voetnoot12
Van waer ghy hooren kunt, hoe speelnoots zich bereiden,
Om 't eenigh Dochterken, de Bruid, te bed te leiden.
15[regelnummer]
Ga heenen, quijt u daer in 't bruidsbedde, al den nacht.Ga naar voetnoot15
Volweef't begonnen web. onthael, naer uwe maght,Ga naar voetnoot16
Dees twee Gelieven, die den dienst van Min behoeven,
En legh een' vasten band om Lier, en Achtienhoeven.Ga naar voetnoot18
De wufte Dwergh vergramde, en keerde haer den neck,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En sprack: 't zal beter zijn, dat Moeder 't werck voltreck,Ga naar voetnoot20
Het welck zy zelf begon. wat hoef ick op te haelenGa naar voetnoot21
De moeder dezer Bruid? de moeder, die de straelen
Van uw gezicht verdooft met haer aenminnigh oogh,
En onder 't voorhoofd spant een' goddelijcken boogh,Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 790]
| |
25[regelnummer]
Die andre wondren baerde, als uwe of mijne peezen.
De spraeck ging eens, dat ghy uw aangebede wezen
Bedeckte met dat beeld van levendigh albast,Ga naar voetnoot26-27
En hechte uw' gouden troon aen Aemstels veenzoom vast.Ga naar voetnoot28
De spraeck ging, dat haer jeughd den appel veer zou winnen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Zoo zy ter vierschaer quam met d'andere Godinnen.Ga naar voetnoot30
Werd 's Bruidgoms moeder niet, in 't bloeienst van haer tijd,
Voor Pallas aengezien? van Pallas zelf benijd?Ga naar voetnoot32
Het schorte alleen aen helm, en speer, en schild, vol slangen,
De Goden hadden haer voor een Bellone ontfangen.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Maer dat is noch van 't minst. dees fiere en eedle Maeghd,Ga naar voetnoot35
Voor welcker ledekant uw goedheid zorge draeght,
Niet eens vernoeght, dat zy den appel heb gestreecken,Ga naar voetnoot37
Durf dartel naer de kroon van uwe godheid steecken.Ga naar voetnoot38
't Is uit met al uwe eere, en d'eer van uwen Dwergh,
40[regelnummer]
Nu Holland Cyprus streckt, zy Cypris, en de bergh,Ga naar voetnoot40
Den Heilgen Bergh genoemt, Idael, daer heele schaerenGa naar voetnoot41
Bewieroocken haer beeld, en kercken, en autaeren;
Of vlechten roozenhoên, en offren duif, en zwaen,
En musch, en musschebrein, om in haer gunst te staen:Ga naar voetnoot43-44
45[regelnummer]
Gelijck dees Ridder oock zoo lang op haer genadeGa naar voetnoot45
Most leven; 't zy hy troost ging zoecken t'Alckemade,
Of Wavren, of ter Horst; of zocht zijn lieflijck kruis,Ga naar voetnoot46-47
En hiel om 't jawoord aen, te Heemstede op het huis:Ga naar voetnoot48
Of met een quijnend hart, geperst van minneschroeven,
50[regelnummer]
Ging adem scheppen, in 't gewest van Achtienhoeven;
Of aen den Vyverbergh, in bosch, en lindelaan,Ga naar voetnoot51
Die menigh groen hart deckt met loof en groene blaen:Ga naar voetnoot52
Dan koos hy voor die koon noch roozeblad, noch lely,
Noch moerbay, voor den mond en lippen van Corneli;
| |
[pagina 791]
| |
55[regelnummer]
Die, als de geest ontlaet, op noten zangmaet slaen;Ga naar voetnoot55
Of spreecken Spiegels spraeck; of volgen den Tuscaen,Ga naar voetnoot56
En Fransman, aen de Seine, en Arno, rijck van geesten.Ga naar voetnoot57
Zoo dickwils Lochorst zagh de beelden, schoon van leesten,Ga naar voetnoot58
Landouwen, en gedierte, en vogelen, gemaelt
60[regelnummer]
Van haer begaefde hand, die zelve Arachnes naeld,Ga naar voetnoot60
En al die potlood, pen, penseel, en verf hanteeren,
Met schrift, en teeckeninge, en trecken durf braeveeren;
Dan sprack hy Pallas zelve, en Proserpijn te na;Ga naar voetnoot63
En bad de vingers aen, en achte zulck een ga
65[regelnummer]
Alleen dees godheên waerd, die blixemstraelen slingeren;Ga naar voetnoot65
En kuste, op eene knie, het sneeuw van zulcke vingeren,
En riep: geluckigh, o geluckigh, boven al,
Maer veel geluckiger, die eenmael trouwen zal
Dees vingers, deze hand, verkrachtster van 't gevoelen,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Vijf toortzen, die mijn vier, in bloed en adren, koelen,Ga naar voetnoot70
Gelijck haere oogen doen; zoo dickwils alsze my
Begunstight met een' lonck, al is het van ter zy:
Maer alsze, in wit satijn, by 't schijnzel van de maene,
Met eenen zilvren staf quam treên, gelijck Diane,
75[regelnummer]
Van haer' gewijden Bergh, den Hohorst, over 't veld;Ga naar voetnoot75
Dan vloôn de Saters voor, en vreesden 't kuisch geweld,Ga naar voetnoot76
Dat geile berghgoôn haet, en boschgoôn, en godinnen:
En Lochorst, buiten hoop van yet op 't hart te winnen,Ga naar voetnoot78
Lagh ergens in een haegh, en kerremde al den nacht;
80[regelnummer]
Om dat zijn hart geen deel moght hebben aen die jaght.
Hoe dickwils wenschte hy dien zilvren staf te draegen;
Of, haer ten dienst, het wild te steuren uit zijn laegen;Ga naar voetnoot82
Te rennen, in den schijn van windhond, of van brack;Ga naar voetnoot83
Of zelf het Hart te zijn, het welck zy schoot of stack:Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Hoewel het Ridders hart haer pijlen, tot de veeren,Ga naar voetnoot85
Gevoelde in zijne borst, en 't onheil niet zou keeren;
Maer lagh al lang vernielt van een verliefde dood,Ga naar voetnoot87
| |
[pagina 792]
| |
Had ghy hem niet belooft te zalven in haer' schoot.Ga naar voetnoot88
Om 't steecken van zijn zon voor eene poos t'ontschuilen,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Onthiel hy zich te Lier, of op het huis te Zuilen,
En, in de schaduw van een' uitgestreckten boom,Ga naar voetnoot91
Verlette al raezende de schepen, en den stroom.Ga naar voetnoot92
De Nymphen van de Vecht, verlegen met zijn karmen,Ga naar voetnoot93
Vermaenden hem, hy zou uw hair, uw mond, uwe armen,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Vw kaecken, uwen hals, om 't naeckende ongemack,
Toch spaeren, wat hy deê: dan viel hy zomtijds vlack,Ga naar voetnoot96
En bad uw schoonheid aen, en 't lastren werd vertogen;Ga naar voetnoot97
Tot dat zijn heete koorts, aen al te krachtige oogenGa naar voetnoot98
Ontsteecken, wederom ontvonckte in mergh en bloed,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En weêrquam op haer tijd, gelijck, na'et eb, de vloed.Ga naar voetnoot100
Nu sta dees Bruid ten dienst; om wie, van alle zyen,
De Hohorst heeft den loop van zulcke afgoderyen;Ga naar voetnoot102
Terwijl uw Rijck vervalt, 't welck Cyprus 't hoofd ophiel.Ga naar voetnoot103
Zoo morde Min, tot dat zy in zijn rede viel.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Het voeghd geen willigh kind zijn moeder te bedillen.
Mijn wil verstrecke uw wet. hier passen geen geschillen.
Vliegh heen in 't bruiloftsbedde, en als de speelgenoot
De Bruid heb toegedeckt, dan geef u zelven bloot,Ga naar voetnoot108
En offer haer uw' dienst, met troosten en vermaenen,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En wisch met linnen af de teere en eerbre traenen,
Die zy, voor 't lest, noch schreit, in maeghdelijcken staet.
Verhef ten hemel toe het vrouwelijck gewaed,Ga naar voetnoot112
Dat op de tafel haeckt, om heur herbore leden,Ga naar voetnoot113
Niet morgen vroegh, maer op den middagh, te bekleeden,
115[regelnummer]
Wanneer de middaghzon bestrael de jonge vrouw,
Die in een nacht vergeet den overbroghten rouw:Ga naar voetnoot116
En als de Bruigom heb al stormende ingenomenGa naar voetnoot117
De kamer van zijn lief, dan pas zijn vier te toomen.Ga naar voetnoot118
| |
[pagina 793]
| |
Of als hy matigh kus zijn versche wederga;Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Dan kus vry dat het klappe, en baeuw de kuskens na,Ga naar voetnoot120
En prickel hem; of speel zomtijds den liefdelooze;Ga naar voetnoot121
Of loer al heimelijck hoe zedigh 't aenschijn bloze,
Van bloodigheid besterve, en weêr zijn verwe krijgh.Ga naar voetnoot123
Beluister hun gespreck; maer dat men dit verzwijgh,
125[regelnummer]
Op peen van ongena. ghy kent al d'eigenschappenGa naar voetnoot125
Der nachtgeheimenisse; en wat een tong met klappen
Van mijn verborgentheên (die overheiligh zijn,
En niet alleen de zon, maer zelf de maneschijn
Vervloecken) al verbeurt: en hoe wy niet gedoogenGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Als twee paer t'effens, en noch halfgelokene oogen,Ga naar voetnoot130
En zachte mompling van twee monden, zomtijds stom.
Men gaet niet dan beschroomt tot zulck een heilighdom.
Vier ooren zijn genoegh. verjaegh de rest. wij haeten
Niet die 't verstaen, maer die 't geheim van 't bed verpraeten.
135[regelnummer]
De zon, die 't al bespied, zoo stout en onbeschaemt,
Was oirzaeck, dat ick raed en middel heb geraemt,
Om endelijck een schut te schieten voor zijn schijnen,Ga naar voetnoot137
En 't bed met schaduwen van zwijgende gordijnen
Te decken; nademael 't bekooren van mijn wetGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Mijn ridders op den dagh in 't worstelperck verlet.Ga naar voetnoot140
Ghy kunt oock, onder ebbe en vloed der bruiloftskortsen,Ga naar voetnoot141
Hun dienen tot vermaeck, en speelen met twee tortsen,
Ontvonckenze aen 't gezicht der lodderlijcke Bruid,Ga naar voetnoot143
En blaezenze by beurt dan aen, en dan weêr uit:
145[regelnummer]
Of kruissen torts met tortse: of knoopenze aen malkander
Met zuiver parlesnoer; of't eene licht aen 't ander
Ontsteecken; of de koets beroocken met een' roock,Ga naar voetnoot147
Die hen aen 't sluimren helpe, op dat ghy, als een spoock,Ga naar voetnoot148
Doch niet verschrickelijck, verschijnende in het droomen,
150[regelnummer]
Hun toont hoe d'eerste maeghd haer' oirsprong heb genomen,Ga naar voetnoot150
En hoe Prometheus vier ging haelen by de zon,Ga naar voetnoot151
| |
[pagina 794]
| |
En leven broght in 't beeld, dat eer niet leven kon.Ga naar voetnoot152
Vertoon hun oock, hoe ick uit zeeschuim werd geboren,Ga naar voetnoot153
En wat ick nu verzwijgh, dat fluister hun in d'ooren.
155[regelnummer]
Doorsnuffel eerst, vermomt gelijck een sterflijck kind,
Den maeghdelijcken disch, en waer ghy joffers vind,
Die killer zijn dan ys, en vryers heele jaeren
Doen loopen achteraen, op ydle hoop van paeren;
Bekoor die met een' lach; ghy kunt het toch van als:Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
En neemtze u op den schoot; zoo vliegh haer om den hals,
En hang 'er voor een poos, en smet haer, onder 't kussen,
Met een vergiftigh vier, 't welck nergens zy te blussen,
Als in het bruiloftsbed; want in der Goden Raed
Besluit men Amsterdam, ten steun van Hollands Staet,
165[regelnummer]
Met aenwas van meer volcx te proppen, en te bouwen;Ga naar voetnoot165
Dat nu verhindert word, door al te langsaem trouwen.
Vliegh heen, mijn Zoon. 't is tijd. ick ry naer mijn paleis;
En, als ghy keert, verhael my dan uw bruiloftsreis.
| |
Lierdicht.aant.De vreughd van Venus in haer kracht
170[regelnummer]
Verkracht al 't menschelijck vermogen.Ga naar voetnoot170
Zy treckt al 't sterfelijck geslacht
Tot zich, gelijck een zon elx oogen.
Zy treckt het aerdrijck niet alleen
Om hoogh, maer Goden naer beneden
175[regelnummer]
En, twee versmeltende tot een,
Streelt ziel, en lijf, en al de leden.
Met mijne lier te bed gezongen,
Maer al de kamer raeckte in vier
180[regelnummer]
Door 't spel, en al mijn snaeren sprongen.
I.v. Vondel.
|
|